Francine Oomen is bekend van de Hoe Overleef Ik-serie, waarin tiener Rosa van Dijk survivaltips uitwisselt met haar vrienden. Over school, liefde, ouders en al het andere dat speelt in een tienerleven. Er zijn meer dan drie miljoen exemplaren van deze reeks verkocht.
In 2015 verscheen het laatste deel. Maar omdat haar lezers op TikTok massaal om een nieuwe editie vroegen – ze hadden Francine nodig! – is ze nu aan nieuw deel begonnen.
Haar onderzoek voor dat nieuwe boek doet ze in het openbaar, in de Hoe Overleef ik-podcast. En nu ook in Jonge Jaren.
Want Francine ziet dat de generatie van Rosa – dertigers inmiddels – alles veel te veel rationaliseren en te weinig naar hun instinct luisteren.
Dat klinkt misschien vaag, maar Francine maakt het in dit gesprek heel tastbaar hoe ze zelf haar intuïtie volgt. Bijvoorbeeld als ze vertelt over haar eerste ontmoeting met Dick Bruna.
Francine Oomen over haar jonge jaren
Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.
ERNST-JAN PFAUTH: Francine, dankjewel dat we hier mogen zijn in je huis. Ik ben heel benieuwd naar wie Tang is…
FRANCINE OOMEN: (Lacht) Jáá, dat is een leuke beginvraag. Dat is een, je zou kunnen zeggen een alter ego, maar je kunt het ook een sub noemen. Een sub-persoonlijkheid, het is een deel van mij. En ze ziet eruit als juffrouw Bulstronk van Mathilde. Zo’n hele grote zware dikke dame met een hele strakke knot, ongeschoren benen en enorme boezem. En ze heeft een zweep.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, wauw. Oké dat is een belangrijk detail lijkt me, ja.
FRANCINE OOMEN: Ja en ze is, ze heeft verschillende petten. Ze is mijn inner critic en mijn pusher. Mijn innerlijke slavendrijver en zo nog wat hele strenge dingen. En heel lang heeft zij de Francine Oomen-show gerund…
ERNST-JAN PFAUTH: Ook in je jonge jaren?
FRANCINE OOMEN: Ja…
ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer heb je Tang voor het eerst ontmoet, om het zo te zeggen? Of ontwaart…
FRANCINE OOMEN: Euhm, Tang is in feite een overlevingsstrategie. En die is al vrij jong ontstaan. Ik denk eigenlijk in de jaren dat, zeg maar, mijn veilige thuishaven uit elkaar begon te vallen… Dat was rond een jaar of elf en ik eigenlijk nogal op mezelf aangewezen was. En mijn ouders niet zoveel aandacht meer hadden voor hun kinderen door hun eigen besognes. En ik mezelf ben gaan opvoeden. Met stevige hand dus.
ERNST-JAN PFAUTH: Tang voedde je dan eigenlijk op?
FRANCINE OOMEN: Dat deel van mij, ja, dat werd de baas. Een overlevingsstrategie zorgt dat je op een bepaalde manier gedraagt, en dingen doet en dingen zegt en dingen denkt vooral. En ja, dus het werd een soort van innerlijke strenge ouder. Innerlijke hele strenge moeder voor mij.
ERNST-JAN PFAUTH: Want ik kan mij voorstellen in een latere fase van je leven, toen je bijvoorbeeld aan het schrijven was, dan kan ik mij zo’n inner critic, en een slavendrijver goed voorstellen van ‘schrijf door’ en etc. Maar wat Tang tegen je toen je twaalf was?
FRANCINE OOMEN: Nou toen had ze vooral d’r pet op van inner critic, dat ik eigenlijk beter moest zijn. Ik moest slimmer zijn, ik moest knap zijn, ik moest dun zijn. Ik heb anorexia gehad. Ze had allemaal methodes om mij te verbeteren. Omdat ik als kind eigenlijk de conclusie, en foute conclusie, had getrokken dat mijn ouders, nou ja als je ouders zich niet meer om jou bekommeren, als kind weet je niet dat dat komt omdat ze hun eigen besognes hebben. En gewoon niet beter, niet anders kunnen… Dan trek je foute conclusies…
ERNST-JAN PFAUTH: Want, als kind trok je de conclusie ‘het ligt aan mij ik moet beter mijn best doen.’
FRANCINE OOMEN: Precies, ja. Dus in het begin zweepte ze met haar zweepje erg op, om het beter te doen. Maar aan de andere kant, dat kwam nu net in mijn hoofd op, ik spijbelde óntzettend veel toen ik naar de middelbare school… Ik heb de hele middelbare school tijd mijn helemaal suf gespijbeld. Hoe ik ermee weg kwam is…
ERNST-JAN PFAUTH: Wat ging je dan doen?!
FRANCINE OOMEN: Euhm… Nou niet het stereotype ‘in stad rondhangen’, ik heb altijd mijn, eigenlijk mijn soort veiligheid en rust in de natuur gevonden. Dus wij woonden in de buurt van natuur, van het bos en ik liep in mijn eentje… Ik zwierf rond. Met mijn rugzak met boeken en mijn schriftje. In mijn eentje.
ERNST-JAN PFAUTH: Zo wat een romantisch beeld van spijbelen. Het is beter dan op een verwaaid winkelcentrum sigaretten roken…
FRANCINE OOMEN: Ja. Nee, dat deed ik niet. Ik was gewoon in mijn eentje en ik liep. En ik droomde en dan was ik gelukkig. Want ik voelde me samen met andere mensen niet zo op mijn gemak. Maar alleen wel.
ERNST-JAN PFAUTH: En mocht dat van Tang? Dat spijbelen?
FRANCINE OOMEN: Nou, terwijl ik dat vertel denk ik: ‘Wat vond ze daar eigenlijk van?’, ik denk dat op dat moment een ander deel van mij het overnam.
Dat het ook goed met me voor had, want Tang had het heel goed met mij voor natuurlijk. Maar elk mens, in mijn belevenis, heeft een heleboel delen. En afhankelijk van de omstandigheden nemen die het over.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik heb er eigenlijk nooit zo naar gekeken dat je, nou dat je er dus van die stemmen in je hoofd… nee, dat is niet wat ik bedoel…
FRANCINE OOMEN: Jawel! Het zijn stemmen in je hoofd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, die stemmen, ik heb ook wel eens van zulke stemmen, van ‘harder werken, wat ben je nou aan het doen?’ en ‘is het wel groot genoeg?’, etc.
FRANCINE OOMEN: Ja, is het belangrijk genoeg… wie zit er op te wachten?
ERNST-JAN PFAUTH: Het is nooit bij mij opgekomen om daar een personage van te maken. Was het meteen al Tang voor jou?
FRANCINE OOMEN: Oh, nee hoor. Dat is pas véél later ontstaan en eigenlijk spontaan. Ik ben op m’n, wat was het, 52ste in therapie gegaan. Voor het eerst van mijn leven. En je hebt dan zo’n intakegesprek van ‘nou, waar kan ik je mee helpen, wat is er aan de hand?, en één van die dingen die ik zei: ‘Ja ik heb het gevoel dat er op mijn schouder een ontzettend streng iemand zit die de hele tijd mij in mijn oor knijpt, en de hele tijd nare dingen in mijn oor fluistert. Het is nooit goed genoeg. Jij bent niet goed genoeg. Stelt niks voor. Nergens tevreden mee, altijd meer, verbeteren. En die drijft mij over de klip zo’n beetje.’
Mijn therapeute deed daar niks mee eigenlijk, die hoorde dat aan. Nou die dacht toen: ‘Nou die heeft wel strenge innerlijke criticus, komt waarschijnlijk voor uit haar jeugd.’
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
FRANCINE OOMEN: Maar ik ben daar zelf, en dat is gewoon de manier waarop mijn brein werkt, ik werkte elke ochtend in een koffiesalon op de Utrechtsestraat in Amsterdam. En ben op een gegeven moment, heb ik gewoon gevraagd aan die stem: ‘Hé, wie ben jij? Hoe heet jij?’ En ik ben gaan schrijven. Dus gewoon heel intuïtief ontstond dat en ik kreeg antwoord. En omdat ik visueel ben ingesteld, zag ik daar ook vrij snel beeld bij en ben ik haar gaan tekenen. En op het moment dat ze naam had en gestalte kon ik met haar praten. Dus kon ik ook vragen stellen: ‘Maar waarom doe je dat, waarom is het nooit goed genoeg wat ik doe?’
En zo is een soort dialoog ontstaan waardoor eigenlijk ik mij kon ontspannen. Omdat het begon een beetje te ontspannen toen. En ik noemde het de inner dialogue en ik dacht: ‘Wow ik heb iets uitgevonden. Dit is heel interessant. Want iedereen heeft stemmen in zijn hoofd’,
Jij ook, maar niemand praat ermee. Eigenlijk word je er vaak door gepest die stem. Je hebt er last van. Want het zijn over het algemeen geen positieve stemmen.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
FRANCINE OOMEN: En toen ben, heb ik gegoogled ‘inner dialogue’ en toen kwam ik op een stroming in de psychologie, die heet voice dialogue en toen dacht ik: ‘Oh! Iemand heeft het al uitgedacht. Ik ben het wiel voor de twee keer aan het uitvinden.’ Toen ben ik daar helemaal ingedoken en opleidingen gaan volgen daarin en ik vind het een waanzinnige methode om jezelf te leren kennen en beter met jezelf om te gaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Misschien ook die stemmen minder intimiderend maken?
FRANCINE OOMEN: Precies! Dat, in de termen van voice dialogue heet het eigenlijk dat je niet meer gekaapt wordt door die stemmen. Dus je weet dat, ik weet dat ik een Tang heb. Ik weet wat, waarom ik een Tang heb en dat ze het beste met mij voor heeft. Ik weet wat haar methodes zijn.
Maar wie zorgt er dan eigenlijk voor dat ik ging spijbelen? Je zou zeggen dat Tang daarover zegt: ‘Je moet tienen halen’, en ‘Je moet op school blijven zitten.’ ‘Anders ben je niet goed genoeg, je moet presteren.’ Maar Tang had nog niet zulke spierballen toen denk ik.
Want er was ook een ander deel en dat is ook heel sterk aan mij. Dat heb ik Contramientje genoemd. Dus het is een klein meisje, met een rood jurkje aan en ze kijkt altijd heel kwaad en ze heeft handen in haar zij. En alles wat ze moet doet ze niet. Ze is heel, antiautoritair.
ERNST-JAN PFAUTH: Contramientje ging aan de wandel de natuur in…
FRANCINE OOMEN: Ja, Contramientje zei van: ‘Ja, waarom moet ik naar die stomme, suffe school?’, ik verveelde me d’r te pletter. En ik was gelukkig best slim, dus met een minimale inspanning kon ik overgaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Hmmm, ja.
FRANCINE OOMEN: Daardoor kwam ik er denk ik ook mee weg. Omdat ik voldoendes op mijn rapport had.
ERNST-JAN PFAUTH: En je zei net ‘Tang heeft het ook goed met me voor’. Als je dan terugkijkt naar die tijd dat je tiener was, wat had Tang nou goed met je voor? Hoe hielp Tang je dan ook?
FRANCINE OOMEN: Ze hielp me te overleven. Dacht ze.
Want op het moment dat je er nog niet bewust van bent dat je stemmen hebt en dat dat eigenlijk overlevingsstrategieën zijn, dan is er eigenlijk geen managing director in huis. Er is geen ceo in huis zou je kunnen zeggen.
Je kan het zien als een bus. Dat is de meeste gebruikte metafoor. Ik hoor de driver van die bus te zijn. Achterin in de bus zitten allemaal delen van mij en voorin zitten de delen die het vaakst voor het zeggen hebben. Achterin zitten de delen die vroeger bewezen hebben dat ze eigenlijk niet functioneel zijn, of eigenlijk heel onhandig zijn om die aan het stuur te laten.
Dus ik rijd, denk dat ik daarheen ga en op het moment dat er een stresssituatie komt, neemt één van die overlevingsstrategieën het over. Die duwt mij als het ware weg en zegt: ‘We gaan ons zo gedragen! We gaan dit doen!’. Voort, voort met die zweep.
Maar op het moment dat ik weet dat ik een Tang heb en ik weet ook wanneer ze wakker wordt. Dan kan ik ook daar iets tegenover zeggen.
ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net ‘toen ik twaalf was ik eigenlijk op mezelf aangewezen’, omdat je ouders waren uit elkaar gegaan.
FRANCINE OOMEN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En ik las ergens in een interview dat je je echt vroege jonge jaren, de eerste paar jaar van je leven, in Laren, gaf je een negen. En toen verhuisde jullie naar Eindhoven…
FRANCINE OOMEN: Eindhoven, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En daar gaf je het een zeven.
FRANCINE OOMEN: Heb ik dat ooit gedaan? (Lacht)
ERNST-JAN PFAUTH: Dat heb je ergens gezegd, ja.
FRANCINE OOMEN: Ben ik alweer vergeten…
ERNST-JAN PFAUTH: Daarna verhuisde je met je moeder en haar nieuwe partner naar Groningen en daar heb je het eigenlijk een magere vier, gaf je dat leven daar.
FRANCINE OOMEN: Ja, ja, dat varieerde denk ik van twee tot vier, ja, zo. Dat waren wel de though years, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Niet best. En ik wist dat helemaal niet. Ik kende je werk wel, maar wist niet je persoonlijk levensverhaal. En toen op dat moment als je dat hoort denk je ‘oh, hoe, ze is bekend van Hoe overleef ik…’, met Rosa van Dijk die haar tienerjaren overleeft.
FRANCINE OOMEN: Hm-hm…
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je hebt dus zelf ook letterlijk moeten overleven in je tienertijd?
FRANCINE OOMEN: Ja, ja. Ze zeggen weleens hè, a rotten childhood is writers goldmine. Als ik het allemaal niet had meegemaakt had ik deze boeken niet geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: Was dat toen je begon aan de Hoe overleef ik-serie ook je intentie?
FRANCINE OOMEN: Nee… Totaal niet. Ik heb, dat klinkt heel raar, nooit veel intenties gehad. Ik heb eigenlijk altijd mijn gevoel gevolgd. Dus niet een intentie maar een fascinatie en een gevoel, een urgentie. Dus ik had geen idee dat het over mij ging.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?!
FRANCINE OOMEN: Nee…
ERNST-JAN PFAUTH: Terwijl nu, achteraf, ligt het er zo dik bovenop zou je zeggen, toch?
FRANCINE OOMEN: Ja ik kreeg halverwege ongeveer bij Hoe overleef ik mijzelf – wat het centrale deel is, deel vijf of zes is dat – had ik opeens, ik weet nog ik zat met Annet Schaap in de trein. Zij is de illustrator van de boeken. We gingen naar een optreden toe en had ik een soort ‘a-ha’, dat ik opeens zei: ‘Annet ik geloof dat dit over mijzelf gaat en dat ik het voor mijzelf schrijf. Als een soort corrective experience, bijna.’
ERNST-JAN PFAUTH: En wat overheersde toen, de verbazing dat je dat niet eerder gerealiseerd had, of… (Gniffelt) of de verbazing dat je het voor jezelf schreef?
FRANCINE OOMEN: Euhm, nou allebei was het aanwezig. Het was vooral ook verwondering. Ik heb meerdere keren in mijn leven gehad dat je dingen schept en later pas snapt waarom je dat gedaan hebt. Dat is denk ik ook wat creativiteit is: dat je lang niet altijd door hebt waarom je het doet, maar dat het op de een of andere manier wel naar buiten wil komen. En dat wordt dus terugkijkend, bijna, begrepen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus is het eigenlijk heel verstandig, wat je net zei, ‘ik volg m’n fascinatie’. Een soort urges, om daar op te vertrouwen en die te volgen.
FRANCINE OOMEN: Ja, ik denk wat dit betreft het heel belangrijk is inderdaad, om je hart of je onderbuik of wat dan ook te volgen. Maar niet je ratio. Want je ratio die kan alles stuk praten natuurlijk en zeggen dat het niet nodig is of zinloos is. Of te klein. Zit niemand op te wachten en dat verlamt.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik vind dat best moeilijk, merk ik bij mijzelf maar ook mensen om mij heen. Dat je inderdaad gauw naar de ratio gaat.
FRANCINE OOMEN: Ja, maar we leven in een maatschappij van ratio. Het wordt niet aangeleerd dat we zoiets hebben als instinct en intuïtie. We leven in een totaal cerebrale maatschappij.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja want het ook daarnaast ook extra ingewikkeld maakt is dat het, een intuïtie, heel klein kan lijken. Als ik nadenk over instincten die ik wil volgen, denk ik: ‘Ja, wat is dit nou voor stom klein projectje…’
FRANCINE OOMEN: Ja, maar wie zegt dat? Welke stem in jou zegt dat?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja… Daar moet ik misschien eens mee in gesprek gaan… (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Ja! Dat je gewoon alert bent van ‘oké, er komt zo’n mening. Zo’n oordeel, maar wie zegt dat eigenlijk?’, en vooral ‘waarom zegt ‘ie dat?’ En met al die stemmen moet je eruit vanuit gaan dat ze je allemaal proberen te beschermen op hun manier.
ERNST-JAN PFAUTH: En weet je nog welke fascinatie je volgde toen je begon aan de Hoe overleef ik-serie? Hoe oud was je toen?
FRANCINE OOMEN: Toen was ik achtendertig, zevenendertig… Mijn kinderen hadden ongeveer de leeftijd dat ze die boeken konden gaan lezen. Mijn oudste zoon was toen… tien, elf.
Ik heb daar nooit zo over nagedacht, maar dat had vooral te maken met de avonturier in mij. Dat is een belangrijk deel in mij. Dat was trouwens ook het deel, het, je zou kunnen zeggen… Het klinkt een beetje, sorry, maar het natuurkind.
Ik was, ik hou heel erg van de natuur en ik heb een avonturier in mij. Dat zijn patronen die ik via mijn vaders en moederslijn overgenomen heb.
ERNST-JAN PFAUTH: Die waren ook avonturiers?
FRANCINE OOMEN: Ja, vooral mijn vader. Ja. En ook, ook heel onconventioneel en ook dwars. Dat Contramientje komt ook echt absoluut ook van mijn vader. Die heeft ook een enorme… middelvinger. (Lacht)
ERNST-JAN PFAUTH: (Gniffelt) Hoe kwam dat tot uiting dan? Hoe zag je, hoe herkende je dat als kind?
FRANCINE OOMEN: Vakanties, mijn vader haatte de massa. Dus we gingen dan met vijf kinderen en hem in de stationcar en hangmatjes. Zes hangmatjes. En we gingen eigenlijk nooit naar een camping toe, maar kampeerde in het wild op de meest vreemde plekken. Bovenin de berg, meestal hangmatjes of in tenten. Dus hij liep gewoon niet mee.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus die avontuurlijke kant zit ook in jou?
FRANCINE OOMEN: Ja! En Hoe overleef ik mijn vakantie gaat eigenlijk over, over zo’n vakantie met mijn vader.
Het is gedeeltelijk autobiografisch, mijn vader had, net als ik trouwens, totaal geen richtingsgevoel. Dus hij was heel avontuurlijk, maar hij verdwaalde altijd als een tierelier. Ik heb nu een app daarvoor dus mij gebeurt het niet meer.
ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Maar dat was er toen nog niet. En toen zijn we echt, met mijn jongste zusjes, zijn we stevig verdwaald in de bergen van Corsica en dat is best wel link. Als je daarboven in de bergen bent, is er gewoon echt helemaal niemand. Het wordt heel koud daar ‘s nachts en mijn vader deed de hele tijd net alsof ‘ie de weg wist. Maar dan zei ik: ‘Pap we zijn hier al drie keer langs gekomen, langs die steen’, ‘Nee, nee, nee.’ Nou dat was een spannend avontuur. En daar is het eerste boek, maar dat had met de avonturier in mij te maken. Want eigenlijk was het heel erg spannend en iets wat je nooit meer vergeet.
Dus we zijn toen op een gegeven moment door een Corsicaanse vrijheidsstrijder, die had je toen nog, dus zo iemand die zijn réfuge had genomen in de bergen, die gevlucht was. Die heeft ons gevonden, heeft ons mee naar zijn hut gebracht. Heeft ons te eten gegeven. Heeft ons onder een paardendeken gelegd en de volgende dag, we waren zó ver weg, we konden ook niet eens meer naar beneden, heeft ‘ie ons terug gebracht. Nou daar is het eerste boek, en dat ging dus over overleven in de natuur.
ERNST-JAN PFAUTH: Heel letterlijk…
FRANCINE OOMEN: Letterlijk, in de natuur. Ik kreeg ook cadeaus, dat had er ook mee te maken, ik kreeg altijd boeken van mijn vader cadeau op mijn verjaardag. En ik heb ooit de SAS Survival Guide gekregen. Weet niet of je die kent?
ERNST-JAN PFAUTH: SAS? Is dat de Britse geheime dienst? Of commando’s ofzo?
FRANCINE OOMEN: (Lacht) Ja! Ja!
ERNST-JAN PFAUTH: Ja! (Lacht) Wat een leuk cadeau!
FRANCINE OOMEN: Ik vond het machtig interessant, ik heb het helemaal zitten spellen. Nou die dingen samen zijn het eerste boek geworden van Hoe overleef ik, dus dat heeft de avonturier in mijn geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dan snap ik ook beter dat je niet doorhad dat je over de overlevingskant van je tienertijd schreef. Omdat het zo letterlijk over overleven in de natuur ging.
FRANCINE OOMEN: Ja. Dat boek was heel succesvol. Tot mijn stomme verbazing, en toen kwam Hoe overleef ik in het jaar 2000, dat was ook nog een soort van praktisch overleven. Want dat ging over de millenniumbug, dat alles uitvalt en dan moet je ook zien te overleven. Dat vond ik heel spannend. Ik was eigenlijk zwáár teleurgesteld toen er niks gebeurde…
ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Toen… Ik stond echt zo te wachten van ‘nou… bring it on!’
ERNST-JAN PFAUTH: Je had je commando-boek bij je, wist hoe je moest overleven…
FRANCINE OOMEN: (Lacht) Wist hoe ik moest overleven… Wist het allemaal precies. Had ik heel veel zin in. Ja, dat dacht ik natuurlijk. Het is allemaal niet gebeurd. Maar dat boek was ook succesvol en toen ging mijn oudste naar de brugklas. En mijn brugklas, gaan weer terug naar mezelf, dus twaalf jaar, Groningen. Die akelige stiefvader. Moeder die eigenlijk depressief was, denk ik nu, en van alles. Toen dacht ik: ‘Dat is ook een jungle om in te overleven.’
ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm, zeker.
FRANCINE OOMEN: En mijn brugklastijd was echt heel naar. Vond ik echt vreselijk moeilijke tijden. Was heel gedesoriënteerd op heel veel gebieden. Dus toen dacht ik: ‘Het is eigenlijk heel interessant om daar survivaltips voor te hebben… ‘Dat wat ik toen niet gehad heb…’, Maar dat laatste wist ik toen nog niet hè…
ERNST-JAN PFAUTH: Dus het was niet zo van, ‘ik ga de kinderen helpen’?
FRANCINE OOMEN: Hmm, ja dat wel. Maar ik wist toen nog niet dat het over mij ging. Was misschien een beetje sloom van mij, maar… Het was meer vanuit het idee ‘dit is nodig’. Denk dat kinderen best nog wel wat kunnen gebruiken. Wat guidance.
Er kwamen wel steeds meer autobiografische elementen. Daar is het eigenlijk ook mee begonnen. Maar dat ik een soort van, corrective experience, voor mezelf aan het maken was. Dat drong echt rond deel vijf door.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja ik snap nu ook beter waarom dat is. Omdat het dus zo letterlijk over overleven ging in het begin. In de natuur. Tijdens de millenium bug…
FRANCINE OOMEN: En het werd figuurlijk overleven.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je nog heel even teruggaat naar dat eerste boek. Dus Hoe overleef ik mijn vakantie. Daar was de fascinatie die je op dat moment voelde ‘ik heb een mooi verhaal uit mijn jeugd, mijn oudste kind heeft nu ongeveer die leeftijd dus ik ga dat gewoon eens opschrijven’.
Als je teruggaat naar die tijd, waarom sloeg het denk je zo aan? Wat vertelde je mensen toen over het succes van dat boek en wat merkte je er zelf van?
FRANCINE OOMEN: Euhm… Voornamelijk dat, de lezers konden zich er heel goed mee identificeren…
ERNST-JAN PFAUTH: Met Rosa.
FRANCINE OOMEN: Met Rosa, met Jonas en langzamerhand werd die cast steeds groter zeg maar. Kwamen er meer mensen bij, meer vrienden.
En het andere was toch wel het steunende d’r aan. In de boeken geven de kinderen elkaar survivaltips en blijf ik als schrijver eigenlijk buiten beeld. Maar datgene dat ik als volwassene verzameld heb, aan wijsheid hoop ik, dat kanaliseer ik op een manier die niet belerend is. Dat is heel belangrijk. Een kind wil helemaal niet een zelfhulpboek hebben.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
FRANCINE OOMEN: Dat een ouder gaat vertellen van hoe het allemaal moet. Dat is natuurlijk, dat zou ik ook niet leuk vinden als kind. En ja dat is ook weer, dat is gewoon ontstaan. Ik doe dingen gewoon. Ook dat ik op een gegeven moment mails als stijlmiddel ben gaan gebruiken en later MSN.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja en dan vertrouw je erop dat je die intuïtie gewoon kunt volgen?
FRANCINE OOMEN: Ja, ik voel dat. Ik denk daar komt mijn hoofd niet zo erg aan te pas.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je zegt, ‘dat doe ik maar gewoon…’ Ik kan me ook voorstellen dat er enige moed voor nodig is.
Zeker als we verder teruggaan naar 1990 en je dertig was. Je eerste boek verschee toen, Saartje en Tommie op de boerderij. Toen ik dat boek opzocht toen herkende ik het mijn eigen jeugd. Ik was toen vier.
Als je zo’n jeugd hebt gehad die je een vier geeft…
FRANCINE OOMEN: Ja en ik gaf eigenlijk gewoon mijzelf een vier, of een drie. Dat… (Gniffelt) Dat had ik nog niet bedacht… Ja, maar ga door.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja dat draagt ook bij mijn vraag: Als je zo’n slecht zelfbeeld hebt, dan lijkt het mij zo’n stap naar fictie met de wereld delen? Omdat het zo kwetsbaar genre is. Het is eigenlijk: ‘dit is mijn fantasie en daar laaf je je maar aan’. Daar komt ook moed bij kijken, toch? Hoe was het voor je toen je dertig was en je eerste boek kwam?
FRANCINE OOMEN: Nou dat is in, dat is geks in mij. Ik heb een soort gespleten persoonlijkheid zou je het kunnen noemen. Ik ben altijd heel onzeker geweest over wie ik ben, of ik wel goed genoeg ben, leuk genoeg ben. Slim genoeg ben. Maar op professioneel gebied, dus zeg maar de professionele Francine, die had die twijfels niet. Eigenlijk had ik er gewoon zoveel lol in en voelde ik het zo dat ik samenviel met mijn vorm als ik dingen schiep.
Daar zat geen saboteur op. Dus die saboteurs die zaten op mijn persoonlijke leven, maar niet op mijn professionele leven. Daar ben ik niet gehinderd door iets. Dat is misschien ook het voordeel dat heel veel mensen hebben. Kinderen hebben ouders die hun afremmen. Ook met de allerbeste bedoelingen van de wereld.
En ook die de intuïtie van hun kind beknotten. Weet je die gaan zeggen van, als een jongetje heel graag voetbalt: ‘Joh, d’r is maar nul komma nul, zoveel procent van de mensen die daar een boterham mee kan verdienen. Doe dat nou maar niet’, of als je heel graag tekent van: ‘Joh, doe dat maar als hobby erbij.’ En… Maar daarmee amputeer je eigenlijk een ontzettend belangrijk deel van iemand.
ERNST-JAN PFAUTH: Welk deel is dat dan?
FRANCINE OOMEN: Nou eigenlijk waar we het in het begin over hadden. Dat je hart in feite. Wat je hart, of je guts, of wat dan ook zeggen, van ‘dit hoor ik te doen.’
En met het werk dat ik ben gaan doen, deed ik wat ik hoorde te doen. Waar ik gelukkig van werd. En ik heb dus geen, daar wilde ik eigenlijk naar toe, mijn ouders hebben mij nooit daarin geremd. Die hebben nooit een uitspraak gedaan van: ‘Francine, dat kan jij niet’, of ‘Doe maar iets anders…’ Niet, die, die hoofdboodschappen, kies maar de veilige weg.
ERNST-JAN PFAUTH: Want als tiener tekende je al heel veel. Je schreef al heel veel. En hoe verhielden je ouders dan tot die activiteiten?
FRANCINE OOMEN: Euhm… Ja er is een periode voordat mijn ouders gingen scheiden en daarna. Maar daarvoor werd dat gestimuleerd en gezien. Vonden ze allemaal leuk dat ik dat deed en daarna, en dat is ook de periode dat je naar de middelbare school en je moet een richting gaan kiezen. Toen raakte ze, door de omstandigheden uit beeld en toen ben ik het zelf gaan doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
FRANCINE OOMEN: Dus daar was niemand die mij remde.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
FRANCINE OOMEN: Ik kon mijn eigen keuzes maken.
ERNST-JAN PFAUTH: Het klinkt alsof je echt je kinderjaren, voordat je tiener wordt in ieder geval, genoeg aanmoediging hebt gehad en daarna door de afwezigheid…
FRANCINE OOMEN: Kon ik mijn eigen keuzes dus maken.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
FRANCINE OOMEN: En ben ik gewoon gaan doen wat ik graag wilde doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je bent vormgeving gaan studeren in Eindhoven.
FRANCINE OOMEN: Ja, Design Academy.
ERNST-JAN PFAUTH: Je was drieëntwintig toen je daar afstudeerde. Zit zeven jaar tussen je, tussen het afstuderen en je eerste boek, waar we je nu natuurlijk kennen. Hoe zagen die zeven jaar ertussen uit, wat deed je toen?
FRANCINE OOMEN: Ik ben dus industrieel ontwerpen en ik heb de grafische richting gedaan. En d’r was in mij al een soort verlangen om kinderboeken te gaan maken. Maar ik heb niet de kunstacademie gedaan richting illustreren. Maar ik had toen wel heel erg al het idee als ik de kunstacademie doe kan ik waarschijnlijk niet mijn eigen brood verdienen. En autonomie is een hele belangrijke voor mij.
Was het toen al, van dat ik voor mezelf kan zorgen. Dus ik heb een toegepaste opleiding gekozen. Maar niet als illustrator, maar wel als ontwerper. En vervolgens heb ik werk gezocht in de richting van de boekenwereld.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh… Bewust, dat je wel dichtbij die wereld kon zijn. Waar je uiteindelijk echt als schrijver of tekenaar aan de slag kon?
FRANCINE OOMEN: Ja, maar niet van dan ga ik dat stapje, een stappenplan. Van A, naar B, naar C. Maar gewoon intuïtief.
ERNST-JAN PFAUTH: Want wat deed je dan? Wat kan een industrieel ontwerper doen in de buurt van de boekenwereld?
FRANCINE OOMEN: Boekomzetten maken. Dat was de tijd dat de novelty books kwamen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik weet niet wat dat is… (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Nee, nou ja, ze liggen niet hier. Maar dat zijn eigen kartonboeken waarvan alles mee te spelen is. Met flapjes, met doorkijkjes…
ERNST-JAN PFAUTH: Oh ja!
FRANCINE OOMEN: Van allerlei, dat begon toen te ontstaan… En ik werd, ik ging freelance werken voor een grote drukkerij in Weert. Koninklijke Smeets Offset. Die bestaat nu niet meer, die is overgenomen. Daar hadden ze een heleboel persen en daar was een afdeling kinderboeken. En zij ontwikkelde daar eigenlijk kinderboekjes om hun drukpersen mee te voeden. Dus zij ontwikkelde daar nieuwe soorten boeken. Boden die aan bij uitgevers over de hele wereld en die werden dan daar gedrukt.
Maar ze hadden ook verpakkingsafdeling. Displays en verpakkingen. Daar ben ik binnengekomen. Maar ik wilde naar die kinderboekenafdeling…
ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Dat is gelukt.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe is dat je gelukt dan?
FRANCINE OOMEN: Nou, op een gegeven moment raakte een mevrouw die daarvoor verantwoordelijk was, die raakte overspannen. En toen zei ik, ik heb ook een bluffer in mij, ‘Oh dat doe ik wel, dat kan ik wel’, en ik had ondertussen ook wel wat laten zien. Dat ik, nou ja, originele ideeën had en creatief ben. En daar, jij vertelde dat jij vroeger Saartje en Tommie hebt, daar heb ik Saartje en Tommie ontwikkeld.
Ik had een schrijver en een illustrator nodig. Ik was de conceptmaker en ik besteedde het werk uit. Zo jong als ik was. Maar, er zat een bepaalde termijn. Ik kon niemand vinden zo snel. Alleen de illustrator. Dagmar Stam was dat. En toen dacht ik: ‘Oh, dat schrijf ik zelf wel.’ Dus ik had en het concept ontwikkeld en ik stuurde Dagmar aan. En dat werd een heel groot succes. Dus toen kon ik opeens schrijven.
En in die tijd ben ik ontdekt door Henny Bodenkamp. (Denkt na) Wat was er nu eerst… Nee wat er eerst kwam was dat Dick Bruna, of de beter gezegd de denktank van Dick Bruna, Mercis heette dat toen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, de B.V. zogezegd…
FRANCINE OOMEN: Ja, maar die was toen nog helemaal niet zo enorm groot.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké.
FRANCINE OOMEN: Die klopte aan bij Koninklijk Smeets en die zei: ‘We willen met de tekeningen van Dick kartonboekjes gaan maken’, en toen zeiden ze: ‘Oké, dat kan Francine doen’.
Toen werd ik eigenlijk door Mercis geronseld om in de denktank voor Dick Bruna nieuwe producten te gaan ontwikkelen. Dus ik heb een heleboel kartonboekjes bedacht. Ik heb ook aan de wieg gestaan van de merchandising van Dick Bruna in Europa.
Want toen ik binnenkwam, ik weet nog ik kwam in het atelier van Dick binnen, hele aimabele man. En daar stond ze boekenkasten. En daar zag ik merchandising staan, maar alles was in het Japans.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat hij daar heel populair was.
FRANCINE OOMEN: Ja, en toen vroeg ik waarom is er nog geen merchandising hier? En toen zeiden: ‘Ja, dat is er nog niet’, en toen zei ik: ‘Oh nou, dat vind ik wel leuk om daar aan te werken’.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus al die Nijntje-knuffels in mijn huis, die heb ik aan jou te danken?
FRANCINE OOMEN: (Lacht) Ze waren er vast en zeker ook zonder mij gekomen.
ERNST-JAN PFAUTH: Jij gaf het zetje in ieder geval.
FRANCINE OOMEN: De allereerste dingen, dus een babylijn, badjes, zuigfles, kleedjes. Gordijnen, behang… Alles heb ik laten ontwerpen. En ik zocht dan ook de fabrikanten erbij en ik blufte me daar gewoon binnen… En ik vond het hartstikke leuk om te doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat grappig dat je dus, intuïtief, wederom intuïtief… je richting die kinderboekenwereld manoeuvreerde en daar dus heel geleidelijk je carrière begon als schrijver.
FRANCINE OOMEN: Ja, ik deed gewoon wat ik leuk vond en wat ik kon.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat je, dat je dus, de Nijntje-merchandise ook in Europa introduceerde. Dat getuigt ook van zeker commercieel inzicht. Dat heb je later misschien ook wel gebruikt. Want de Hoe overleef ik-serie is echt een soort imperium geworden, toch?
FRANCINE OOMEN: Nou ik heb heel veel ervaring in merchandising opgedaan. Want toen nog in de kinderschoenen stond, hè. Dat hele merchandising was nog láng niet zo groot, überhaupt niet.
Maar ik heb toen heel veel gesprekken met fabrikanten gevoerd en daardoor veel ervaring en contacten opgedaan. Dus toen ik met mijn eigen karakters kwam, toen, ja, toen wist ik ook de weg. Ik wist hoe ik de dingen aan moest pakken.
ERNST-JAN PFAUTH: En vond je dat commerciële alleen belangrijk omdat je je autonomie wilde bewaken, of vind je het ook interessant?
FRANCINE OOMEN: Gewoon leuk!
ERNST-JAN PFAUTH: Ja? Wat vind je er dan leuk aan?
FRANCINE OOMEN: Ik vind het nog steeds ontzettend leuk om dingen te scheppen. En dan liefst ook wel een beetje zinvolle dingen. Dingen waar mensen iets aan hebben. Geen bullshit ofzo, maar van goede kwaliteit.
De creativiteit van het kind stimuleren is ook altijd heel belangrijk geweest. Dat zit ook in de Hoe overleef ik-boeken, maar ook zelfs al in Saartje en Tommie. Daar zit achterin een bouwplaat. Dus het verhaaltje ging over de boerderij maar met die bouwplaat kon je je eigen boerderij bouwen. Daar zaten echt in één uitvouwplaat wel vijftig figuurtjes en daarmee kon je een boerderij in elkaar zetten. Je eigen verhaaltjes maken. Dus dat vond ik altijd heel leuk en dat is ook als een rode lijn eigenlijk door alle producten.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat je kinderen stimuleert in hun eigen creativiteit?
FRANCINE OOMEN: Ja. Ik wil kinderen stimuleren in hun eigen fantasiewereld, omdat die eigenlijk voor mij zo ontzettend belangrijk is geweest. Die fantasiewereld die heeft mij ook gered in de moeilijke jaren.
ERNST-JAN PFAUTH: En die jaren na Saartje en Tommie op de boerderij en richting het eerste Hoe overleef ik-boek, dat klinkt nu als een soort rechte lijn?
FRANCINE OOMEN: Het zijn toevalligheden. Het was Dick Bruna, Mercis, die op mijn pad kwam en wat in mij zagen. En toen kwam ook via dus die kinderkartoenboeken, heeft, ben ik een soort van ontdekt door Henny Bodenkamp. Zij is helaas recent overleden, zij werkte voor Van Goor toen, een uitgeverij. En zij was dus degene die tegen mij zei: ‘Francine, je bent een schrijver, illustrator. Je hoeft niet voor anderen te werken. Doe het voor jezelf’, en ‘ik geef jou de opdracht voor het maken van je eerste kinderboek.’
ERNST-JAN PFAUTH: Welk boek was dat?
FRANCINE OOMEN: Sammie, een eigenwijs konijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe voelde het toen Henny Bodenkamp zei dat je het zelf kon doen?
FRANCINE OOMEN: Gewéldig! Wóów, ik mag!
ERNST-JAN PFAUTH: Het was meteen let’s go?
FRANCINE OOMEN: Ja, natuurlijk, let’s go! Ik rende naar huis en begon.
ERNST-JAN PFAUTH: Deed je het naast je baan bij Mercis?
FRANCINE OOMEN: Ja.
En nou ja dat boek werd, toevallig of niet, ook een succes. Werd meteen aan vijf, zes landen verkocht en dat werd een serie. Henny stimuleerde mij en zij was een hele goede, strenge lerares. Hoge kwaliteitseisen.
ERNST-JAN PFAUTH: Saartje en Tommie was een succes, dit boek was een succes. Hoe overleef ik was een succes. Zijn er in je jonge jaren ook dingen die je maakte die geen succes waren? Heeft het op werkvlak tegen gezeten?
FRANCINE OOMEN: Daar heb ik eigenlijk nooit zo over nagedacht, ik denk het eigenlijk niet. Moet ik even nadenken… Zijn er dingen geflopt? (Korte stilte) Nee, ik heb daar heel veel geluk mee gehad. Nou ik deed gewoon wat ik hoorde te doen denk ik. Was gewoon in mijn element, precies op mijn plek.
ERNST-JAN PFAUTH: En zijn vast veel dingen op de snijtafel blijven liggen, ‘dit ga ik niet doen’. Het zou ook kunnen zijn dat je zo succesvol bent geweest, naast natuurlijk geluk, dat je kieskeurig was wat je uiteindelijk naar buiten bracht?
FRANCINE OOMEN: Nou dat is ook een goede vraag. Dat ik denk al in een heel vroeg stadium weet of iets levensvatbaar is of niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe weet je dat dan?
FRANCINE OOMEN: Intuïtief, dat is, daar komt geen ratio aan te pas. Je ziet iets en je weet of het iets is of niet.
Jij bent ook een creatief, ik denk dat jij dat ook wel weet van…
ERNST-JAN PFAUTH: Nou, probeer denk ik toch vaak te rationaliseren. Dat ik dan lijstjes ga maken van dit zijn de vijf dingen waar het aan moet voldoen ofzo. Maar jij zegt eigenlijk doe dat niet.
FRANCINE OOMEN: Nee ik denk eigenlijk volg je gut feeling gewoon. Als er iets dat in jou zegt: ‘Nee.’, en je kunt het niet beredeneren, maar je voelt gewoon dat er iets is, dan moet je het gewoon niet doen. Maar de ratio is natuurlijk heel sterk om te zeggen: ‘Ja, maar het is heel commercieel. Ja maar dit, en die vindt dat heel goed. En zij willen graag dat je het zus doet, dus doe dat’, maar dat heb ik nooit zo gevolgd. Ik heb gewoon eigenlijk mijn stronteigenwijze eigen ding gedaan mijn hele leven.
ERNST-JAN PFAUTH: Kun je dat aanleren? Als er nu mensen luisteren en denken ‘oh ja ik luister eigenlijk ook te veel naar mijn ratio, ik zou ook meer naar mijn intuïtie moeten luisteren’, hoe breng je de rationele stem in je hoofd tot zwijgen?
FRANCINE OOMEN: (Denkt na) Ja ik denk gewoon dat je een hele, dat het maar een hele simpele vraag is. Van… ‘is dit goed of is dit niet goed’? Dan kan je er achteraan zetten ‘voor mij’, of ‘voor de wereld’, maar moet ik dit doen of moet ik dit niet doen. En volgens mij hoor je gewoon heel snel een ja of een nee.
En dan kan je met die stem in gesprek gaan. Maar je kan het ook gewoon daarvoor gaan dan.
Ik denk hoe meer je dat doet, gewoon naar die hele primaire in je lijf, het is vaak ook niet eens je hoofd maar je lijf wat dat zegt. Dat je lijf zich ontspant bij een keuze of verkrampt bij een keus.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja ik had hier met Humberto Tan over, over zijn jonge jaren en hij vertelde ook dat hij dan een keer een klus moest doen. Een prestigieuze klus. En hij aan zijn lijf voelde ‘ik sta hier zo verkrampt, dit werkt niet…’
FRANCINE OOMEN: Ja je voelt het aan de spanning op je lichaam. Of de eagerness in je lichaam. Misschien ken je ook dat gevoel dat van alles begint te tintelen, dat je een soort van opwinding voelt. Dat je helemaal begint te trillen soms van binnen. Dat is denk ik het innerlijk kompas dat aanslaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja… toen ik Maria Goos interviewde over haar eerste scenario’s noemde zij inderdaad ook dat ze ging trillen en dacht ‘dat moet ik gaan doen!’
Ik heb dat nog nooit zo gevoeld, maar misschien dat ik dus teveel naar mijn ratio luister en meer naar creativiteit zou moeten luisteren.
FRANCINE OOMEN: Ja. Mijn nieuwe boek voor millennials waar ik nu mee bezig ben gaat precies hierover. Het gaat over de generatie Hoe overleef ik-lezers tussen de twintig en vijfendertig die van koers zijn geraakt. Die een beetje ronddrijven of zelfs tegen de klippen op geslagen zijn omdat ze dus niet hebben geluisterd naar dat innerlijke kompas. Maar naar de stem van de ratio, de veiligheid, de verwachtingen van de maatschappij, hun ouders die het beste met hun voor hebben. In dat proces zijn ze helemaal zichzelf kwijtgeraakt en ongelukkig geworden. En ziek vaak ook.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat komt, zeg jij, omdat ze, even plat gezegd, te veel naar hun ratio luisteren?
FRANCINE OOMEN: Nou, dat is wel héél kort samengevat. D’r speelt meer. Het is een soort samenspel van een heleboel dingen. De maatschappelijke verwachtingen. De social media. De enorme druk die erop mensen wordt uitgeoefend, dat je heel jong moet kiezen voor welke richting je op gaat en dan in een soort trechter terecht komt. Een fuik waar je niet meer uitkomt en op een leeftijd waarin je zelf niet kan kiezen en in feite vaak je ouders voor jou kiezen. Van wat ik net zei: ‘Doe dat nou maar niet kind…’
ERNST-JAN PFAUTH: ‘Ga maar niet naar de universiteit dat is, daar ben je niet slim genoeg voor…’
FRANCINE OOMEN: Precies.‘Je moet niet zo hoog de lat… Doe nou maar gewoon…’
ERNST-JAN PFAUTH: Of juist wel.
FRANCINE OOMEN: Ja, ja. Precies. Moet je op je tenen… ‘Ja, maar ik wil liever gewoon een mbo-opleiding. Dat ik lekker makkelijk met mijn handen…’, ‘Nee met zo’n verstand van jou..’, dus. En als je dan van kinds af aan heel veel gemoeten hebt van je ouders, weet je. Kijk eens naar wat kinderen tegenwoordig allemaal moeten. Al die clubjes en ditjes. Prestaties en Cito-toetsen in de kleuterklas.
ERNST-JAN PFAUTH: Jouw nieuwe boek gaat daar dus over, je bent het nu aan het maken. Geef je daar dan ook weer survivaltips in?
FRANCINE OOMEN: Ja. Ik moet zeggen dat ik ze nog erin moet zien te krijgen, want ik ben nu zeg maar op, ik denk, een vierde. D’r zitten nog geen survivaltips in maar ik vertrouw erop dat ik die naderhand er ook wel weer in gewerkt krijg op de een of andere manier. Het moet gewoon ook ontstaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Één daarvan zou toch kunnen zijn wat je net tegen mij zei: ‘Vertrouw op je intuïtie’?
FRANCINE OOMEN: Dat gaat de aller-, allerbelangrijkste zijn…
Jij hebt een kind van vier jaar. En jij weet waarschijnlijk ook dondersgoed dat jouw kind een haarscherpe intuïtie heeft. Dat het álles aanvoelt.
ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.
FRANCINE OOMEN: En ik denk dat het héél belangrijk is als je vraagt ‘ja, hoe kunnen we dat bevorderen eigenlijk’, soort van highway to happiness, dat je dus niet de intuïtie van het kind ontkent.
ERNST-JAN PFAUTH: Idenk van tevoren over een interview na van ‘wat zou het thema kunnen zijn.’ En ik had erg zelfredzaamheid in mijn hoofd.
FRANCINE OOMEN: Hm-hm.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat je natuurlijk zelf zelfredzaam moest zijn toen je tiener was.
FRANCINE OOMEN: Hm-hm.
ERNST-JAN PFAUTH: En de Hoe overleef ik serie, ik heb daar, ik heb één deel gelezen. Hoe overleef ik mijn vader, dat leek me toepasselijk. Ik ben te oud om ze als puber te hebben gelezen en daar, daar merk ik ook dat de kinderen… Veel van de kinderen in de reeks op zichzelf aangewezen zijn. Niet zozeer op, bij hun ouders terecht kunnen.
FRANCINE OOMEN: Hm-hm.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar nu gaat het eigenlijk veel meer over je intuïtie volgen.
FRANCINE OOMEN: Ja en zelfvertrouwen dus…
ERNST-JAN PFAUTH: Houden die dingen verband met elkaar? Intuïtie volgen en zelfredzaamheid?
FRANCINE OOMEN: Absoluut. Als je zelfvertrouwen hebt werkt je kompas. Maar als je geen zelfvertrouwen hebt, luister je naar iedereen die wat tegen jou roept. En er wordt heel wat tegen ons geroepen tegenwoordig, hè. Van allerlei kanten, je moet zus, je moet zo. Je moet dit doen, je moet dat. Je moet daar aan voldoen. Met als gevolgd dat je gewoon helemaal geen contact meer hebt met je eigen kern.
ERNST-JAN PFAUTH: We begonnen het gesprek met Tang, en dat ze je hielp overleven. Als slavendrijver met een zweep. Maar heeft Tang je ook goede dingen gebracht?
FRANCINE OOMEN: Oh zeker! Ze is ook mijn ruggengraat en degene die dingen af maakt. En die zorgt dat er dingen gedaan worden, dus ik heb haar nu nog steeds echt ook nodig. Dus zeg maar als de avonturier, de dromer dreigt over te nemen. Of intussen ben ik ook erachter gekomen dat ik een soort van mega ADHD-brein heb. Daar ben ik pas twee maanden geleden achter gekomen, zorgt zij wel gewoon dat ik dingen afmaak. En dat ik niet constant alle kanten opvlieg en zij… Zij, mijn hyperfocus, dat hoort bij ADHD ook, die zit waarschijnlijk ook, bedenk ik mij nu pas voor het eerst, bij Tang.
ERNST-JAN PFAUTH: Je zou kunnen zeggen dat het feit dat je alleen maar succes hebt gehad, je naast geluk ook aan het arbeidsethos van Tang te danken hebt?
FRANCINE OOMEN: Ja! Absoluut. Alleen… Zolang je niet in de gaten hebt dat het een overlevingsstrategie aan het werk is, is die in de overdrive.
Omdat ik door mijn therapie en zelfonderzoek heel veel dingen ontdekt heb, kan Tang nu ontspannen, die hoeft niet alles meer alleen te doen. Want er is ook gewoon een ander deel in mij dat veel zachter is, en dat uiteindelijk een veel duurzamer deel is. Want het zorgt voor dat ik niet in een burn-out of weet ik veel allemaal in raak. Waar ik wel tegenaan heb gezeten.
ERNST-JAN PFAUTH: Te hard gewerkt door Tang?
FRANCINE OOMEN: Ja… Veel te hard. En vooral niet genoten van mijn succes. Want ik heb al die successen nooit van genoten, omdat Tang altijd zei:’ Stelt niks voor… Als mensen echt in de gaten krijgen wie jij bent…’, dus dat is het imposter syndrome eigenlijk, nooit goed genoeg.
En dat heeft te maken weer met een onderliggende… Waar we helemaal in het begin van het gesprek mee begonnen: je trekt als kind een conclusie over jezelf en over de wereld. En ik heb de conclusie getrokken dat ik niet goed genoeg ben.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dan kan je drie miljoen boeken verkopen en allemaal prijzen ook krijgen, dan kan je daar niet van genieten?
FRANCINE OOMEN: Stelt niks voor… En pas nu, nu ik zeg maar aan het stuur van die bus kan blijven zitten. En niet als er stress komt meteen door een of andere primaire sub wordt weggeduwd…nu kan ik er meer van genieten en denk ik van: ‘Ja ik heb echt wel leuke en goede dingen gedaan ook.’
ERNST-JAN PFAUTH: Je nieuwe boek is op millennials gericht. Maar als je aan milennials denkt die ook het schrijverschap ambiëren… Je hebt al gezegd ‘volg je intuïtie’. Zijn er andere dingen die je hen zou willen meegeven, van adviezen. Survivaltips desnoods… (Lacht)
FRANCINE OOMEN: (Lacht) Nou de eerste is, maar dat doen ze waarschijnlijk al, lees. Lees heel veel. D’r is één heel mooi boek van Joseph Campbell, dat heet The Hero’s Journey. Dat is echt een goed boek om tot je te nemen.
Die Joseph Campbell die heeft een héleboel boeken geanalyseerd en die heeft een soort structuur daaruit geabstraheerd van elk boek, elk goed toneelstuk. Elk goed theaterstuk, wat dan ook, goed verhaal. Daar is een bepaalde cyclus in te herkennen.
En dat is héél behulpzaam denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer las jij dat voor het eerst?
FRANCINE OOMEN: Oh, heel laat… Pas geleden…
ERNST-JAN PFAUTH: Oké! (Lacht)
FRANCINE OOMEN: Vorig jaar! (Lacht) Maar… Dat, dat is dus een schema. Je kunt het ook gewoon ‘the hero’s journey’, als je dat op Google opzoekt, krijg je meteen dat schema.
FRANCINE OOMEN: Het is een soort cirkel, en van dit punt ga je naar dat punt, dat punt. En dat heb ik naast mijn boeken gelegd om te kijken of het klopte… En dat klopte heel aardig…
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je heel veel gelezen hebt waarschijnlijk vroeger?
FRANCINE OOMEN: Omdat ik mijn intuïtie volg, omdat ik van nature een verhalenverteller ben. Ik weet niet waar het vandaan komt. Maar het was niet dat ik dacht: ‘Oh shit, dat moet ik ook gaan doen.’ Maar het zit er al in eigenlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: En zijn er nog meer dingen die je ze zou adviseren?
FRANCINE OOMEN: (Denkt na) Ja, eigenlijk gewoon ‘schrijf, schrijf, schrijf’, doe het! En… En dat is ook een hele cliché, eerst schrijven dan schrappen. Heel veel mensen willen zo graag succesvol zijn, zo graag het goed doen, dat ze eindeloos op de eerste pagina blijven hangen.
ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.
FRANCINE OOMEN: Maar dat is ook een vorm van zelfsabotage. Of ‘t eerste hoofdstuk, dat moet helemaal goed voordat ik aan hoofdstuk twee kan beginnen. Ga gewoon door, en door en door. En pas daarna terugkeren naar het begin en dan met alle ervaring die je gedurende je weg hebt opgedaan kun je het begin weer gaan bijwerken.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus niet luisteren naar de stem, ‘Wat je nu schrijft is verschrikkelijk!’, gewoon doorgaan.
FRANCINE OOMEN: Nee. Dus in ieder geval inderdaad ook als je het zo wil zeggen, zet een aanmoedigend deel naast jezelf. Dus probeer de innerlijke criticus te bedanken, ‘Nou heel fijn dat je me wil helpen, maar het hoeft nu niet, straks mag je misschien met corrigeren helpen. Je hoeft niet weg…’, en het aanmoedigende deel, en ook het deel wat fun heeft gewoon. Wat enthousiast is. Dat is vaak een kinddeel. Wat heel veel lol heeft daarin. Dat erbij te houden.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja dat vind ik wel echt de belangrijkste les in dit gesprek. ‘Vertrouw op dat kind in je’.
FRANCINE OOMEN: Ja, de schepper, want iedereen heeft een schepper in zich zitten. Heleboel mensen zeggen: ‘Nou, nee. Ik heb geen enkel creatief…’, dat is helemaal niet waar. Kijk maar naar jezelf, toen je jaar of vier was. Vijf, zes. Iedereen zat dingen te onderzoeken en te maken. En dat is ook door een schoolsysteem, helaas, er allemaal uit geramd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja-ha, en als je een kantoorbaan hebt dan is het natuurlijk helemaal dat te vinden. Dan moet je daarbuiten gaan zoeken.
FRANCINE OOMEN: Ja, maar het is er. Die vonk, die levensvreugde is er bij iedereen. Alleen ‘t is de kunst om hem terug te vinden en dat kan.
ERNST-JAN PFAUTH: Toen je in je tienerjaren schreef, droomde je toen al van een publiek?
FRANCINE OOMEN: Nee. Ik schreef gewoon voor mezelf. En eigenlijk heb ik die Hoe overleef ik-boeken ook voor mijn eigen lol geschreven. (Lacht) En ik doe het nog steeds voor mijn eigen lol!
ERNST-JAN PFAUTH: Welke rol speelt publiek dan voor je?
FRANCINE OOMEN: Ik voel wel een verantwoordelijkheid naar mijn publiek, maar dat is ook gegroeid. En dat heeft heel erg te maken met dat kind in mij. Dat geen guidance heeft gehad. Wat het alleen moest zien op te knappen. Dus dat is iets wel wat ik wil compenseren. Teruggeven. Dat heb ik dus heel veel van kinderen, want dat vroeg je in het begin, wat heb je teruggekregen van de kinderen.
Dat ze zich minder alleen voelden. En dat ze zich gesterkt voelen door de boeken en keuzes zijn gaan maken. Want deze boodschap die ik nu verkondig zat er toen ook al in. Volg eigenlijk gewoon, volg de stem van je hart. En dan kom je op de goede plek terecht. Dus… Ja ik heb wel een maatschappelijke betrokkenheid. En ik voel nu, voor dit nieuwe boek, ook echt een urgentie dat ik echt denk: ‘Er is een soort tegenstem nodig.’
ERNST-JAN PFAUTH: En je betrekt je publiek nu in je nieuwe boek, toch? Zag ik een TikTok-video die belachelijk vaak gelikete was…
FRANCINE OOMEN: Ja, daarmee is het begonnen…Eigenlijk een vraag uit het, uit de doelgroep. Het was gewoon, eigenlijk was het op een heel grappig moment. Want ik was klaar met de verbouwing hier en ik had eigenlijk, ik was klaar met alles. En ik dacht:’ ‘Nou, wat zou ik nu eens met mijn leven gaan doen’, en toen heeft diezelfde dag heeft Jurriaan [jurriaanhendriks op TikTok] een heel klein TikTokje geplaats. Ik had helemaal geen TikTok. En die zei: ‘Francine Oomen, wanneer drop je weer eens een boek? We hebben je nodig!’, en dat is viral gegaan.
FRANCINE OOMEN: En toen, iemand heeft me daarop attent gemaakt. Want ik had geen TikTok en omdat ik al zat te denken ‘nou wat zal ik gaan doen…’, en ik had wel al door dat in de vriendenkring van mijn kinderen, die begin dertig zijn, héél veel depressies en burn-outs zijn. En ik had in mijn achterhoofd dat ik wilde onderzoeken wat er aan de hand is.
Wat speelt er? Waarom zijn er zo ontzettend veel mentale problemen op het moment? En heeft dat misschien ook met de pharma te maken, met de GGZ, met het schoolsysteem. en toen dacht ik: ‘Oh! Maar dit is dus de bedoeling.’
Toen heb ik spontaan een filmpje terug gemaakt. En toen heb ik gezegd: ‘Oké, ik ben er weer. En ik wil graag met tien mensen van jullie een gesprek hebben om te horen waar jullie mee struggelen.’
ERNST-JAN PFAUTH: Tien?! (Lacht)
FRANCINE OOMEN: En toen kreeg ik op één dag vierenhalfduizend brieven, mails dus.
ERNST-JAN PFAUTH: Vierenhalfduizend!
FRANCINE OOMEN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Op één dag?!
FRANCINE OOMEN: Ja…
ERNST-JAN PFAUTH: Wauw…
FRANCINE OOMEN: Het is een wonder dat mijn mailbox… Want het is, het waren allemaal lange verhalen, dus sommige schreven een paar regeltjes. Van ‘ik heb heel veel meegemaakt, ik wil graag met je praten.’ Maar omdat ik altijd een soort vertrouwensband met mijn publiek had kreeg ik dus meteen echt ook verhalen dat ik dacht ‘weten je ouders dit?’
Wat zou er gebeuren als je deze brief aan je ouders zou laten lezen… En dat is dan ook de kern van het boek geworden.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar werkt het niet verlammend? Je bent nog aan het schrijven dus misschien moet ik mijn mond houden… Maar dat vierenhalfduizend mensen zo’n verhaal nodig hebben?
FRANCINE OOMEN: Die gedachte dat dat verlammend is en dat… Er zijn intussen ook heel veel verwachtingen. En er is natuurlijk ook een stem in mij die zegt van: ‘Kan je het nog wel?’, ‘Je bent ondertussen wat ouder en kan je de juiste toon nog vinden?’ Maar dat zijn allemaal dingen die ik ook naast mij neer kan leggen. Die ik kan zeggen: ‘Nou weet je, dat komt wel goed. We gaan gewoon nu doen wat we leuk vinden’, en daarin probeer je te blijven.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want hoe is dit een boek van jezelf?
FRANCINE OOMEN: (Denkt kort na) Dat is een interessante vraag. Hoe is dit een boek voor mijzelf… Ha. (Korte stilte) Ik denk dat uiteindelijk met wat er uiteindelijk in het boek gebeurt met de hoofdpersonen dat dat… het is ook een soort van corrective experience. Wat ze gaan meemaken daar zit eigenlijk ook de avonturier weer hartstikke in. En het out of the box denken. Ik schep een wereld waarin ik zelf heel graag wil zijn. En natuurlijk moet erdrama zijn.
Maar hoe dat uiteindelijk vorm krijgt en opgelost wordt is eigenlijk, toen ik dat liep te bedenken… Het speelt in Portugal af, werd ik gewoon heel blij d’r van en heel enthousiast. En voelde ik die trilling, dat ik dacht van ‘oh!’ Dus ik denk dat dat het is.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat je in die wereld wil zijn waar, waar de dertigjarige Rosa dan ongeveer gaat rondlopen.
FRANCINE OOMEN: Ja en wat, en hoe zo hun problemen gaan oplossen. En ja…
ERNST-JAN PFAUTH: Ik ben heel benieuwd…
FRANCINE OOMEN: En ik hoop dus dat lezers dat enthousiasme ook voelen en zich er weer in herkennen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel voor dit gesprek…
FRANCINE OOMEN: Dank jou wel Ernst-Jan.
🎧 Genoten van dit gesprek? Luister ook naar Francine’s eigen podcast:
Of lees de interviews met schrijvers Ilja Leonard Pfeijffer, Adriaan van Dis, Yvonne Keuls, Aaf Brandt Corstius en Maxim Februari.