Categorieën
Interview

Maria Goos

De beste scenarioschrijver van Nederland gelooft niet in writer’s block

In Jonge Jaren praten bekende mensen over de jaren voor hun doorbraak. Zodat jij hun geleerde lessen kunt toepassen in je eigen leven en werk. In deze aflevering interview ik scenarioschrijver Maria Goos.

Haar series Oud Geld en Pleidooi behoren tot de beste ooit gemaakt in Nederland. Ze heeft thuis dan ook een kudde aan Gouden Kalveren. 

Maria tourt nu door het land met haar toneelvoorstelling SeksKlimaat, waar ze zelf ook in speelt. Een geëngageerd stuk over klimaatverandering.

Ze schreef 22 versies van SeksKlimaat. Pas toen was ze tevreden. In dit gesprek praten we over uitstelgedrag, wat te doen als je teksten bagger zijn en het belang van openstaan voor toevallige ontmoetingen. Je kunt het ook beluisteren als podcast op Podimo.

Je moet je voorstellen er is niets, niks, geen letter. En dan ga je schrijven en negen van de tien keer wordt het iets waarvan je je denkt: ‘Ik schaam me kapot dat het er staat. Jezus wat is dit lelijk.’ Nou dat is iets om heel bang van te worden.

Maria Goos

ERNST-JAN PFAUTH: Maria, ik las in een interview met jou een fascinerend citaat, ‘Nog steeds kan ik naar de verwarmingsknop kijken, en denken ‘jezus je draait eraan en het wordt warm…’ Hoe is het mogelijk?’

MARIA GOOS: (Lacht) Dat is voor jou heel normaal waarschijnlijk, je weet niet anders.

ERNST-JAN PFAUTH: Inderdaad. Vanwaar deze verwondering?

MARIA GOOS: Als je in een kraakpand hebt gewoond, en je weet dat de buren wel zo’n knop hebben en jij niet. En het zijn de jaren 1985 en 1986, twee Elfstedentocht winters achter elkaar. Dan is het zó koud, dat je dan, het pand werd gerenoveerd en toen mochten we er in terug. 

En op diezelfde plek waar we dus met jassen aan hebben gezeten. En waarin we onder dekbedden, en een elektrische deken en als we dan opstonden onze kleren niet aan konden doen omdat die bevroren waren… Als er dan op diezelfde plek een knop komt en je hoort: ‘Tjoeffff’’, en het is binnen tien minuten warm, dan blijft dat een wonder. 

Fragment uit het interview met schrijfadvies van Maria Goos

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Dan blijft, ik woon nu acht verder en ik heb het nog steeds. Die magische knop. ‘Whammm.’

ERNST-JAN PFAUTH: Ook al is het veertig jaar geleden, je raakt het niet kwijt.

MARIA GOOS: Òngelooflijk! 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar waarom woonde jij in een kraakpand? 

MARIA GOOS: Ik kwam uit Maastricht, daar heb ik de toneelschool gedaan. En toen had ik verkering met Peter Blok en die kreeg een, acteur, en die kreeg een een vast contract bij Centrum op de Leidsekade. En ik ging met hem mee. Ik ging hier werken als regisseur bij Het Werklozentheater.

ERNST-JAN PFAUTH: Het Werklozentheater? 

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Fascinerende naam…

MARIA GOOS: Ja, dan mocht je dus werken met behoud van uitkering.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh, echt waar?

MARIA GOOS: Theatermakers, of niet. Het waren mensen die theater wilden maken, of acteur wilde zijn ofzo. Toen heb ik me eerste stuk gemaakt. Hier in Amsterdam. Toen zijn we in een kraakpand terecht gekomen.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh, het was uit noodzaak. Niet uit idealisme ofzo?

MARIA GOOS: Nee. Het was toen uit noodzaak. Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: En was je idealistisch?

MARIA GOOS: Dat is een beetje een moeilijke vraag… Ik weet het niet precies. Ik had principes. Ben je dan een idealist? Als je principes hebt? 

ERNST-JAN PFAUTH: Hangt een beetje van de principes af, denk ik (lacht).

MARIA GOOS: (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Wat waren de principes die jij dan had?

MARIA GOOS: Nou, ik wilde…, hoewel mijn carrière nog niks voorstelde, maar ik wilde op geen enkele manier afhankelijk worden van bijvoorbeeld commercials. Waar je veel geld mee kon verdienen. En dat, ik, om twee redenen was ik daar tegen. 

Eén: je moet niet meewerken aan een systeem dat mensen aanzet om nog veel meer te kopen dan ze al doen. Dat was ik me heel erg van bewust, dat we allemaal consumptieverslaafd zijn. 

Twee: je moet je niet afhankelijk maken van een geldstroom waar je liever niks mee te maken hebt. Want dat wordt je standaard en dan kan je niet meer zonder.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want een commercial betaalt íets beter dan het Werklozentheater vermoed ik.

MARIA GOOS: Totáál. Dat verdiende toen al heel erg goed.

ERNST-JAN PFAUTH: En was dan naar het eerste punt gaan. Dat je vond dat je niet onderdeel van een systeem moest zijn waar mensen worden aangemoedigd om te consumeren. Waar kwam dat bewustzijn vandaan?

MARIA GOOS: (Denkt na)…Wij woonden in een straat, de Burgemeester Buijsenstraat in Breda. En dat is eigenlijk een hele typische straat. Want als ik links de deur uit ging, ging ik naar de Franklin Rooseveltlaan, kan je daar iets bij voorstellen? En daarachter lag de Laan van Mecklenburg en daarachter lag de Saxen Weimarlaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Chique lanen…

MARIA GOOS: Yes. Ging ik naar rechts, dan ging ik naar de Ploegstraat. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dat ligt er wel meteen heel dik bovenop (lacht).

MARIA GOOS: Ja, snap je! En zo was het ook letterlijk. Rechts was de Ploegstraat met kleine arbeidershuisjes. Links waren de grote twee-onder-één-kap prachtige koophuizen. En ik had een vriendinnetje die woonde in de Saxen Weimarlaan. En daar was het allemaal, daar hockeyde ik, en daar was het allemaal, daar werd gegeten met boterhammetjes met vork en mes. En alles was daar royaal en ruim, en tuinen. Ik vond wel dat dat heel anders was dan bij ons.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: En…

ERNST-JAN PFAUTH: Want jullie woonde in zo’n arbeidershuisje, of?

MARIA GOOS: We zaten er echt tussenin, we zaten tussenin. En op gegeven moment, dat was zo mooi van kinderen, die hebben er eigenlijk, die slaan gewoon die brug. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm. 

MARIA GOOS: Dat maakt niet uit. Maar in de zesde werden wij getoetst op de lagere school. En toen gingen alle kinderen van de Franklin Rooseveltlaan en daarachter gingen allemaal naar de mms, de Middelbare meisjesschool, en wij gingen allemaal naar de Huishoudschool. Ik geloof dat dat het eerste moment was dat ik dacht ‘Hier klopt iets niet.’

ERNST-JAN PFAUTH: Want die andere school…Niet de Huishoudschool, wat zei je?

MARIA GOOS: Middelbare meisjesschool.

ERNST-JAN PFAUTH: Middelbare meisjesschool. 

MARIA GOOS: Zeg maar de havo.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, ja. 

MARIA GOOS: Ik denk dat dat het eerste moment was dat ik een soort klassebewustzijn kreeg.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, omdat alle rijke kinderen mochten naar de havo, zogezegd en de anderen…

MARIA GOOS: Hier klopt iets niet!

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: En mijn vader die, dat was een arbeider, metaalarbeider. Die kwam mij een keer halen in die andere wijk. En ik zag hem staan voor de deur, en ik zag dat ‘ie zijn pet afnam. Dat ‘ie zich, dat ‘ie, dat ‘ie z’n pet… En ik dacht: ‘Hou je pet op…’

ERNST-JAN PFAUTH: Hmm…

MARIA GOOS: ‘Maak je niet klein.’ Hij was gewoon beleefd. Maar ik, hij hield met twee handen zo die pet af. Ik dacht: ‘Niet doen… Niet doen. Niet klein maken.’ Dus er is altijd wel een soort bewustzijn over klassenverschillen. 

ERNST-JAN PFAUTH: …En als iets negatiefs dus. Want je kan ook klassenverschillen zien en denken: ik wil bij die hogere klasse horen.. En er een soort ambitie uit putten. Maar jij dacht, dit klopt, dit klopt niet.

MARIA GOOS: Dit klopt niet. En hoe dan de sprong te maken naar dat veel consumeren niet goed is. Ja dat komt toch gewoon door de tijdsgeest. Komt toch doordat we een hele, linkse liberale regering hadden. De jaren Joop den Uyl. Begin jaren zeventig. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: Die dat idealisme ook uitsprak. Hij heeft zelfs overwogen om reclames te verbieden. 

ERNST-JAN PFAUTH: Want wat zei Joop den Uyl daarover dan? Dat, waarom overwoog hij dat?

MARIA GOOS: Dat we moesten oppassen dat we niet consumptieverslaafd raakten met zijn allen.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat was wel visionair. 

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Want dat zijn we nu wel geworden. 

MARIA GOOS: Dat zijn we wel geworden. Ik denk nog steeds had ‘ie het maar gedaan…

ERNST-JAN PFAUTH: Maar als Joop den Uyl zegt: ‘We verbieden reclame’, klinkt dan ook als negatief en minder. Hoe, wat voor manier was hij, en de beweging waar hij onderdeel van maakte, op wat voor manier inspireerde hij jou?

MARIA GOOS: Hanteer je principes. Leef naar je principes. En verbind je. Verbind je met, ja verbind je met mensen.

ERNST-JAN PFAUTH: Met je omgeving…

MARIA GOOS: Ja! Met je omgeving…

ERNST-JAN PFAUTH: Met je bijdragen en met je omgeving.

MARIA GOOS: Ja ga ergens voor staan. Vooral dat.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja dus hij sprak eigenlijk mensen aan op hun verantwoordelijkheid. En bij jou als tiener resoneerde dat heel erg.

MARIA GOOS: Enorm. Ik was altijd al een een beetje een buitenbeentje. Door dat arm zijn. De armste van de straat. Dan ben je een buitenbeentje. En ineens… Mijn zus heeft daar onder geleden, mijn broer heeft daar onder geleden. 

En ineens was de tijdgeest, veranderde in een paar jaar zo, dat het arm zijn, dat dat niet meer iets voor je om te schamen was. Dat het mode was zal ik maar zeggen. Het was ineens hip. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja dus hij ga je ook een soort trots eigenlijk.  

MARIA GOOS: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: En werd je politiek actief daardoor? 

MARIA GOOS: Nee, niet echt. Ik heb wel een beetje mee gedemonstreerd met de Kabouterbeweging in Breda tegen de auto’s in de binnenstad. Wat toen eigenlijk volstrekt ondenkbaar was, dat dat, dat dat haalbare kost zou zijn. Auto’s uit de binnenstad… Kom op…

ERNST-JAN PFAUTH: Want dit was nog in de tijd dat ze overwogen, bijvoorbeeld in Amsterdam, om een historisch centrum voor de helft plat te gooien zodat ze er een snelweg doorheen konden trekken…

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En die tijdsgeest, hoe oud was je toen je mee demonstreerde tegen de auto’s?

MARIA GOOS: Toen was ik vijftien.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh da’s heel jong.

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En de Kabouterbeweging, wat is dat?

MARIA GOOS: Dat is de politieke beweging van Roel van Duijn. Dat was een hele kleine Amsterdamse politieke partij. Maar wel met een enorme uitstraling landelijk op jonge mensen…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja want jij stond in Breda te demonstreren…

MARIA GOOS: Ook op mij in Breda. En die dus waren, zeiden net als Joop: ‘We moeten oppassen om niet consumptieverslaafd te raken, welzijn boven welvaart.’ Ja dat sprak mij gewoon enorm aan. 

ERNST-JAN PFAUTH: Welzijn boven welvaart.

MARIA GOOS: Ja zoals jongeren nu ook nog, jongeren staan nog een beetje buiten het systeem hè. Dus die kunnen veel trouwer zijn aan zichzelf. Zoals jongeren dat nu ook nog steeds heel logische gedachte vinden. Welzijn boven welvaart. En binnen een paar jaar als je onderdeel bent van het systeem is dat idee veel moeilijker te hanteren.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar het klinkt alsof jij tien jaar later, nadat jij tegen auto’s stond te demonstreren, 

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Eigenlijk behoorlijk nog naar je principes leefde, want je kraakte.

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Niet uit idealen, maar als ik dit zo hoor dan sloot het natuurlijk wel aan bij het anti-materiële. Kan me voorstellen dat je daar niet veel luxe spullen had staan in je kraakpand. 

MARIA GOOS: Nee.

ERNST-JAN PFAUTH: En je werkte bij het Werklozentheater, dat klinkt ook idealistisch. 

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je leefde toch wel naar je principes.

MARIA GOOS: Ja. Een beetje ja. Maar ik ben afgestudeerd in ‘82, toen kon je wel heel luxueus in de bijstand hè. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oh ja, dat vertelde Eric van Eerdenburg, de Lowlands-directeur ook ja. Dat ‘ie eigenlijk een heerlijk leven had van zijn uitkering in Amsterdam.

MARIA GOOS: Een héérlijk leven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Je moest je één keer melden en je had een uitkering waarmee je goed kon leven. Zeker als je in een kraakpand woonde. En ondertussen zat ik me een rotje te schrijven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja het stelde jou, het was een soort basisinkomen waardoor jij aan je kunst kon werken.

MARIA GOOS: Ja, precies! Ja. Wat dat betreft had ik het beter dan mensen die nu afstuderen. Zeker. Dus het was ook niet zo moeilijk, om een klein beetje principieel te blijven (lacht).

ERNST-JAN PFAUTH: Nee, het was makkelijk om principieel te zijn.

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer werden je principes dan echt getest? 

MARIA GOOS: Toen ik geld ging krijgen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Waarom, wat, wat maakte dat uitdagend?

MARIA GOOS: Het is veel makkelijk om principieel te zijn als je geld hebt. Dat is veel moeilijker.

ERNST-JAN PFAUTH: Waarom?

MARIA GOOS: Omdat dan worden de verleidingen groot om toch een huis te kopen en een auto. En toen ging ook wel een beetje de valse gedachte te spelen van ‘ja ik mocht nu toch eindelijk ook wel eens…’ Weet je wel… Het is allemaal gelul, hoor…

ERNST-JAN PFAUTH: Hoezo is dat gelul?

MARIA GOOS: Maar zo probeer je dat voor jezelf dan te verkopen. Van: ‘Ja…’ Ik ging op mijn dertigste een rijbewijs halen… Oh ja! Omdat ik een kind kreeg. Ik dacht: ‘Ik wil niet met zo’n kinderwagen de tram in.’ Dat leek me zo iets verschrikkelijks. Dat heb ik ook vaak gezien, dat gehannes om met zo’n kinderwagen een tram in te komen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja dat heb ik een jaar volgehouden, haha. Toen werd ik er ook gek van.

MARIA GOOS: Ja, dat is niet te doen. En kijk als je dan echt principieel bent, dan ga je vechten voor beter openbaar vervoer. En dat heb ik niet gedaan. Ik heb gedacht: ‘Nou oké, dan maar piepklein autootje.’

ERNST-JAN PFAUTH: Maar wat ben je ontzettend streng voor jezelf. Dus je houdt je aan je principes, je verdient daar in het begin weinig mee, uiteindelijk verdien je er wel geld mee. En dan mag je het ook nog niet, dat zuurverdiende geld, ook nog niet eens uitgegeven…

MARIA GOOS: Neee… Nee, dat was wel een beetje, daar heb ik mezelf wel, behoorlijk van moeten overtuigen dat dat best wel mocht.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Maar toen ging de cognitieve dissonantie ging al werken hè. Ik deed iets wat ik eigenlijk niet wilde. Nee, nee ik deed iets wat ik eigenlijk wel wilde, heel graag wilde, maar wat ik niet goed vond. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en dat praatte je voor jezelf goed om dat je dacht nu ben ik moeder en moet voor mijn kind zorgen.

MARIA GOOS: Nu ben ik moeder…

ERNST-JAN PFAUTH: Wat ik overigens een prima reden vind… Want als we naar de begin dagen van je carrière gingen… Je kwam van de Toneelschool in Maastricht af…

MARIA GOOS: Ja, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Onderdeel van een hele getalenteerde lichting…

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: En toen ging je dus in, vertrok je naar Amsterdam.

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En je verkering ging bij Centrum Theater…?

MARIA GOOS: Ja, helemaal goed. Centrum ja. Die maakte Nederlands repertoire.

ERNST-JAN PFAUTH: En jij dus bij Werklozentheater…

MARIA GOOS: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: En waarom daar? Was dat de plek die vrijkwam of wilde je daar heel graag?

MARIA GOOS: Ik had toevallig een advertentie gezien in de Volkskrant. Toen ik nog in Maastricht woonde.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Werklozentheater zoekt een regisseur. Nou dat heb ik toen wel principieel gedaan, als je het over principes wilt hebben. Het was een vrouwengroep. En toen dacht ik: ‘Euhm, ja. Ik vind het allemaal prima. Maar ik ga daar wel in een jurkje en op hakken naar toe.’ Dat viel ook niet goed.

ERNST-JAN PFAUTH: Want waarom was dat belangrijk voor je?

MARIA GOOS: Het voelde als iets militants. 

ERNST-JAN PFAUTH: Daar wilde jij elegantie tegenover plaatsen.

MARIA GOOS: Ja. Ik wilde daar enige elegantie tegenover plaatsen. Dat ze meteen wisten wie ze in huis haalde.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: Ja dat viel ook inderdaad niet goed. Maar hoorde ik later dat het bijna reden was om mij niet aan te nemen. Maar door de gesprekken die daarop volgde is het er toch van gekomen.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar waar kwam die behoefte dan vandaan om elegantie uit te dragen?

MARIA GOOS: Nou ik denk, het ging mij niet om de elegantie. Als ik gevraagd was door, ik zal maar zeggen, nu iemand als Linda de Mol, dan had ik misschien juist wel, een legerjack aangetrokken en een gescheurde broek. Snap je? Een soort tegenwind. Ik wilde meteen mijn autonomie beschermen.

ERNST-JAN PFAUTH: Want krakersbeweging vond je bijvoorbeeld dogmatisch…

MARIA GOOS: …Hééél dogmatisch.

ERNST-JAN PFAUTH: En dit, hier zag je dus ook potentiële dogmatiek…

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En dacht je hier ga ik me meteen tegen verzetten. Dus je had misschien niet eens zoveel met elegantie, maar dat was gewoon op dat moment het wapen om…

MARIA GOOS: Om mijn autonomie te beschermen. Dat is altijd in mijn hele leven, is dat ontzettend belangrijk geweest voor mij.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe komt dat denk je? Wat is die bron van die noodzaak om autonoom te zijn?

MARIA GOOS: Omdat het, omdat het mijn bron is. Dat schrijven. Ik ben mijn eigen bron. Ik ben niet zoals een acteur, of een regisseur die reageert op ietswat er al is. Ik ben mijn eigen bron dus die moet gewoon schrijver zijn. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is best een groot inzicht. Ik kan me voorstellen dat veel mensen daar op een gegeven moment door schade en schande achter komen… Maar jij, klinkt alsof jij altijd al wist die bron, die moet ik puur houden. 

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je dat van iemand geleerd?

MARIA GOOS: Van mijn moeder.

ERNST-JAN PFAUTH: Van je moeder…

MARIA GOOS: Denk het wel. Denk het wel. Dat weet ik niet zeker hoor. Nee, dat kan eigenlijk niet precies antwoord op geven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Want wat zit er achter het vermoeden dan dat je het van je moeder hebt?

MARIA GOOS: Euhm… Toen… Ja! Ik weet het wel! Mijn vader was ziek, dus we leefden van een ziekte-uitkering. Dat was niet veel. Toen mijn vader doodging, viel mijn moeder meteen buiten de samenleving. 

Zij was alleenstaande vrouw met nog een kind thuis, dat was ik, was meteen geen aansluiting meer. Niet meer met de buren. We werden een paar keer ergens uitgenodigd op de koffie. Maar daarna stond ze alleen.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar waarom dan?

MARIA GOOS: Ja, kijk dát was de tijd van de voorspoed en dat de mensen erg een transformatie maakte van het collectief denken, van het als samenleving denken, naar het individueel denken. En dat werd erg gestimuleerd, ‘Je mag, je hebt recht op dit, en je hebt recht op dat. En genieten!’ Maar dat verbrokkelde wel een verbinding in de samenleving. En mijn moeder kwam totaal alleen te staan. Want een alleenstaande weduwe is nou niet bepaald iets gezelligs.

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe oud was jij toen?

MARIA GOOS: Dat heeft mij wel aangegrepen… Euhm, toen was ik, toen mijn vader stierf, toen was ik tien. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oh… Dat is echt nog heel jong.

MARIA GOOS: Ja. En ik werd daar een beetje, ik zag dat gebeuren, ik werd daar boos van. En dat heeft denk ik wel ervoor gezorgd dat ik dacht: ‘Hmmm in principe kan je op niemand rekenen. Je moet het zelf doen.’

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ging je moeder daarmee om dan? Met die vereenzaming?

MARIA GOOS: Die trok zich op aan mij…

ERNST-JAN PFAUTH: Hmm, aan het tienjarig kind.

MARIA GOOS: Ik werd een beetje, ik werd weerspannig.. Ik werd opstandig, dat vond zij eigenlijk te gek. Daar ging zij met mee doen.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat deden jullie dan bijvoorbeeld?

MARIA GOOS: Wij, ik, ik had mijn witte Provo-fiets en dan gingen ze bij mij achterop die witte Provo-fiets, terwijl de buren allemaal in hun DAF’je zaten, gingen wij op die witte fiets naar de stad. Ze kreeg iets dwarsigs, ze ging niet meer naar de kapper. 

Ze had geen permanent meer. Ze had heel kort haar. ‘Fuck you, met dat permanent. Ik doet het niet meer!’ Daar werd ze krachtig van. Denk dat ik het daar van heb. We hebben dat samen gedaan, mijn moeder en ik.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat bijzonder. Want je was wel echt heel erg jong, om een soort verantwoordelijk te zijn voor het levensgeluk van je moeder…

MARIA GOOS: Ik ben nu 66. Ik was 29 toen mijn moeder stierf. En ik heb me altijd afgevraagd hoe kan het nou toch dat zij zag, dat ik buiten-maatschappelijk werd, dat ik bleef zitten op de mavo. Want ik had me enorm verzet. Want ik was bang van die meisjes op de Huishoudschool. 

Dus ik kwam op die mavo en toen ging ik het verkloten. Toen bleef ik zitten en ik was alleen maar met totaal andere, ik was meer bezig met de Kabouterbeweging. En met Che Guevara dan met school. Wat ik moest doen. Ik verzette me ertegen dat ik iets moest doen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

MARIA GOOS: En zij zag dat gebeuren en ik heb er nooit voor op mijn flikker gekregen, en op de havo, toen mocht ik wel naar de havo. Nou dat was een soort vuilnisbakken-soort havo waar al het tuig van Amsterdam, van Breda op terecht kwam die nergens anders aangenomen werden. 

Nou daar ging het ook mis. Dat heb ik niet gehaald en zij bleef maar… En toen kwam ik in een foute vriendencircuit terecht. Ja, zij bleef daar allemaal vrij, zij heeft mij, zij heeft mij nooit het idee gegeven dit gaat helemaal fout met jou.

ERNST-JAN PFAUTH: Ze vertrouwde je.

MARIA GOOS: Maar waarop gebaseerd in godsnaam? 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm… Nou ja, misschien omdat jullie natuurlijk, toen jij tien was, met z’n tweeën ervoor kwamen te staan. 

MARIA GOOS: Ze heeft iets in mij gezien dat ik zelf niet zag…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, je zei net dat zich aan je optrok.

MARIA GOOS: Ja ze trok zich aan mij op ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dus ik kan me voorstellen dat als je kan optrekken aan je dochter die zo jong is…

MARIA GOOS: …Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat ook, dat jij, jullie daarheen hebt gesleept…

MARIA GOOS: Ja, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dat dat voor een hele goede basis tussen jullie zorgt.

MARIA GOOS: Ja dat was het ook wel, ja. Ja, ja. Het is raar toch dat moeder, ze was eigenlijk geen moeder in die zin. Ja, ze was wel heel warm. Het was wel héél fijn thuis. Maar het was geen moeder waar je raad aan kon vragen.

ERNST-JAN PFAUTH: Omdat jullie op gelijke hoogte stonden als gelijken… Er was niet een traditionele ouder-kind relatie.

MARIA GOOS: Nee er was geen traditionele ouder-kind relatie. Nee, zeker niet. Nee.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat betekent dus dat je heel vroeg, die autonomie waar je het over had, dat je die eigenlijk al heel vroeg had.

MARIA GOOS: Ja. Ja, dat is zo, ja. Mijn broer en mijn zus trouwde in hetzelfde jaar dat mijn vader stierf. dus opeens waren we een gezin van vijf, waren mijn moeder en ik met zijn tweeën. En moesten we het zien te rooien. En ik heb dat nooit als zwaar ervaren. Helemaal niet! Het gaf me vrijheid, het gaf me status ineens. 

ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor status dan?

MARIA GOOS: Nou eerst was ik een soort huisdier in dat gezin. Mijn broer was vijftien jaar ouder en mijn zus was tien jaar ouder. Dus ik was er. Ik was niet gewenst aanvankelijk, ik was een ongelukje. 

En er waren al zoveel problemen thuis, ja, ik was een soort huisdier. Daar moest je heel goed voor zorgen, maar daar hoefde je verder niet zo heel erg veel naar om te kijken.

En toen mijn vader stierf, toen ik tien was, werd ineens iemand. Ook omdat ze zeiden: ‘Je moet goed voor je moeder zorgen, je moet goed voor je moeder zorgen.’

ERNST-JAN PFAUTH: Je kreeg verantwoordelijkheid.

MARIA GOOS: Ja. Dat heb ik heel letterlijk genomen. ‘Ik moet voor mijn moeder zorgen.’ En dat gaf mij een enorme, enorme status…

ERNST-JAN PFAUTH: Wat bijzonder…

MARIA GOOS: …Ik werd ineens iemand.

ERNST-JAN PFAUTH: Je kan, je hoort ook weleens mensen die iets soortgelijks overkomt en die verantwoordelijkheid heel benauwend vinden. En zeggen: ‘Ik heb nooit kind kunnen zijn’, bijvoorbeeld.

MARIA GOOS: Ja… 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar jij ervoer het eigenlijk als iets positief?

MARIA GOOS: Ja! Ik werd gezien. 

ERNST-JAN PFAUTH: En waar in die tijd ontstond, want je bent heel goed in verhalen vertellen, ontstond dat in die tijd al, kwam je daarachter?

MARIA GOOS: Ja, toen mijn vader stierf raakte mijn moeder in een depressie. En zij kreeg schemeringen, heette dat. Ze moest een donkere bril gaan dragen van de dokter. Dus ze zei niets meer en ik zag haar niet meer. Want ze zat achter die donkere bril. Toen was het zo angstaanvallend stil in huis. Hè, in een jaar van een gezin van vijf naar alleen naar je moeder. 

Omdat de vader dood was en de andere twee gingen trouwen, was het angstaanvallig stil. 

Ik dacht: ‘Dit is niet goed, ik moet dingen gaan vertellen.’ En dat is een moment dat ik me nog heel goed kan herinneren. Dat ik uitverteld was aan tafel. Ik wist niks meer. En toen werd het weer stil. En toen dacht ik, dat gevoel kan ik me nog goed herinneren, ‘even naar de w.c., even iets nieuws verzinnen.’

ERNST-JAN PFAUTH: Wauw…

MARIA GOOS: Dus ik ging naar de w.c. en echt dingen verzinnen. Ik denk dat daar de schrijver geboren is.

ERNST-JAN PFAUTH: Want je had alles al verteld wat je op school had meegemaakt.

MARIA GOOS: Ja! Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Toen dacht je moet ik nu maar… Wat verzon je dan in het begin?

MARIA GOOS: Nou, dingen die ook wel uitkwamen, als gelogen. Dat een jongen was overgestoken tussen twee auto’s, en dat die auto achteruit reed en dat ‘ie toen twee benen had gebroken. En dan kreeg ik later… Nee, niet later, ze zei alleen: ‘Dat klopt helemaal niet hè, van Rob. Die met die, die hebt helemaal zijn benen niet gebroken.’ Dan schaamde ik me dood dat het uit was gekomen. Maar een paar jaar later ging ik al uit. Toen vond ik ook heel veel wat er gebeurt was, in de café’s. En om de café’s enzo. En dat vond ze allemaal, ik heb denk ik haar wel uit een depressie geluld. Dus dan krijgt schrijven een grote noodzaak. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Want wanneer begon je het op te schrijven dan?

MARIA GOOS: Op de middelbare school, dus toen ik dertien, veertien, begon ik heel veel te schrijven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat was niet per se voor je moeder dan, toch?

MARIA GOOS: Nee, dat was voor mij.

ERNST-JAN PFAUTH: En waarom voelde je dan die noodzaak, weet je dat nog, om dat op te schrijven?

MARIA GOOS: (Denkt na) Ja… al dat ontluikende gevoel. Dat moest ergens… Denk dat ik heel erg sentimenteel was. Dat moest een beetje richting krijgen dat gevoel. Ik liep over van gevoel. Ik denk dat schrijven, ja, dat het richting gaf. En ik hield ook wel meteen van de vorm van schrijven. Van zo’n mooi blanco, zo’n mooi maagdelijk schriftje en een pen. Dat je dan, dat je, ja, soort aan het schilderen bent eigenlijk. Dat vind ik nog steeds prachtig… Met de hand schrijven…

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je had toch wel liefde voor het medium ook wel. Dus eigenlijk die combinatie aan de ene kant, je maakt natuurlijk ontzettend veel mee. Op eigenlijk veel te jonge leeftijd en dat gaf je richting, je probeerde richting te vinden door dan over te schrijven…

MARIA GOOS: Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: En zo ook je emoties te reguleren…

MARIA GOOS: Nou eerder om te vertellen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja , eerst vertellen aan je moeder…

MARIA GOOS: En door dat ik zag dat dat vertellen, nou dat realiseerde ik me toen niet in die woorden, maar wel levensreddend was. Dat ik iemand op kon tillen. Dat ik leven in iemand kon blazen en dat vertellen werd later, toen het niet meer zo noodzakelijk was om haar vol te pompen met fantasieën, werd dat schrijven. Want dan kon ik meer, me meer richting op mijn eigen gevoel.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Oh ja, dus toen ging je het voor jezelf verhaaltjes schrijven…

MARIA GOOS: Want ik wist wel als je dat vormgeeft, dat het iets doet. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hmm.

MARIA GOOS: Dat had ik bij haar gezien. Dus toen ging ik schrijven.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat mooi om ook op zo’n leeftijd al zulke inzichten te hebben over schrijven en over verhalen.

MARIA GOOS: Dat zeg ik nu, dat is nu voor het eerst dat ik het mij realiseer hoor. Dat had ik toen niet.

ERNST-JAN PFAUTH: Nee. 

MARIA GOOS: Je doet maar wat.

ERNST-JAN PFAUTH: Toen voelde je gewoon een aandrang om de pen op te pakken. 

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat voor verhalen schreef je dan?

MARIA GOOS: Oh… Het ging altijd over jongens. Altijd over de liefde, de liefde, de liefde. Ook wel over onrecht op school. dat ik twee keer had geprobeerd om een spreekbeurt te houden… Nee. Om een stuk te plaatsen in de schoolkrant over de strijd van Che Guevara. Moet je nagaan, dat is toch wel slim van een kind van veertien. Dat ik zei: ‘Je moet geen t-shirts kopen met de afbeelding van Che Guevara. Want die worden door zijn vijand geproduceerd. Door Amerikaanse bedrijven.’

ERNST-JAN PFAUTH: (Gniffelt)

MARIA GOOS: ‘Dat moet je niet doen!’, en die werden niet geplaatst.

ERNST-JAN PFAUTH: Hmm…

MARIA GOOS: Die waren steeds kwijt. Nou ik dacht dat klopt niet. 

ERNST-JAN PFAUTH: Het was te subversief voor de schoolkrant. 

MARIA GOOS: Ja. Ja, ja, ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: Wauw!

MARIA GOOS: Voor de rooms-katholieke meisjesschool zeker, ja. Zeker ja. Het was te politiek, ja. Denk ik nu. 

ERNST-JAN PFAUTH: Het was dus niet alleen maar liefdesverhalen, ook alweer die, dat idealisme dat naar boven kwam. 

MARIA GOOS: Ja, ja dat wel ja. Ja een beetje.

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe oud was je toen je dacht: ‘Hier kan ik misschien wel mijn werk van gaan maken? Of mijn leven aan wijden?’

MARIA GOOS: Nou, op de toneelschool begon ik, ik zat op de docentenopleiding. De regie docentenopleiding. Dat heette docent dramatische vorming. En dat was eerlijk gezegd een beetje de sukkelopleiding. Je had in het hoofdgebouw zat de acteursopleiding en wij zaten in het bijgebouw.

En dat was dan voor de docent dramatische vorming. Maar bijna niemand op die opleiding wilde echt docent dramatische vorming worden. Wij wilden allemaal iets met theater. Maar we waren of te verlegen om te zeggen: ‘Ik wil acteur of actrice worden’, of we waren te, niet getalenteerd genoeg. Of we wisten het nog niet.

ERNST-JAN PFAUTH: En jij wist het nog niet.

MARIA GOOS: Ik… Ja, ik had het Werktheater als grote voorbeeld. Dat was een collectief, die maakte maatschappelijk gearrangeerde voorstellingen. Die gingen ook naar gekkenhuizen om daar te spelen. Om te laten, dan speelde ze zelf gekken die in conflict kwamen met de leiding. Of ze ging naar een sterfhuis. en ze speelde in een tent, die tent stond op het Vrijthof in Maastricht. 

Dat was bewust een tent, laagdrempelig, nou, zonder drempels zelfs, zodat iedereen, je kon zomaar naar binnen. Ze werden zwaar gesubsidieerd en dan zit je rond, en je ziet dus aan de andere kant, zie je mensen. Als publiek. Het publiek ziet het publiek ook. 

En dat, toen ervaarde ik voor het eerst saamhorigheid. Dat theater kan doen. Ik zag mensen, allerlei soorten mensen die gewoon maar eens die tent in waren gegaan om te kijken wat dat was en die de avond van hun leven hadden. Dat je voelde, je voelde zo dat je een onderdeel was van die voorstelling als publiek. Als publiek ben je een onderdeel…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

MARIA GOOS: Een voorstelling zonder publiek is niks. En dat gaf zo’n enorm verbindend gevoel. Toen dacht ik: ‘Dat wil ik!’. 

ERNST-JAN PFAUTH: En… Even als ik de volgorde goed begrijp, was het voor dat je naar de toneelschool ging dat je…

MARIA GOOS: Nee, dit was… Dit was, voor de toneelschool had ik ook al een voorstelling van het Werktheater gezien. In een schuur. In Rijsbergen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Want ze gingen dus echt het land in waardoor jij, als tiener uit Breda, ook met ze in aanmerking kwam.

MARIA GOOS: Joh, in een schuurtje in Rijsbergen… Stonden de beste acteurs van Nederland zo’n beetje. Stonden daar en we zaten op hooibalen, kan je nagaan. Dus er moet een groot idealisme in die groep zijn geweest. Omdat te doen. Of misschien wel een groot verzet, tegen het instituut ‘de schouwburg’. Geloof dat het dat vooral was.

En dat maakte die-pe indruk op mij. Dat weet ik. Ik wilde met mensen iets maken.

Het moest van betekenis zijn, daarom dacht ik ook ik ga lesgeven op scholen. Want op scholen, pak je pubers. Die hebben nog een kans om hun, empathisch, om hun invoelend vermogen te ontwikkelen. Dat vond ik heel belangrijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je wist eigenlijk wel heel duidelijk wat je wilde, wat je schetste net een beeld van dat bijgebouw, waar dan docenten drama werden opgeleid. Die eigenlijk of niet wisten wat ze wilde, of daar op een reservebankje zaten.

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar jij ging daar met volle overtuiging heen.

MARIA GOOS: Hm… Nee hoor, nee. D’r is iets aan vooraf gegaan. Ik had die middelbare school niet gehaald. Ik ontspoorde. Ik had verkering met een tien jaar oudere, gescheiden man die een café had en die deugde voor geen meter, maar ik vond het allemaal wel spannend.

Gek genoeg vond mijn moeder dat ook al allemaal wel spannend. Terwijl iedereen wist die man die deugt helemaal niet. Het was ook inbrekertje. Maar daar had ze helemaal geen commentaar op. Ze vond het hem ook wel, het was allemaal wel spannend. Maar ik vond het een gegeven moment wel… 

Punt één: ik moest het uitmaken met die man, ‘Dit gaat helemaal niet goed.’ Maar wat dan? Mijn broer had op een schildercursus gezeten. Op een cultureel centrum. Dat schilderij hing bij ons in de gang. Was helemaal niet goed, maar het hing er. Dat ik nou in godsnaam, ‘Laat ik dan ook maar die schildercursus gaan doen.’ 

Ik ga naar het cultureel centrum. Op een zondagmiddag. Kom daar binnen, zit een vrouw achter die balie. Die zei: ‘Die cursus zit vol’, ‘Oh…’, toen liep ik weg, kwam ze me achterna en toen zei ze: ‘Maar er is wel plek op een nieuwe cursus’, want dat deed nog eigenlijk bijna niemand. En ik zeg: ‘En wat is dat?’, toen zei ze: ‘Ja dat heet een theaterworkshop’. Ik zei: ‘Nou, doe dat dan maar…’

ERNST-JAN PFAUTH: Wat een toeval…

MARIA GOOS: Ik had nog theater gezien. Ik moet iets, doe dat dan maar. En die theaterworkshop, dat werd gegeven door een docent drama, Rens Ferwerda, en daar gingen we improviseren. En dát was meteen… Dat kon ik toch goed, jongen. 

En de opdracht, je staat met een paar mensen in de lift en de lift komt vast te zitten, wat dan? Nou, dat improviseren, dat was gewoon verhalen verzinnen! Zoals ik tegen mijn moeder deed…

ERNST-JAN PFAUTH: Daar had je al tien jaar ervaring mee…

MARIA GOOS: Daar had ik al behoorlijk veel ervaring mee! Dus dat ging ik doen. Ik kon, dat was eigenlijk, later, werd dat schrijven. Maar zoals ik toen dat improviseren deed, zo zit ik nu thuis te schrijven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm…

MARIA GOOS: Ik speel dat, maar nu allemaal in mijn hoofd.

ERNST-JAN PFAUTH: Hè, sloeg die docent pal achterover van wat ‘ie allemaal zag gebeuren?

MARIA GOOS: Hij vond het wel heel goed. Hij zei ook je moet daar naar Rijsbergen, dat werktheater. Ook nooit van gehoord. Ga daar eens naar kijken.

ERNST-JAN PFAUTH: Ah, dus hij zette je op dat spoor…

MARIA GOOS: En dat was toen helemaal een eye opener

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Dat wil ik. Nah, en toen gebeurde er nog iets merkwaardigs. Ja… Ik kan dat toch niet anders, dat is me toch echt overkomen. Ik heb daar geen invloed op gehad. Ik was dus gezakt voor die havo, iedereen ging studeren of iets doen en ik werkte in een winkeltje voor tweedehands kleding. Komt daar een vrouw binnen met haar vriendin. 

Bijzonder uitgedoste types. Zagen er helemaal uit als jaren twintig. Prachtig, prachtig. En wij raken aan de praat en ze zegt: ‘Ik zit op de toneelschool in Maastricht.’ Zei ik: ‘Oh, ik doe…’, deed ik toen nog? Ja! ‘Ik doe een cursus, een workshop theater.’ ‘Oh!’, babbel-de-babbel, binnen vijf minuten zei ziji: ‘Jij moet naar de toneelschool’, ‘en je moet niet naar de acteursopleiding, daar ben je veels te eigenwijs voor…’, die vrouw kende mij niet hè, ‘ben je veel te eigenwijs voor, je moet naar de docentenopleiding.’ 

Ik zeg: ‘Oh… Maar hoe, hoe moet dat dan? Hoe gaat dat?’, ‘Nou waar woon je? Ik zorg dat je papieren krijgt, kun je invullen. Ga je auditie doen. En dan kan je ook mijn kamer overnemen. Want ik ben dan net klaar. Nou dan neem je die kamer over.’ 

ERNST-JAN PFAUTH: Wauw!

MARIA GOOS: Zo is het ook gegaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Opeens een gespreid bedje. Maar dus twee toevallige ontmoetingen, je gaat naar een schildercursus en je wordt naar een dramacursus gestuurd. 

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En je werkt in het tweedehands winkel en er komt iemand binnen die je op het pad, op het pad van het toneel zet.

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat bijzonder…

MARIA GOOS: Ja, ik vind dat echt wel, ik geloof niet in engelen maar zij is wel… Nou ja, dan geloof ik er toch in… Want het is zó onverklaarbaar! En het is zo bijzonder.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je nog contact gehad met haar later?

MARIA GOOS: Jaaa… Ja, zeker. Ja. Zij heeft die opleiding afgemaakt en heeft bijna niet gespeeld. Want ze was véél te eigenzinnig. Véél te militant. Militant feministisch. Was niet te hanteren. Maar ze heeft mij op het spoor gezet. Zij heeft mij geholpen.

Ik denk niet dat ik dat uit eigen beweging, als ik niet dat duwtje had gehad, denk niet dat ik het gedurfd had om me aan te melden.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja… Echt geluk gehad.

MARIA GOOS: Ja… Dat is toch geluk?

Het enige wat ik heb gedaan is dat ik inderdaad die formulieren heb ingevuld.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja je durfde wel die stap te nemen. Ik bedoel het is een samenspel van geluk en lef van jou. Dat je dacht ik ga het gewoon doen.

MARIA GOOS: En toen ging het nog bijna mis want ik kreeg helemaal geen antwoord. En die jongen waar ik had over had, die man, Jan. Die deugde inderdaad niet. Want na een week of vijf vond ik die aanmeldingsformulieren die hij voor mij op de bus zou doen in zijn jas. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oh, wat een lul.

MARIA GOOS: Had die dus niet gedaan, dus het was…Dus het was nog bijna misgegaan ook.  

ERNST-JAN PFAUTH: En wat heb je op die toneelschool geleerd dat vormend voor je is geweest?

MARIA GOOS: Luisteren. We hadden heel veel agogiek. Heel veel groepsdynamica. Dan moest je aan elkaar vertellen hoe het met je ging. Wat er met je gebeurde in school. Wat voor ontwikkeling dat je doormaakte. En ik had een geweldige leraar, Leo Maassen. Agogiek. Die ons allemaal héél goed leerde om naar elkaar te luisteren. Naar wat er écht gezegd werd. Naar werd er echt gezegd werd en wat er achter zat. Dat heb ik van hem echt heel goed geleerd. 

Toen ben ik daar, toen moesten we ook dingen presenteren. Toen ben ik scenes gaan schrijven en dat viel nogal goed. En dat vond ik leuk. Ik werd daar opgewonden, fysiek opgewonden, zat helemaal te trillen als ik iets had geschreven. Ik heb dat ontzettend, helemaal te trillen, enorm van… 

(Diepe inhaal) Explosie van energie kwam er los. En toen zei ik tegen hem: ‘Leo, denk je dat ik hier mijn beroep van kan maken, schrijver… Denk je dat…?’ Zei die: ‘Nee. Nee, nee daar zal je nooit van kunnen leven.’ 

ERNST-JAN PFAUTH: Lekker dan… (Lacht)

MARIA GOOS: (Lacht) Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat deed dat met je? Dat is behoorlijk ontmoedigend. 

MARIA GOOS: Jammer… Oh wat jammer, Leo gelooft er niet in, wat jammer.

ERNST-JAN PFAUTH: Had je zoiets, dan ga ik het tegendeel bewijzen?

MARIA GOOS: Hmm, nee. Ik hoefde hem niets te bewijzen, nee.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké. Je dacht ik ga gewoon door. 

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dat klinkt bijna als een drift die groter is dan jijzelf.

MARIA GOOS: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: En dat luisteren wat je vertelde, dat dat belangrijk was om te leren…

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me voorstellen dat je was natuurlijk altijd aan het woord was… Degene die aan het vertellen was… Ook om je moeder uit een depressie te praten.

MARIA GOOS: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: Maar later dat luisteren, wat me zo opviel aan jouw werkwijze, en eigenlijk al vroeg, is dat voordat je een bijvoorbeeld een stuk schrijft. Of een serie schrijft, dat je heel veel mensen eerst daarvoor spreekt. Dus toen je bij, jij ging op een gegeven moment ook bij Centrum aan de slag hè. Waar Peter Blok al zat. Je toenmalige verkering.

MARIA GOOS: Ja, ik heb met Peter en Marieke van de Pol, mijn eerste, in het professionele circuit, eerste stuk gemaakt. Dat ging, Marieke was een fotomodel geweest voordat ze actrice werd. Ze is nu schrijfster en nog steeds een vriendin. En die wereld van de modellen vonden wij wel interessant. 

En toen hebben op basis van rolinterviews, hebben we dat gemaakt. Zij speelde model. Peter speelde een profvoetballer, vond ‘ie gewoon leuk. En toen was het concept: de profvoetballer huurt, want hij ziet zijn vrouw te weinig want die maakte enorme carrière, huurt zijn eigen vrouw een avond in. Waardoor zij niet kon werken en het was als cadeau bedoeld, maar dat ging natuurlijk helemaal fout. Maar toen woonden we ook nog in een kraakpand.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: En toen hebben we het lef gehad om David Endt te bellen.

ERNST-JAN PFAUTH: De chef van het team van Ajax, toch?

MARIA GOOS: Ja, en toen vroegen: ‘Heb jij misschien, ken jij een voetballer die met ons over het zijn van voetballer willen spreken?’ Zei die: ‘Ja… Ik denk dat Jan Mulder dat wel leuk vindt.’ Kwam d’r toch, bij ons, achenebbisj, in de Houtrijkstraat in de Spaarndammerstraat in, met de helft van de straat was dichtgetimmerd…

ERNST-JAN PFAUTH: Beruchte buurt…

MARIA GOOS: Beruchte buurt! Totaal… Kwam daar het rood sportwagentje van Jan Mulder voorrijden.

ERNST-JAN PFAUTH: (Gniffelt)

MARIA GOOS: Onze krakkemikkige trap op. Kwam die in dat kraakpandje. Kwam die vertellen over hoe het is om voetballer te zijn. Nou dat ben ik nog steeds eeuwig, eeuwig dankbaar voor. Dat ‘ie dat voor heeft gedaan voor ons? Dat is toch fantastisch.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja want dat ben je toch blijven doen in al je werk eigenlijk, dat je altijd heel veel mensen interviewt, van te voren?

MARIA GOOS: Ja, met Oud Geld ontzettend veel mensen gesproken uit dat milieu. En uit het bankmilieu. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want ik las laatst ergens dat een writers block eigenlijk niet bestaat…

MARIA GOOS: Nee.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat als je, daar ben je het mee eens zo te horen.

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dat als je dat, als je een writers block ervaart, dat je gewoon niet genoeg hebt voorbereid. En toen zag ik jou ergens in een interview zeggen dat je nog nooit een writers block hebt gehad…

MARIA GOOS: Nee.

ERNST-JAN PFAUTH: En toen dacht ik: ‘Oh dat komt natuurlijk omdat je gewoon altijd al zó veel mensen spreekt…’

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Mensen interviewt , op het moment dat jij gaat schrijven, ben je eigenlijk al onderweg.

MARIA GOOS: Ja! Ja, dat zeg je mooi ja. Ja. Dan ben ik al onderweg…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en gaat schrijven…

MARIA GOOS: Dan heeft het al, dan heeft al vorm. In mijn hoofd in ieder geval, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm, dan heeft het, dan is die, die lege pagina met zo’n knipperende cursor minder intimiderend dan dat je in je hoofd al weet. 

MARIA GOOS: Ja, dan ga ik uitgebreide biografieën schrijven over, over mensen. Maar dan echt uitgebreid… Dan kan je, voordat ik Oud Geld ging schrijven, dan weet ik alles van zo’n, niet dat ik het allemaal opgeschreven heb, maar ik zo’n persoon door en door, helemaal. 

En dat is als basis van mijn, dus een gefingeerd personage hè, als basis voor mijn werk is dat voor mij heel erg belangrijk. Want ik ben een karaktergestuurd schrijver, meer dan een plotgestuurd schrijver, en mijn streven is altijd om de karakters, zelf, zoals in mijn eigen leven, zo autonoom mogelijk te maken. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hmm.

MARIA GOOS: Ik wil zoveel mogelijk de karakters laten bepalen hoe ze reageren. Dus ik wil, ze moeten heel autonoom zijn. Op een begeven moment bepalen zij het echt. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dan nemen zij het van je over?

MARIA GOOS: Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: En dat kan alleen als je ze door en door kent.

MARIA GOOS: Door en door en door kent. Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Want ik heb een fragment van jou gezien in een televisiedocumentaire over jou, een profiel van jou, en dan schrijf je De Hulp

MARIA GOOS: Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: En dat is een stuk over onder andere bankiers…

MARIA GOOS: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: En dan zit je tegenover bankiers die zelf uitleggen welk merk horloges ze hebben…

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe de kraag moet zitten en de das. 

MARIA GOOS: Ja! Goed hè?

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Dus kan me wel levendig voorstellen hoe je het echt helemaal eigen maakt.

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat schrijven zelf, als je nou eenmaal gaat zitten achter je bureau. Gaat het je makkelijk af? Of dat is eigenlijk achter je bureau gaan zitten is al een stap…

MARIA GOOS: Precies, dat is de belangrijkste stap.

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht) Ga je makkelijk achter je bureau zitten is de vraag?

MARIA GOOS: Nee… Nee, helemáál niet. D’r zit totaal geen structuur in, nee helemaal niet. Hm, nu ben ik iets aan het opzetten met Lisa de Rooy, en dat helpt enorm. Want dan doen we het in ieder geval. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja houden jullie elkaar verantwoordelijk. Stok achter de deur. Voor elkaar.

MARIA GOOS: Ja, ja, ja. Want anders is er zoveel afleiding. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ben je zo iemand die eerst tien wasjes gaat doen, en keuken voor de vijfde keer schoonmaakt?

MARIA GOOS: Ja, ja. Precies. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oh ja.

MARIA GOOS: Dat is echt als mensen binnenkomen en zeggen: ‘Wat is het hier ontzettend schoon… Je moet zeker eigenlijk schrijven?’

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

MARIA GOOS: Val ik door de mand, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is toch, dat verbaast me altijd. Ik heb bijvoorbeeld een vriend die altijd, die wil altijd heel intrinsiek gemotiveerd zijn, dus dan heeft hij het gevoel ‘als ik me er niet, als ik geen zin heb om eraan te werken, wil ik het blijkbaar niet genoeg’. 

MARIA GOOS: Onzin.

ERNST-JAN PFAUTH: Want waarom is dat dan onzin? 

MARIA GOOS: Dat is toch een beetje verwend gelul?

ERNST-JAN PFAUTH: Ja? Vertel, dan kan ik het tegen hem zeggen. Waarom is dat verwend gelul?

MARIA GOOS: Als ik geen zin heb om te werken dan is mijn motivatie niet sterk genoeg?

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, het is toch gek, dat je zo, je wilt blijkbaar heel graag schrijven maar je voelt toch een enorme weerstand om achter dat bureau te gaan zitten…

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: WIl je dan wel?

MARIA GOOS: Dat is dan toch dat, dat heeft toch niks met je wil te maken?

ERNST-JAN PFAUTH: Waar heeft het dan mee te maken? Wat is het dan?

MARIA GOOS: Angst.

ERNST-JAN PFAUTH: Angst. Hm. Angst waarvoor? 

MARIA GOOS: (Denkt even na)…Je moet je voorstellen er is niets, niks, geen letter. En dan ga je schrijven en negen van de tien keer weet je, negen van de tien keer wordt het iets waarvan je je denkt: ‘Ik schaam me kapot dat het er staat. Jezus wat is dit lelijk.’ Nou dat is iets om heel bang van te worden.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat heb je nog steeds?

MARIA GOOS: Ja. Dat gaat nooit over.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: Dus die vriend van jou, dat heeft niets met zijn wil te maken, want hij wil heel graag. Maar hij moet zich over zijn angst heen zetten. 

ERNST-JAN PFAUTH: En als je, dus als je jonge schrijvers zou adviseren. Die dat dus herkennen. Die schrijven iets en die denken: ‘Dit is helemaal niks.’ Wat zou je hen adviseren?

MARIA GOOS: Wat in veel gevallen zo is.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Behalve diegene die meteen tevreden is, die heeft de minste kans van slagen. Want die heeft er veel te lang over nagedacht. 

ERNST-JAN PFAUTH: En waarom is dat erg?

MARIA GOOS: Dan zit er al veel te veel structuur en veel te veel, dan is het al te glad. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm.

MARIA GOOS: Dan gebeurt er niks meer.

ERNST-JAN PFAUTH: Dan komt het niet tot de essentie ofzo?

MARIA GOOS: Het proces heeft zich dan alleen al in hem of haar het hoofd afgespeeld. En dan is het zo gefilterd en zo keurig geworden. En zo precies wat de schrijver heeft bedoeld. Die gaat het dan opschrijven, denk jij dat dat leuk is voor ons om te lezen of te zien? Nee.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus die worsteling…

MARIA GOOS: …Die worsteling!

ERNST-JAN PFAUTH: DIe daar hebben wij als publiek uiteindelijk baat bij?

MARIA GOOS: Zeker!

Degene die zijn angst op papier durft te zetten, niet zijn angst zit te verwerken tot het geen angst meer is, dan is er ook helemaal niks meer aan.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ja, ja, ja…

MARIA GOOS: Die moet dat, die worsteling, met dat papier aan gaan. En durven dat het echt… Durven, durven te zien dat het echt verschrikkelijk lelijk, stom en voorspelbaar en clichématig is. En sentimenteel is dat je zit te schrijven.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké dan heb je dat op papier, en dan?

MARIA GOOS: Nou dan heb je in ieder geval iets op papier. En dan ga je, dan ga je lekker twee croissantjes eten. Naar de masseur. En dan word je depressief. En dan ga je een potje zeiken. En dan ga je chocola kopen, en dan ga je de volgende dag weer aan de slag. En doorschrijven.

Niet die shit die je op papier gekwakt hebt, niet meteen gaan polijsten… Door met die troep, door met dat lelijk schrijven! En dan als je een bladzijde op iets van twintig bent zal ik zeggen.

Zoiets. Als een aflevering zestig bladzijden… Nee een aflevering is meestal negentig dan. Nou met twintig mag je nog niet, nee dan moet je wel, zeg op de helft. Bij bladzijde, zeg bladzijde veertig…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

MARIA GOOS: Dan mag je terug gaan lezen.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is dus belangrijk om die troep..

MARIA GOOS: Troep!

ERNST-JAN PFAUTH: Te blijven produceren, want daarin zit dan de essentie. Daar zit iets moois in.

MARIA GOOS: Ja. Daar zit iets moois in. Je moet jezelf durven ontremmen, alle lelijkheid en alle, ja gewoon. Wat ik net zei. De clichés en het sentiment. En de voorspelbaarheid. En dat je ziet, het voorspelbare: ‘Oh de schrijver wil dat ik dit voel’, ‘Oh! dit verhaal gaat zeker, dat ik voel nu al dat het verhaal daar naar toe gaat.’ Ja, al die shit moet er allemaal uit.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm. Hoeveel versies schrijf je dan?

MARIA GOOS: Maar dat is maar een specifieke vorm van schrijven hè. Dat is dan mijn vorm. Omdat ik zo’n karakter gestuurde schrijver ben. Een plotschrijver zoals Frank Ketelaar, een hele goede schrijver, maar die werkt totaal anders.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja… Maar ik denk dat het verder gaat dan werkwijze. Ik denk dat dit een soort, of iets diepers gaat. Wat alle schrijvers wel herkennen, of alle makers zelfs. Dat als je iets op papier zet of iets maakt dat je eerste versie gewoon wanstaltig is. En heel veel mensen geven dan op.

MARIA GOOS: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar jij zegt ga gewoon door, want hoe, je herschrijft het dan heel vaak neem ik aan?

MARIA GOOS: Soms wel twee, je hebt SeksKlimaat gezien? 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

MARIA GOOS: Tweeëntwintig versies. 

ERNST-JAN PFAUTH: Tweeëntwintig versies, wauw…

MARIA GOOS: Dan waren die laatste tien wel zinnetjes en woorden, maar dan hou je toch nog steeds twaalf ingrijpend veranderende versies over. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar jij hebt dus eigenlijk in het verloop van je carrière het vertrouwen opgedaan van: ‘Ook al is die, zijn die eerste veertig pagina’s bagger..’

MARIA GOOS: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: ‘Het komt uiteindelijk goed.’ 

MARIA GOOS: Ik kan niks anders, ik zou wel moeten. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar heb je weleens op het punt gestaan, in het begin toen je nog niet zo’n track record had van het komt wel goed, dat je dacht: ‘Ik moet hier mee kappen, ik geef het op.’

MARIA GOOS: …Nee, dat heb ik nooit gedacht. Ook omdat ik niks anders kan. 

ERNST-JAN PFAUTH: Je moest wel.

MARIA GOOS: Ik moest wel. En omdat… Het is een hele intieme relatie die je met jezelf hebt. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

MARIA GOOS: Het wordt zo’n onderdeel van je identiteit. Dat kan je niet meer ontkennen. Daar kan je geen afscheid van nemen. Dan neem je afscheid van een onderdeel van jezelf. Ik vind het leven, als ik niet schrijf, veel te groot. Als het leven geen kader heeft, nou dat kan ik helemaal niet aan. Als ik het geen vorm kan geven, dan is het toch allemaal veel te groot.

ERNST-JAN PFAUTH: Je schrijft nog steeds om dezelfde reden als toen je als tiener begon. 

MARIA GOOS: Wat is die reden dan?

ERNST-JAN PFAUTH: Nou, toen je zei: ‘Ik moest schrijven om richting te kunnen geven aan alles dat ik voelde.’ 

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Als ik het even vrij citeer. En dat klinkt, dit klinkt hetzelfde van…

MARIA GOOS: Nou met de combinatie ‘ik kan er mensen mee redden.’

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. 

MARIA GOOS: Dat, dat voelt nog steeds zo. Ik red geen mensenlevens, ik trek niemand uit het water. Dat heb ik één keer gedaan, dat is eigenlijk veel belangrijker dan die hele schrijfcarrière.

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht) Dat zou eigenlijk bovenaan die Wikipedia-pagina moeten staan…

MARIA GOOS: Ja! Dat ik een jongetje uit het water heb gered. Ja. Maar ik zie wel, ik breng mensen wel in contact met hun emotionele leven.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja..

MARIA GOOS: En ik laat mensen verbinding voelen met andere mensen in de samenleving.

ERNST-JAN PFAUTH: Nou jij bent toch zelf eigenlijk ook ooit gered. Door die mensen van het Werktheater? 

MARIA GOOS: Ik ben ook gered.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. 

MARIA GOOS: Ik ben ook gered, ja. Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je weet dat het zin heeft, want je hebt het zelf meegemaakt.

MARIA GOOS: Ja, ja. Ja en het gaat toch altijd, in hun werk ging het over verbinding en dat, in mijn werk ook. Ik wil altijd dat mensen verbinding maken met hun eigen emotionele leven. En dat gebeurt, maar daar zijn ze zich niet van bewust in een zaal. Maar, maar ze voelen ook verbinding met elkaar. Maar weet je wat zo gek is, er is nu toch een verhaal. En je weet niet of het waar is.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja je bent achteraf tuurlijk, probeer je dingen in te ontdekken en lijnen in aan te brengen. 

MARIA GOOS: De feitelijkheden die ik vertel zijn waar, maar het is zo, als ik het jou nu vertel is het zo kloppend verhaal. Dat je bijna denkt: ‘Was dit, is dat wel zo? Het is zo kloppend?’ 

ERNST-JAN PFAUTH: Vind je? Want er zitten genoeg momenten in waarvan je denkt ‘nou dat had heel anders kunnen lopen..’ Als de schilder, als er nog een plekje vrij was geweest bij de schildercursus. Of als die vrouw je niet naar de toneelschool had gestuurd.

MARIA GOOS: Is dat zo? Had het dan heel anders kunnen lopen denk jij? Want nu…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

MARIA GOOS: …Klinkt het bijna alsof ik er geen aandeel in heb gehad hè. Alsof het allemaal…

ERNST-JAN PFAUTH: Nou ja, kijk als je, je hebt er wel een aandeel in. Want toen je eenmaal die dramales kreeg toen had je al weet ik hoeveel jaren aan verhalen verteld. En dat kwam daar tot uiting. 

MARIA GOOS: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar er zijn toch genoeg mensen die, denk ik, die hun talent, die het niet gegeven is om hun talenten te ontdekken. Jij ontdekte op dat moment je talent…

MARIA GOOS: Denk jij dat mensen, dat elk mens een paar van die engelen in zijn leven heeft?

ERNST-JAN PFAUTH: Euhm… (Denkt na)

MARIA GOOS: Of is het een talent om het te zien? 

ERNST-JAN PFAUTH: Denk het wel. Denk, het is natuurlijk het cliché: geluk kan je afdwingen. Ik denk dat dat, ik vind afdwingen niet prettig woord, maar er voor open staan. Dus toen jij in die tweedehands winkel stond, stond jij er toch voor open, voor zo’n ontmoeting.

MARIA GOOS: Ja, zeker. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dat je daar die engel hebt ontmoet. En er zullen ook mensen misschien zijn die om wat voor reden dan ook minder openstaan, dat de engel voorbij gaat.

MARIA GOOS: Misschien is dat dan de belangrijkste les van dit gesprek voor jonge mensen: blijf daar voor openstaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, sta open voor engelen.

MARIA GOOS: Ja, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Dank je wel.

Lees ook de interviews met toneelregisseur Ivo van Hove, acteur Nasrdin Dchar, televisiemakers Paul de Leeuw en Wilfried de Jong.

Wil je geen aflevering missen?

Geef je dan op voor de persoonlijke nieuwsbrief van presentator Ernst-Jan Pfauth. Hij mailt je nieuwe interviews en de belangrijkste lessen uit de gesprekken.

Kom naar Jonge Jaren Live op 27 november in Amsterdam