Categorieën
Interview

Joost Swarte

De tekenaar over de relatie tussen geld en creativiteit

Er is niemand in Nederland die nog nooit een tekening van Joost Swarte heeft gezien, schreef de jury van de Marten Toonderprijs in 2012. Je kunt hem kennen van zijn iconische covers voor het Amerikaanse tijdschrift The New Yorker, de geliefde kinderpostzegels uit de jaren ’80 of het door hem ontworpen theater De Toneelschuur in Haarlem. Van postzegels tot affiches, van horloges tot glas-in-loodramen; Joost ontwerpt het allemaal.

Hoe kwam een striptekenaar ertoe om gebouwen te ontwerpen? En waarom koos hij ervoor om telkens weer het onbekende op te zoeken, in plaats van zich te specialiseren in één succesvolle richting? 

In zijn sfeervolle Haarlemse atelier, omringd door boeken, beeldjes en tekengerei, vertelt Swarte over zijn eerste stappen als tekenaar, de complexe verhouding tussen geld en creativiteit, en concrete strategieën voor jonge tekenaars makers die hun onafhankelijkheid willen bewaren. Een gesprek over de rol van twijfel in het creatieve proces, het belang van avontuur en het maatschappelijke nut van esthetiek. Want zoals Swarte zelf zegt: “Het avontuurlijke, dat mag nooit ontbreken.”

Joost Swarte over zijn jonge jaren

Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.

Foto door Cecile Gabriel

ERNST-JAN PFAUTH: Dank dat we hier mogen zijn in je atelier. Is dat de goede term?

JOOST SWARTE: Ja, dat is een prima term. Welkom.

ERNST-JAN PFAUTH: Het is fantastisch om hier te zijn. Echt heel veel te zien. Heel veel boeken en werk van jezelf. Ik heb ook een boek over jou in mijn handen. Het boek Sleutelmomenten, over sleutelmomenten uit jouw carrière. Geschreven door Ward Wijndelts. Ik dacht, ik wil gewoon eens naar aanleiding van dit boek wat vragen stellen over je jonge jaren. Ik wil beginnen met een van de meest banale onderwerpen, maar ook een heel belangrijk onderwerp, namelijk de relatie tussen geld en creativiteit. Ik kwam een mooie anekdote tegen over je vader. Die jou op het moment dat je je opleiding niet meer zag zitten, hielp met een gift. Jij kan het veel beter vertellen dan ik.

JOOST SWARTE: Ja, nou ja, dat was een bijzonder moment. Het was zo dat ik op de middelbare school eigenlijk een vrij slechte leerling was. Mijn ouders hadden me wel ooit psychologisch laten testen om te kijken welke middelbare opleiding nou goed voor me zou zijn. En daar was uitgekomen dat HBS-B, dus de wiskundige kant, dat zou dan voor mij heel goed zijn. Dus uiteindelijk ben ik terecht kunnen komen op een HBS. En ik had nooit zoveel zin om huiswerk te maken. En er waren ook vakken die mijn belangstelling niet hadden. Bijvoorbeeld het vak Duits, moest ik leren. Ik kan me nu redelijk redden in de Duits taal, maar dat heb ik een beetje in de praktijk opgestoken. En ik denk wel dat de opleiding me wel geholpen heeft om dat in de praktijk verder te leren. Dus achteraf gezien was het denk ik wel een verstandige en goede keuze allemaal. Maar in die tijd wilde ik geen huiswerk maken.

En dan hebben mijn ouders me op huiswerkklasjes gedaan. En dan wilde het nog niet altijd lukken. Dus ik bleef zitten in het tweede jaar en ik bleef zitten in het derde jaar. En toen dreigde ik voor een tweede keer te blijven zitten in het derde jaar. Maar ik zou misschien met de hakken over de sloten over kunnen als ik van school af zou gaan en een beroepsopleiding zou vinden. Dan wilden zij wel een beetje door hun vingers kijken en dan net over naar vier.

ERNST-JAN PFAUTH: Je mocht overgaan als je zou vertrekken. [Lacht]

JOOST SWARTE: Daar kwam het een beetje op neer. En mijn vader had via een beroepengids uitgevonden dat een opleiding industriële vormgeving misschien voor mij interessant was. En daar had hij groot gelijk in. Hij deed het voorkomen alsof ik zelf die keuze had gemaakt. Dus hij legde die beroepengids op tafel open op het juiste blad. Want toen hij het aanbood als dikke gids en: “Kijk daar eens in.” Toen dacht ik: jeetje zo’n heel boek doorbladeren en zien dat je wat vindt wat naar je zin is, dat kost dagen en ik heb wel wat anders te doen. Dus ik had daar niet zoveel zin in. Toen heeft hij die gids opengelegd op een bepaalde bladzijde. En toen zei hij: “Je moet toch eens kijken, want anders weten we niet wat we volgend jaar nou moeten.” En toen had hij het opengelegd op industriële vormgeving in Eindhoven. Ik heb daar toelatingsexamen gedaan. En ben daarvoor geslaagd en heb daar een fantastische tijd gehad.

Mijn vader had via een beroepengids uitgevonden dat een opleiding industriële vormgeving misschien voor mij interessant was. En daar had hij groot gelijk in. Hij deed het voorkomen alsof ik zelf die keuze had gemaakt.

Joost Swarte

Totdat ik op een zeker moment die opleiding niet meer zo interessant vond, als ik nadacht wat mijn toekomst zou zijn. En mijn toekomst leek dan eruit te bestaan dat ik bijvoorbeeld bij een bedrijf als Pastoe, wat een goed bedrijf is, maar bijvoorbeeld ook bij Lundia…

ERNST-JAN PFAUTH: Meubels, allebei.

JOOST SWARTE: Ja, dat zijn ontwerpen en dan moet je je toch wel heel erg conformeren aan productietechnieken. Dat valt dan nog mee, maar er is natuurlijk altijd een marktwerking waar die mensen op uit zijn. Want die zaak moet ook kunnen blijven draaien. En toen vond ik dat te krampachtig allemaal.  Intussen las ik heel veel underground bladen en was ik zelf begonnen met striptekenen. Dus op een zeker moment zei ik tegen mijn vader: “Ik denk dat ik stop met de opleiding en ik wil striptekenaar worden. Dat is mijn doel in het leven.”

Het leuke van het striptekenen in die tijd was dat er een nieuwe stroming was waarbij je niet zozeer de traditionele manier van tekenen, dus dat je vastzat aan een personage, dat die manier eigenlijk voor mij minder belangrijk was. Er was een nieuwe stroming in Amerika waar veel jonge tekenaars deden wat ze leuk en belangrijk vonden in het leven. Dus ze konden maatschappelijke onderwerpen aankaarten, seks in de strip was geen enkel probleem. Dat kon allemaal. Laat ik zeggen, de vrijheid die we kenden van de literatuur en van jonge schrijvers, welke onderwerpen die aanpakten, dat gebeurde ook in strips. En toen dacht ik: dit is mijn wereld.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, maar zie er maar eens brood in te verdienen.

JOOST SWARTE: Nou ja, dat is natuurlijk een probleem, want in het begin heb je geen naam, geen publicatie mogelijkheden. En ik vertelde dat aan mijn vader. Ik zeg: “Dit wordt mijn toekomst.” En toen heeft hij het jaar wat hij zou betalen als ik mijn studie zou afmaken… Dus dan kreeg ik iedere maand een toelage om de huur van een kamertje te kunnen betalen en wat eten te kunnen kopen. En hij heeft gezegd: “Ik blijf jou dat jaar gewoon betalen. En dan moet jij in dat jaar zelf bezig gaan met waar je denkt dat jouw toekomst ligt. Maar dan moet je wel zien dat je na dat jaar jezelf kan bedruipen.” Dus ik heb toen heel erg mijn best gedaan om dat te ontwikkelen. En ik had daar gelukkig dan ook de tijd voor vanwege die hulp van mijn vader. En na een jaar had ik mogelijkheden om te kunnen publiceren.

Mijn vader zei: “Ik blijf jou dat jaar gewoon betalen. En dan moet jij in dat jaar zelf bezig gaan met waar je denkt dat jouw toekomst ligt.”

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Sportieve reactie eigenlijk wel van je vader. Ik bedoel, het is een dubbele boodschap. Niet alleen: ik word striptekenaar, maar ook ik wil stoppen met mijn studie.

JOOST SWARTE: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En je was natuurlijk ook veel blijven zitten. Maakten je ouders zich nooit zorgen om je?

JOOST SWARTE: Dat denk ik wel, maar dat hebben ze nooit gezegd. [Lacht]

ERNST-JAN PFAUTH: Dat heb je ook nooit zo gevoeld?

JOOST SWARTE: Ik heb dat nooit gevoeld. Nee, ze hebben de kinderen altijd… Ik denk dat mijn ouders vooral wilden dat de kinderen gelukkig waren en dat ze iets deden waar hun hart lag. En dat kenden ze ook wel een beetje uit hun eigen leven. Mijn vader had een damesmodezaak en was een bevlogen winkelier, zal ik het maar noemen. En mijn moeder komt uit een gezin van Vlaamse vluchtelingen uit de Eerste Wereldoorlog. Mijn moeder is geboren in 1914. En toen de Eerste Wereldoorlog begon, vielen er bommen op Antwerpen. Dus toen is die Antwerpse familie naar het noorden getrokken om tijdelijk hier te verblijven. Maar die zijn nooit meer weggegaan. En mijn grootvader, dus de vader van mijn moeder, die was muzikant. Die componeerde en die dirigeerde koren en die schreef over muziek. En mijn moeder kende dus hoe dat bij haar vader, van wie ze veel hield, hoe dat daar ging, dat hij bevlogen was en dat hij deed wat hij graag deed. En dat je daar ook mee kon leven.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, je kreeg ook best wel ruimte om je creativiteit al te kunnen botvieren toch?

JOOST SWARTE: Ja, ja, ja, dat was thuis als kleinkind waren we natuurlijk altijd aan het spelen en bezig. En toen ik op die middelbare school niet wilde deugen, toen hebben mijn ouders via een bevriende kunstenaar, kwamen ze erachter dat er een beeldend kunstenaar in de stad Haarlem… Wij woonden in Heemstede, maar Haarlem was wel waar het allemaal gebeurde. Ze kwamen erachter dat er een kunstenaar was die een middag in de week wat tieners ontving, die daar dan het vak konden leren van kunstenaar bij hem op het atelier. En dat was wel heel bijzonder. Ik was daar de jongste van het stel. Ik was toen 15, de anderen waren ongeveer 18. En dan leerden we stillevens tekenen. En dat was niet mijn grootste ambitie, stilleven tekenen, maar het idee dat je met gelijkgestemden samen wat maakt en dat je het daarover kan hebben, dat heeft mij ongelooflijk veel geholpen. Het heeft me eigenlijk leren kijken.

Het idee dat je met gelijkgestemden samen wat maakt en dat je het daarover kan hebben, dat heeft mij ongelooflijk veel geholpen.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, mooi hoe je ouders dan telkens zetjes in de juiste richting hebben gegeven. Van de open studiefolder, tot startkapitaaltje, tot deze tekenles. Ik zag ook een paar anekdotes over dat je dan bijvoorbeeld een atoomstad bouwde of hun DAFje bestickerde en dat ze zoiets hadden van: nou ja, laat maar gaan. Kan je daar iets over vertellen?

JOOST SWARTE: [Lacht] Ja, ja, dat was ik denk vooral in de jonge jaren, dat was ik denk dat ik een jaar of tien was of zo. En met mijn broertjes maakten we dan van de blokken die we hadden op de grond in de eetkamertafel, bouwden wij steden. En dan hadden we bijvoorbeeld koepeltjes nodig. Dat was modern, dat je een blokkenhuisje had gemaakt en dat je daar een mooie koepel overheen had. Dus dan werden er dessertschaaltjes, glazen bakjes uit de kast gehaald en die dienden dan als glazen koepels. En zo konden we een hele moderne stad maken. Wij noemden dat de atoomstad.

En dan was het ook zo dat wij kregen niet alleen de ruimte om dat gewoon te doen, dus eigenlijk de hele kamer te bezetten met onze atoomstad, maar als er dan gegeten moest worden, dan werd er niet gezegd: “Ruim dat is op, want we kunnen niet aan tafel.” Dan werd er heel omzichtig tussen de huisjes van de stad doorgelopen naar de stoelen die niet verschoven werden en dan werd er aan tafel gezeten en werd er gegeten. En dan konden wij na het eten weer verder met het uitbreiden van onze stad.

ERNST-JAN PFAUTH: Mooi, dus er was echt ruimte voor jullie creativiteit.

JOOST SWARTE: Ja, ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat DAFje, dat hebben jullie bestickerd toch?

JOOST SWARTE: Ja, dat was wel komisch. Mijn ouders hadden aanvankelijk geen auto en mijn vader die was invalide. Die had nog maar één echt been en een geamputeerd been met een kunstbeen eraan. En DAFje kwam uit met een autootje wat geen versnelling had, maar wat ze noemden een variomatic. En die had dus alleen maar een gaspedaal om vooruit te komen en een rempedaal om te remmen. En de rest ging allemaal automatisch. Dus hij kon zo’n autootje hebben. En dat werd destijds een beetje gezien als een tutwagentje. En met mijn jongste broers samen en met vriendjes uit het dorp gingen wij vaak naar Zandvoort, naar autoracen kijken. En dan zagen we dat die auto’s, ook privéauto’s, gewoon gebruikswagens die een beetje opgevoerd waren, die werden dan stoer gemaakt om te racen. En dan werd er met plakband strepen over die auto van voor van de grill en dan over het dak en zo de achterkant werden er strepen opgeplakt. Ik vond dat vreselijk stoer.

En toen hebben we een keer plakband gekocht en dan hebben we dat suffe karretje, die DAF, die hebben we als een racewagen opgetuigd. Ja, dat vonden mijn ouders dan wel grappig, laat ik zo zeggen. En wij vonden dat vreselijk stoer. En dan lieten mijn ouders dat toch een tijdje zitten. Ze schaamden zich er niet voor, dat ze met dat opgepimpte autootje ineens moesten gaan rijden en dat mensen ze nakeken hoe belachelijk het was dat zo’n suf karretje ineens als een racewagen werd verbeeld.

En toen hebben we een keer plakband gekocht en hebben we dat suffe karretje, die DAF, als een racewagen opgetuigd.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me toch voorstellen dat je een soort vertrouwen krijgt als kind in je eigen creativiteit en dat je die ruimte mag innemen door dit soort signalen van je ouders.

JOOST SWARTE: Ja, dat is absoluut waar.

ERNST-JAN PFAUTH: En als we teruggaan naar dat geld. Dus je kreeg een startkapitaaltje mee, een paar honderd gulden per maand. Hoe heb je het voor mekaar gekregen om in dat jaar dan al genoeg te kunnen verdienen om ervan te leven?

JOOST SWARTE: Nou ja, ik moest het vak eigenlijk uitvinden. Want het vak van striptekenaar, daar was geen opleiding voor in Nederland. Als je kijkt naar traditionele tekenaars, het was vaak zo dat die dan bijvoorbeeld bij Marten Toonder op de studio allerlei tekenklussen uitvoerden en dan langzamerhand in het vak draaide. Daar zijn genoeg voorbeelden van. Maar in de vrije hoek, de autonome striptekenhoek zal ik het maar noemen, die ik ambieerde… Er bestond helemaal geen opleiding. Op kunstopleidingen werd een beetje neergekeken op strips. Dat werd toch als een soort commerciële toepassing gezien. Terwijl ik eigenlijk zag dat die Amerikaanse tekenaars, die voorbeeldige tekenaars, dat waren gewoon autonome kunstenaars.

ERNST-JAN PFAUTH: Want wie waren je voorbeelden in die tijd?

JOOST SWARTE: Nou, Robert Crumb, Gilbert Shelton en Victor Moscoso. En dat waren de tekenaars die in Zapp! Comics publiceerden, die hadden een eigen blaadje begonnen. En daar las je dan over dat ze zelf begonnen waren met eigen blaadjes en daar dan distributie voor bedacht of gevonden hadden. En toen dacht ik: nou, dat is misschien ook wel de weg die ik moet doen. Dus aanvankelijk had ik met een aantal blaadjes in Eindhoven, waar ik toen nog woonde vanwege die opleiding, daar had ik contact mee. Eén daarvan heette De Andere Krant en daarin stonden allemaal artikelen over maatschappelijke onderwerpen. Ik kende die mensen en ik heb gevraagd of ze een strip van mij wilden publiceren. En dat wilden ze. Dat is ook mijn begin geweest.

Daarna was er een blaadje in Eindhoven wat door de Kunststichting werd, dat was een plaatselijke stichting, werd uitgegeven om jonge mensen te publiceren voor alle kunsten die er gepresenteerd werden in de stad. En met hen heb ik een afspraak gehad dat ik iedere keer als zo’n nummer uitkwam, ik denk dat er acht per jaar uitkwamen, dat dan op de achterkant een strip van mij zou staan. Dat leverde ook iets op, maar bij lange na niet wat je een inkomen kan noemen.

ERNST-JAN PFAUTH: Klinkt allemaal niet als een vetpot, nee.

JOOST SWARTE: Nee, maar toen ik meer produceerde, meer strips tekende dan ik kwijt kon op die plekken, dan ben ik een eigen tijdschrift begonnen. En heb ook een eigen distributienetwerk bedacht met vrienden die in andere steden woonden, die ik nog kende van de academie. Die namen dan een paar boekjes mee en die boden dat aan op de plaatselijke boekhandel. En de verkoopprijs was één piek. En als ze dan bij het volgende nummer, als ze dat kwamen brengen en de rest nummers mee terugnamen of de verkochte nummers konden afrekenen, dan mochten ze daar een bepaald percentage van bij zich houden.

 Ik heb een eigen distributienetwerk bedacht met vrienden die in andere steden woonden. Die namen dan een paar boekjes mee en boden dat aan bij de plaatselijke boekhandel. De verkoopprijs was één piek.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Je had een heel netwerk opgezet van verkoop?

JOOST SWARTE: [Lacht] Ja, dus ik had een eigen distributie dingetje. En ik heb tien nummers van dat eigen blad op die manier gedaan. En ook dat was geen echt inkomen, want die oplages waren ongeveer 1500 exemplaren. En nou, je verkocht er dan misschien duizend. En voor een deel was dat straatverkoop. Zaterdag ging ik de stad in en hield ik mijn blaadje omhoog en probeerde aan het winkelend publiek mijn underground blaadje te verkopen.

Zaterdag ging ik de stad in en hield ik mijn blaadje omhoog en probeerde aan het winkelend publiek mijn underground blaadje te verkopen.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe trok je de aandacht? Wat was je slogan? [Lacht]

JOOST SWARTE: Dat weet ik niet meer. Nee, maar ik denk dat het zoiets was van: “Strips van Eigentijds. Je kunt hier zien wat u anders alleen maar kan lezen.” En nou ja, een beetje van dat soort termen. En dan verkocht ik wat en had ik misschien net genoeg om een maaltijd te kopen. Dus dat hielp wel. Maar het gedoe eromheen was wel best veel. En toen er een ander blad in dezelfde tijd in ontwikkeling was, dat heette Tante Leny presenteert!. Dat waren allemaal nieuwe generatie tekenaars met hetzelfde idee van autonoom werk maken. Die waren veel stabieler. Die hadden een goede distributeur. Ik dacht: nou, dan kom ik af van al dat gedoe. En dan ben ik samengegaan met hen. Ik had ook abonnees op mijn blaadje en die heb ik doorgestuurd naar dat andere blad waar ik dan ook voor ging tekenen. Dus dan kregen ze wel min of meer hetzelfde, alleen een andere titel op de deurmat.

ERNST-JAN PFAUTH: En het waren dan tientallen of honderden abonnees?

JOOST SWARTE: Nou ja, ik denk wel dat ik iets van tegen de 200 abonnees zat. 

ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Het doet me op een manier een beetje denken… Ik ben groot geworden met het internet, zo van rond de eeuwwisseling. Dus toen iedereen nog zijn eigen sites in elkaar klusten en onderling verbonden sloten en naar elkaar linken. Dat doet me daar een beetje aan denken met wat je nu omschrijft. Alleen dan met papier en op straat en naar een boekhandel. Moeilijker dan even een siteje in elkaar klussen en elkaar een mail te sturen.

JOOST SWARTE: Het is allemaal fysiek werk, zou ik maar zeggen.

ERNST-JAN PFAUTH: En ik heb er zo nog een paar vervolgvragen over. Maar misschien is het goed voor de mensen die de strips uit die tijd niet kennen. Je noemde net al dat het maatschappelijk betrokken strips waren, dat er seks in voorkwam. Maar is er misschien een specifieke strip uit die tijd die is bijgebleven, die grote indruk op je heeft gemaakt? Om het wat beeldender te maken voor mensen die de strips uit die tijd nog niet kennen?

JOOST SWARTE: Ik denk dat de verschillende boeken van Robert Crumb wel… Als je dat ziet, dan begrijp je wel ongeveer hoe dat in elkaar zat. En later leerde ik ook Amerikaanse en vooral veel Franse tekenaars kennen. En een boek dat nog steeds heel erg goed gaat en wat bij veel mensen bekend is, is het boek Maus van Art Spiegelman. En Art, op een goed moment, belde hij mij op om te vragen of ik voor een blad van hem in Amerika wilde gaan werken. Want hij is ook zo iemand die altijd met blaadjes maken bezig is geweest. Dat is behoorlijk goed uitgegroeid. Toen hebben we elkaar ontmoet en dat was het begin van een vriendschap. En het leuke is dat als je vergelijkbare ontwikkelingen hebt doorgemaakt, dat je meteen heel veel stof hebt om over te praten en dat je elkaar ook heel goed begrijpt.

ERNST-JAN PFAUTH: Want Maus is een boek over de Holocaust. En dan zijn de joden muizen en de nazi’s zijn katten toch? Als ik het goed onthouden heb.

JOOST SWARTE: Ja, zo is het. Zijn vader en zijn moeder waren overlevenden van de kampen. En die zijn meteen toen de oorlog was afgelopen gevlucht naar Zweden. En daar is hij geboren. Toen zijn ze naar Amerika gegaan. En het is nogal… Ja, het zijn dramatische toestanden. Het oudste kind van het stel was omgekomen in de oorlog. En ja, voor Art als enig kind met die twee ouders uit de kampen… Dat was een moeilijke, moeilijke jeugd waarin weinig werd gesproken over alles. Zijn moeder heeft zelfmoord gepleegd. En toen is hij zijn vader gaan interviewen over de ervaringen. De tijd voor de oorlog, de tijd in de oorlog en de tijd in de kampen en daarna. Dus hij heeft alles met zijn vader heel uitgebreid besproken. Heeft dat allemaal opgenomen met cassettes, die gesprekken. Dat is het uitgangspunt geworden voor Maus. En Maus is niet alleen het verslag van wat zijn vader vertelde, maar gaat vooral ook over hoe de ellende uit die tijd, hoe dat zijn weerslag heeft op de familierelaties en ook op die tweede generatie die erop volgt.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik weet nog dat ik dat boek las en dacht van: oh, zo kunnen strips dus ook zijn. Dat het voor mij een totale ommekeer was van hoe ik ook over strips dacht. Na een jeugd met een Kuifje en een Suske en Wiske.

JOOST SWARTE: Ja, zo is het.

ERNST-JAN PFAUTH: En dus die tijd dat je zelf een tijdschrift uitgaf, dat je verbonden sloot met andere tijdschriften en daarvoor ging werken. Daar verdiende je dan een paar honderd gulden mee, denk ik? 

JOOST SWARTE: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar genoeg om steeds… Ik neem aan dat je ook heel sober leefde om het mogelijk te maken?

JOOST SWARTE: Jawel, het leven was wel redelijk sober. Maar er was wel, als er een beetje geld in de portemonnee zat, en er was ergens een interessant of mooi boek waarvan je denkt: dat moet ik hebben…, dan kocht ik dat gewoon en dacht ik: de rest komt later wel. [Lacht] Maar ik had ook wel…

ERNST-JAN PFAUTH: Duidelijke prioriteiten.

JOOST SWARTE: Ja, en in die tijd had ik eigenlijk twee nieuwe plannetjes opgezet. Want ik moest toch uiteindelijk gaan leven van dat tekenen. Eén van die plannetjes was dat ik een uitgever voor kindertijdschriften bezocht heb en gevraagd heb of ik een kinderstrip zou kunnen maken voor ze. En ik heb mijn underground werk laten zien. En dat werd misschien niet helemaal begrepen. Ze zeiden van: “Ja maar, kan dat wel met kinderen?” Dat zou voor het blad Okki zijn. En dat is voor kinderen van van zeven tot negen jaar, zal ik maar zeggen. En dat werd uitgegeven door uitgeverij Malmberg in Den Bosch en gedistribueerd via lagere scholen. En ik heb toen aan ze voorgesteld: “Laat me anders een proefpagina tekenen van een strip waarvan ik denk dat die geschikt is voor kinderen en dan kunnen jullie dat beoordelen.” 

ERNST-JAN PFAUTH: Want dit was in de tijd dat jij dus strips tekende met personages als, als ik het goed onthouden heb, Richard Langlul? [Lacht]

JOOST SWARTE: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Een man met zo’n… Die zo fors geschapen was dat hij toch wel voor wat uitdagingen komt te staan in het leven.

JOOST SWARTE: Ja precies, die eigenlijk drie benen had, waarvan de middelste de lul dan was.  Ja, ja, nee, dat was…

ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Om maar even een beeld te geven van dat het dan best gedurfd is om naar een kindertijdschrift exploitant te gaan. 

JOOST SWARTE: Ja, maar ik denk dat ze bij dat tijdschrift ook wel begrepen dat je af en toe een beetje met je tijd mee moet gaan. Maar niet die inhoudelijke kant die echt voor een volwassen publiek bedoeld was… Maar goed, ik heb toen een opzet gemaakt voor een kinderstrip en daar heb ik uiteindelijk negen avonturen van, veertig pagina’s van getekend.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat deed je puur voor het geld in eerste instantie?

JOOST SWARTE: Nou, ik had natuurlijk wel voor mezelf een excuus nodig: ga ik nu terugvallen naar een soort productie tekenaar? Dat wil ik niet, dus ik had ook wel besloten dat ik maatschappelijke onderwerpen zou behandelen in die strips. Maar ik zou het wel zodanig presenteren dat het voor kinderen leuk zou zijn en aantrekkelijk zou zijn. En een beetje eenvoudig genoeg dat het voor kinderen te begrijpen was. Want ik had mezelf het excuus aangepraat en achteraf gezien is dat heel terecht. Dat is van: waarom zou je kwaliteit, en dan noem ik mijn eigen werk kwaliteit, waarom zou je dat onthouden aan kinderen? Waarom zou je kinderen moeten discrimineren omdat ze nog niet zo volleerd zijn in alles? Dus ik dacht: nee, kinderen moeten ook de kans hebben om van alles te leren en waar te nemen en ook om te lachen.

ERNST-JAN PFAUTH: Die pedagogische missie had je meegenomen, maar ook om een beetje om goed te praten voor jezelf, dat je er in eerste instantie voor het geld mee begon.

JOOST SWARTE: Ja, want uiteindelijk was natuurlijk het tekenen voor volwassenen, dat was mijn hogere doel. Maar ik vind bepaalde kniebuigingen, het is niet echt een kniebuiging, maar dat je ook rekening houdt, in dit geval met kinderen, dat zij ook onderwerpen aangedragen kregen die niet zo vanzelfsprekend zijn. De meeste humorstrips en kinderstrips, kwamen die onderwerpen niet zo in voor.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat was er dan bijvoorbeeld van zo’n onderwerp dan?

JOOST SWARTE: Nou, bijvoorbeeld over arbeidsverhoudingen. Dus hoe het was om in een fabriek te werken en wie de baas dan was eigenlijk. En wat er dan kon gebeuren en dat je daar tegen in kon gaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh dat ook? Want we zitten nu in de jaren ‘70 inmiddels?

JOOST SWARTE: Ja, 

ERNST-JAN PFAUTH: Oke. Dus ook actievoeren uit de jaren ‘70, kwam ook in je kinderstrips voor.

JOOST SWARTE: Ja, dat kwam er ook allemaal in voor. En ik heb onlangs nog een strip teruggevonden en die ging dan over hoe religies mensen in toom kunnen houden. En dat mensen als ze eenmaal zich overgeven aan bepaald gedachtegoed, dat ze dat dan levenslang volhouden, ook al zou je in alle redelijkheid zeggen: “Daar klopt geen moer van.”

ERNST-JAN PFAUTH: En dat vond de katholieke uitgever prima? [Lacht]

JOOST SWARTE: Ja, want ik heb daar geen kruis bij betrokken. Nee hoor, dat vonden ze allemaal prima.

ERNST-JAN PFAUTH: En zei je nou dat je twee dingen ging doen om ervan te leven?

JOOST SWARTE: Ja, het andere was eigenlijk, dit was een ding, dit was een vrij grote constante, dat was eigenlijk mooi meegenomen. Dan moest er één of twee pagina’s per week geleverd worden. En dat kon ik in één of twee dagen tekenen. En dan had ik alle andere dagen beschikbaar om andere dingen te doen. Dus toen ben ik die… Omdat ik, dat is ook wel weer een voordeel, dat je niet zo financieel afhankelijk bent. Dan kan je je volledig op de inhoud concentreren en denken: ik hoef geen concessies te doen aan het publiceren, ik maak gewoon wat ik wil. En ik heb toen een boek, ben ik gaan samenstellen met de nieuwe generatie tekenaars uit Nederland. Dat heette Cocktail Comix. En één van de tekenaars die ik had opgenomen was een Nederlandse tekenaar die in Parijs woonde. Hij heet Willem. Onder die naam publiceerde hij zijn tekeningen. En ik was altijd een fan van zijn werk. En dat is een heel vrijgevochten geest.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat vond je mooi aan zijn werk?

JOOST SWARTE: Nou, het ging een beetje alle kanten op. En hij was politiek gezien ongelooflijk eigenwijs. En dat je bijna politiek cartoonachtige strips kon maken. En hij had ook een strip gemaakt die zeer kritisch was op de Vietnamoorlog die Amerika voerde in Vietnam. Dat was natuurlijk van mijn generatie, was dat wel een van de onderwerpen waar fors tegen geageerd werd. En hij heeft daar een prachtig boek over gemaakt. Dus ik was heel blij dat hij ook in mijn Cocktail Comix mee wilde doen. En hij zag de strip die ik zelf in Cocktail Comix had staan en heeft dat voorgesteld aan een Franse uitgever. En zo ben ik in Frankrijk terechtgekomen. En vanaf dat moment eigenlijk, kon ik ook van mijn strips die voor een volwassen publiek waren bestemd, leven.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dus niet in Nederland, maar via Frankrijk, via de Franse markt eigenlijk?

JOOST SWARTE: Ja, via de Franse markt. Maar je moet ook bedenken dat Frankrijk een groot land is en de strips hebben grote oplagen in Frankrijk. En als je ook al in die tijd, als je in een Franse literaire boekhandel kwam, ook in de provincie, waar dan ook, in Parijs, maar in de provincie ook, dan zag je dat er altijd wel een kast met strips was. En dat was daar eigenlijk heel gewoon. En er waren best veel uitgevers die zich met stripboeken bezighielden. En een daarvan waar ik dan terecht kwam, dat heette Bête et méchant, heette de uitgeverij. En die hadden een maandblad en dat heette Charlie Mensuel.

ERNST-JAN PFAUTH: En Charlie Hebdo was dan een wekelijkse…

JOOST SWARTE: Charlie Hebdo was een wekelijks editie en dat was meer een kritisch weekblad. En Charlie Mansuel was een maandblad dat alleen maar gevuld was met strips. En daar stonden verschillende dingen in. Je had een hoofdredacteur, Georges Wolinski, en die selecteerde strips, zowel The Peanuts, wat iedereen toch ook wel heel goed vond, stond er in, en ook Crazy Cat, een van de oude krantenstrips uit de jaren ‘30 uit Amerika, dat stond er in, maar ook heel veel van eigentijdse tekenaars die deden wat ze wilden.

ERNST-JAN PFAUTH: Een mix tussen klassiekers en eigentijdse tekenaars.

JOOST SWARTE: Ja, het was echt een bijzonder blad.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat tekende jij daarvoor?

JOOST SWARTE: Eerst is de strip die ik voor Cocktail Comix had gemaakt, daarin gepubliceerd en daarna… Ik was wat ambitieus. Ik wilde dus echt een langere strip maken en ook zorgen dat die goed was ingekleurd. Dus ik ben me toen ook gaan verdiepen in de technieken die ik daarvoor nodig had. En toen heeft die tekenaar Willem tegen mij gezegd: “Ik heb hier nog een scenario van mijn strippersonage Fred Fallo liggen. En zou jij die willen tekenen?” Dat zag er een beetje uit als een film, dat hele verhaal. Het ging over drugshandel en over allemaal dingen die mis gingen. Het was echt een heel bijzonder verhaal. Dus ik heb toen zijn verhaal getekend. Ik vond het ook heel spannend om met hem samen te werken, omdat ik hem heel erg hoog had zitten. En na dat verhaal ben ik eigen scenario’s gaan schrijven. En dat is allemaal in Frankrijk in de bladen gepubliceerd. 

Dat is toch wel een bijzonder ding dat je los van de boeken die je hebt, dat er ook tijdschriften zijn waarin je kan voorpubliceren. Dat betekent eigenlijk dat tijdens het maken van je verhalen, krijg je voor de strip die voorgepubliceerd wordt, krijg je dan al een betaling vanuit het tijdschrift. En dan heb je eigenlijk al de periode dat je eraan werkt, heb je dan financieel gedekt. En als er later een boek komt, dan krijg je de bonus, zou ik maar zeggen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, een beetje zoals Charles Dickens vroeger losse afleveringen schreef en dat later werd gebundeld als boek.

JOOST SWARTE: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En na die twee opdrachten was het off to the races, toen is het nooit meer een probleem geweest.

JOOST SWARTE: Dan is het nooit meer gestopt, want er waren veel Franse uitgevers die belangstelling hadden. En ze hadden aan mij ook wel enigszins een eigenwijze. Bijvoorbeeld, er was een uitgeverij die heette Les Humanoïdes Associés en dat waren allemaal tekenaars die samen een uitgeverij waren begonnen. En daar heb ik ook wat verhalen gepubliceerd en die wilden ook wel dat uitbrengen in een album. En dat is het album Modern Art geworden of La Moderne, zo kwam hij als eerste uit. En toen had ik zelfs in een contract… Ik had een vriend uit Amsterdam die in Frankrijk had gewoond en die heel goed de contracten met Franse uitgevers kon vertalen voor mij. En hij kwam ook uit het boekenvak. Zijn naam is Johannes van Dam, is later bekende recensent geworden in Het Parool voor eten. En hij reisde vaak mee naar Parijs om onder de bijnaam ‘L’avocat de Swarte’ eigenlijk na te kijken of die contracten allemaal een beetje oké waren.

Johannes van Dam reisde vaak mee naar Parijs om onder de bijnaam ‘L’avocat de Swarte’ eigenlijk na te kijken of mijn contracten allemaal een beetje oké waren.

Joost Swarte

Dat contract met Les Humanoïdes Associés voor het boek La Moderne, daar had ik ook in willen opnemen, dat staat er ook in, hoe het boek, hoe de uitvoering van het boek moest zijn. Dus ik wilde een boek hebben met een linnen rug en met harde kaft. Dat was mijn voorwaarde en dat vonden zij een goed plan. Dat was wel een eigenwijs plan eigenlijk. En dat vonden ze goed. En op een zeker moment toen het boek was ingeleverd, ik had de hele vormgeving ook verder gedaan van het boek, toen zeiden ze: “Ja, misschien toch maar beter om het in zo’n reeks zoals we meestal doen, want dat is druktechnisch een stuk goedkoper, om het op die manier te doen.” En toen was ik zo brutaal om te zeggen: “Nou, dan gaat het niet door, want wij hebben dit afgesproken, dus je moet dit doen.” En dat hebben ze gedaan.

Achteraf hebben ze ook tegen me gezegd: “We zijn eigenlijk heel blij dat we je gevolgd hebben.” Want het betekent dat… In de distributie was het zo, als ze die boeken naar de boekwinkel deden en de boeken die niet verkocht werden, die konden retour gezonden worden. Maar een boek met een slap kaftje waar in gelezen was, dat zag er beduimeld uit. Maar een boek met een harde kaft, waar die linnen rug was, die niet kapot kon gaan, als die boeken terugkwamen, dan konden ze daarna weer naar andere boekhandels gestuurd worden. Dus achteraf heb ik een compliment gekregen.

ERNST-JAN PFAUTH: Het bleek ook gewoon economisch praktisch te zijn. Per ongeluk. [Lacht]

JOOST SWARTE: Ja, per ongeluk.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar als we het zo over geld en creativiteit hebben, dan zijn er eigenlijk ook de hele tijd verhalen over jouw artistieke onafhankelijkheid daar doorheen verweven. De wisselwerking daartussen.

JOOST SWARTE: Dat klopt. Ja, dat klopt. Het is eigenlijk zo dat je moet zien als kunstenaar, dat je in je opdrachten niet afhankelijk bent van bijvoorbeeld één opdrachtgever. Dat je zegt: “Ja, maar als daar dan iets misgaat, dan mag ik misschien niet eigenwijs meer zijn, want als het misgaat, dan ben ik mijn inkomstenbron… stagneert.” Dus je moet altijd zien dat je op verschillende manieren geld binnen harkt en dat je eigenlijk je autonomie altijd behoudt.

 Je moet zien dat je op verschillende manieren geld binnen harkt en dat je je autonomie altijd behoudt.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want als alles van La Moderne had afgehangen, had je misschien niet durven vasthouden aan het contract, omdat je dan…

JOOST SWARTE: Nee, dat klopt. Want ik publiceerde ook in Nederland en in die tijd, was Amerika nog niet aan de hand… Of misschien al wel. Ja, nou, rond die tijd een beetje.

ERNST-JAN PFAUTH: Zijn er andere lessen over geld die je door wil geven aan jonge tekenaars?

JOOST SWARTE: Ja, dat is eigenlijk dat onafhankelijke. Dat vind ik heel, heel belangrijk. En dat is bijvoorbeeld, er was in Nederland een beeldend kunstenaar en die heb ik daar altijd om gewaardeerd en die heette Schoonhoven. En die had een baantje bij de PTT.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat zijn van die werken van één kleur en veel reliëf toch?

JOOST SWARTE: Precies, abstracte werken en meestal een repetitie van een motief. En hij had een baan op de financiële afdeling van de PTT en daar ging hij iedere ochtend naartoe, maar als hij dan ’s middags op zijn atelier was, hoefde hij zich nooit zorgen te maken dat er geen inkomen was. Dus als hij wat deed, dan deed hij precies wat hij wilde. En ik dacht: dat vind ik een echt een ontzettend slim idee. En nou kon ik gelukkig met dat tekenen van mij ook geld verdienen. 

En ik had ook bedacht dat als ik bijvoorbeeld opdrachten had voor een affiche, dan normaal gesproken zou je zeggen: “Daar staat een bepaald bedrag tegenover.” En dat was de aandacht die ik wilde geven aan zo’n werk, er zat veel meer tijd in, zal ik maar zeggen, dan het inkomen wat ik daaruit haalde. Meeste mensen zouden zeggen: “Nou als ik 500 gulden verdien met een affiche tekenen, dan weet ik, dan kan ik er twee dagen aan werken of drie dagen aan werken.” En dat is het dan. Maar ik dacht: nee, als ik dat affiche mooi wil maken en helemaal goed wil maken naar mijn zin, dan wil ik daar misschien wel tien dagen aan werken. En dan is dat inkomen, dat dekt eigenlijk niet de tijd die ik nodig heb. Maar wat ik toen verzon, dat is dat als ik… Dan maakte ik een afspraak met mijn opdrachtgever: “Ik wil van het affiche ook zelf een aantal speciale edities uitbrengen. Maar ik betaal dan daarvoor de drukkosten.” Dus dan ging ik naar de drukker en zei ik: “Mijn opdrachtgever wil 500 exemplaren van het affiche hebben en ik wil graag dat je van datzelfde affiche op zwaarder papier dan nog 200 exemplaren drukt voor mij en dan betaal ik dat papier.” Die doordrukkosten waren heel erg laag. 

ERNST-JAN PFAUTH: Slim.

JOOST SWARTE: Dus het zat niet in het drukken. Het zat hem voornamelijk in het papier. Ik kocht dat papier en ik kreeg mijn 200 exemplaren. En die kon ik via distributiekanalen of via galerieën, kon ik die dingen als genummerd en gesigneerd en als het een grotere oplage was, gewoon als losse prenten, kon ik die verkopen. En zo had ik een soort parallel inkomen wat los stond van je gewone inkomen. En dan kon je toch altijd de keuze maken om al de tijd te investeren die je zelf artistiek gezien nodig vond.

 Zo had ik een soort parallel inkomen wat los stond van mijn gewone inkomen.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Ook fijn voor de opdrachtgever, want die krijgt een poster waar tien dagen werk in zat, in plaats van twee dagen.

JOOST SWARTE: Ja, ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Slim. Je noemde net de PTT. Dat doet me denken aan een ander mooi passage uit je boek. Want je hebt in de jaren ‘80 kinderpostzegels getekend. En ik zag die na een lange tijd weer en dat was inderdaad een soort beeld uit mijn jeugd dat weer terugkwam. Dat was een ontzettend populaire reeks. En heel veel Nederlanders hebben je werk ook zo leren kennen. Maar ik las dat de PTT, dus voor de jonge luisteraars, dat was de organisatie die de post rond bracht, die had een ‘dienst esthetische vormgeving’. Wat ik fantastisch vind. En dat was een afdeling die dus eigenlijk verantwoordelijk was voor wat de posterij maakte, cat het ook esthetisch verantwoord was. Want hoe ging dat in zijn werk? Hoe kwamen ze dan bij jou?

JOOST SWARTE: Nou ja, die dienst bestond al een tijdje. En Nederland was daar vrij uniek in, dat je eigenlijk een artistieke inhoudelijke afdeling hebt. Maar de PTT had ook wel verschillende verschillende dingen die inhoudelijk moesten worden geregeld. En als er bijvoorbeeld een nieuw postkantoor geopend werd, dan was er meestal ook wel een deel van het budget om iets beeldends te maken aan de gevel. Een beeld of een beeld in het voorgebied en dergelijke. En dan wilden ze toch wel een vaklui in dienst hebben die kwalitatief goed werk kon inkopen of laten maken. Maar zeker ook voor die postzegels en voor al die andere dingen die uitkwamen. Die traditie gaat terug. Ik weet niet meer precies in welk jaar dat was, ik dacht in 1934. Maar toen heeft Piet Zwart, een Nederlandse ontwerper, die heeft een keer een boekje gemaakt dat gratis uitgedeeld is op scholen, Het boek van PTT heette dat, waarin uitgelegd wordt wat de PTT allemaal doet. En je kan dat, als je dat nu vergelijkt, dan is eigenlijk wat nu het internet is, wat ongelooflijk veel diensten en service en informatie heeft, dat was vroeger de post. Want het ging niet alleen over post versturen in Nederland. Post versturen internationaal, pakjes versturen enzovoort. Maar ook over geld. Er waren zoveel aspecten die rondom die post hingen. En dat is allemaal uitgelegd in dat boekje. Hadden ze toch een van de beste ontwerpers van Nederland voor gevraagd om dat te doen. En die dienst, later is degene geworden die dan ook ontwerpers selecteert voor het ontwerpen van postzegels.

En in de tijd dat ik daarvoor gevraagd werd, ik dacht dat het in ’86 was, werkte de post samen met een Stichting voor het Kind. En die Stichting voor het Kind die kwam ieder jaar met een zegel uit waar een extra bedragje voor werd betaald, voor zo’n postzegel, door de mensen die dat kochten. En dat extra geldbedrag ging dan naar ideële stichtingen waar het kind baat bij had, of naar onderwijs dingen of naar ziekenhuisachtig onderzoek en allemaal dat soort dingen. Dat werd bepaald en georganiseerd door de Stichting voor het Kind. En de PTT die deed dus mee met die actie. En uiteindelijk wie meededen waren natuurlijk de kinderen, de schoolkinderen die gevraagd werden om die zegels aan de deur te gaan verkopen. En op een zeker moment had die Stichting voor het Kind, in samenwerking met de PTT, bedacht dat ze ook het onderwerp, want ieder jaar kreeg dan zo’n kinderserie een ander onderwerp, en dat het onderwerp ook weleens een keer strips mocht zijn. En zo kwamen ze bij mij terecht.

En toen was aanvankelijk de vraag: “Misschien kan je iets…” Ik was daar in een vergadering en er was een van die mensen die zei: “Misschien kan je iets doen met bekende personages.” Want die had het idee dat kinderen daarmee langs de deur gaan en dat mensen dan meteen op zouden springen van enthousiasme. Dat was goed bedoeld, maar dat was natuurlijk helemaal tegen mijn idee van wat je met zo’n zegel zou kunnen of moeten. Op de eerste plaats denk ik: als ik Donald Duck of Kuifje moet tekenen, dan moet je niet naar mij gaan, dan moet je naar Walt Disney gaan of je moet naar Hergé gaan. Dat zijn de tekenaars van die figuren en dan moet het daar vandaan komen.

ERNST-JAN PFAUTH: De meeste van hen leefden ook nog in die tijd natuurlijk.

JOOST SWARTE: Ja, dus dat had makkelijk gekund. Dus ik heb ik heb aan ze voorgesteld dat ik inhoudelijke onderwerpen zou willen behandelen, maar dat wel duidelijk zou zijn dat op die zegel een strip stond. En dan zou je kunnen denken van: hoe kan je in godsnaam een pagina, een strippagina waar heel veel plaatjes op staan, hoe kan je dat allemaal persen in een klein zegeltje? En daar had ik voor bedacht dat als ik nou… Je moet het je zo voorstellen: als je een strippagina hebt en je neemt het rechtsonder plaatje. En als je dat uitknipt, dan knip je nog een stukje mee van het plaatje dat daar links van staat. En je knipt een stukje mee van het plaatje dat daarboven staat. Dan heb je eigenlijk één plaatje op die postzegel. Maar omdat daar randjes van andere tekeningen aan grenzen, begrijp je dat het een onderdeel is van een verhaal. En als ik nou die kleine afgeknipte plaatjes, als ik daar net een fragment doe wat terugkomt in het grote plaatje, maar wat een verandering aangeeft, dan heb ik toch iets van een sequentie opgenomen daarop. En dat is één van de eigenschappen van de strip. En dan kan ik voor de rest inhoudelijk, kan ik het helemaal verder naar mijn zin doen. Ik heb dat aan ze voorgesteld en ze waren er erg enthousiast over. En ja, zo is het gekomen. Ik geloof, drie of vier miljoen postzegels gedrukt.

Hoe kan je in godsnaam een strippagina, waar heel veel plaatjes op staan, persen in één klein postzegeltje?

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Ja ongelooflijk en bijna zonde om te verzenden, zo mooi. En die dienst esthetische vormgeving die werd dus ook geleid door een kunstenaar toch? Of een kunsthistoricus?

JOOST SWARTE: Ja, Paul Hefting. Ootje Oxenaar die was de directeur van de dienst. En hij is degene die het laatste, of niet het laatste, maar heel veel Nederlandse papiergeld heeft ontworpen. Dus de snip en de vuurtoren. Dat was Ootje Oxenaar en hij was directeur van die afdeling. En degene die de kunstenaars uitzocht voor het tekenen van de postzegels, dat was Paul Hefting. En hij was kunsthistoricus. Hij had een baan gehad bij het Kröller-Müller Museum als curator. En toen hij deze baan kreeg… Hij was een grote liefhebber van eigentijdse grafische vormgeving. Hij zat echt op zijn plek. En een fantastische man.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het heel mooi dat mensen die zo uit de kunstwereld komen, zich op die manier via een overheidsorganisatie konden inzetten voor esthetiek in de maatschappij. Wat mij bij de vraag brengt: wat denk jij dat de maatschappelijke relevantie van esthetiek kan zijn?

JOOST SWARTE: Nou, het interessante is dat bij praktische zaken vaak wordt gezegd van: “Heb het nut? Kunnen we er wat mee?” En bij kunst is het heel vaak zo dat een kunstenaar een heel persoonlijke opvatting heeft en dat dat doorklinkt in dat werk. En dat betekent eigenlijk dat degenen die de kunst waarnemen, dus de kijkers, dat die ook kennis nemen van totaal andere opvattingen die normaal gesproken in het praktische leven niet zo snel voorbij komen. En die verbreding, zal ik maar zeggen, van opvattingen, dat vind ik een heel belangrijke van kunst.

Bij praktische zaken vaak wordt gezegd van: “Heb het nut?” En bij kunst is het vaak zo dat een kunstenaar een heel persoonlijke opvatting heeft en dat dat doorklinkt in dat werk. En dat betekent eigenlijk dat degenen die de kunst waarnemen, ook kennis nemen van totaal andere opvattingen die normaal gesproken in het praktische leven niet zo snel voorbij komen. En die verbreding van opvattingen, dat vind ik heel belangrijke in kunst.

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Is dat een beetje te vergelijken met bijvoorbeeld, wat ik mooi vind aan het lezen van romans, is dat dat een soort van je empathie ook traint, omdat je de hele tijd in andermans belevingswereld zit. Ook in de hoofden van mensen die een totaal ander leven leiden dan jij.

JOOST SWARTE: Absoluut.

ERNST-JAN PFAUTH: En met esthetiek, met kunst kan dat ook zo zijn. Met kunst in de openbare ruimte.

JOOST SWARTE: Ja, en het kan mensen vanwege een bepaalde esthetiek of bepaalde vormgeving die aanspreekt, dat is dan een beetje de stroop om de mensen binnen te trekken, zal ik het maar noemen. En als ze dan eenmaal in die andere wereld zitten, dan zitten ze echt in een andere wereld.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en zoiets eenvoudigs als een postzegel, kan dat al bereiken?

JOOST SWARTE: Ja, zeker in die tijd zijn er echt prachtige zegels tot stand gekomen.

ERNST-JAN PFAUTH: En vind je dat esthetiek nu maatschappelijk ondergewaardeerd is?

JOOST SWARTE: Nou, ik zie wel grote verschillen, bijvoorbeeld met Frankrijk, waar ik veel kom. En daar zie je dat culturele instituten, die hebben een maatschappelijke status die hoog aangeslagen wordt en die wordt ook beschermd. En je merkt in Nederland dat het toch… We hebben zo’n kaalslag gehad een aantal jaren terug van Halbe Zijlstra, die in het kabinet Rutte de cultuur deed en dus ontzettend veel bezuinigde op dingen. En ik heb het gevoel dat de regering op het moment zich ook niet zoveel gelegen laat liggen aan culturele uitingen. En ja, de hond in de pot, zal ik maar zeggen. [Lacht]

ERNST-JAN PFAUTH: Het is natuurlijk moeilijk om het argument te maken als het discours de hele tijd gaat over nut inderdaad. Hoe doe jij dat dan als het wel, als je in zo’n discussie verzeild raakt of als je in die mogelijkheid komt om wel…

JOOST SWARTE: Nou dan verdedig ik vanzelfsprekend de kunsten.

ERNST-JAN PFAUTH: Met wat je net zei tegen mij?

JOOST SWARTE: Ja, ik vind de bepaalde autonomie van mensen en hun eigen ideeën kunnen volgen en kunnen uiten, dat vind ik ontzettend belangrijk. En ook dat mensen die daar misschien uit zichzelf wat minder goed in zijn om dat te uiten, omdat ze daar niet de bepaalde hersenen of de ambachtelijke mogelijkheden voor hebben, dat die toch meegenomen kunnen worden in andere werelden.

ERNST-JAN PFAUTH: Vind je dat de kunstenaar ook daar een verantwoordelijkheid in heeft? Om een voorbeeld te noemen, ik woon in Amsterdam Noord en het IJ moet ik dan elke dag oversteken met het pontveer. En daar is dan nu een kunstfestival waardoor alle pontjes, ja, er zijn kunstwerken in de pontjes en dat vind ik een prachtig idee. Alleen het is zo verschrikkelijk conceptueel gedaan met ingewikkelde typografie, met gekke spatieringen. Waardoor ik als zoiets heb, ik als iemand die naar musea gaat, zo van: wat vermoeiend dit tijdens de ochtend…

JOOST SWARTE: Nou ja, daar zijn eigenlijk verschillende dingen over te zeggen. Want je kan zeggen als je te specialistisch bent als kunstenaar, maar dat wil niet zeggen dat het daarmee niet nodig is dat het werk er komt of gezien wordt, maar dan kan het werk bijvoorbeeld dienen om andere kunstenaars te inspireren en te zien wat er aan vernieuwing en mogelijkheden bestaat. Dus hoe meer je de verbreding, zal ik maar zeggen, in de manieren van opereren, hoe dat zichtbaar is, dat kan ook heel inspirerend zijn voor andere mensen die wat meer met de overdracht bezig zijn.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, fair enough, maar…

JOOST SWARTE: En het is ook, kijk, ik zelf vind het altijd belangrijk, het is net hetzelfde als schrijvers… Een schrijver kan alle kanten opgaan, maar hij schrijft wel in een taal waarvan hij veronderstelt dat de lezers aan de andere kant van het boek, dat die de woorden begrijpen die hij opschrijft. En je mag ook ingewikkelde poëzie maken waarvoor de mensen wat langer moeten nadenken en lang niet iedereen het begrip kan opbrengen voor dergelijke poëzie. Maar ik realiseer me zelf wel heel erg, in het werk, dat er ook mensen zijn met wie ik contact heb en dat zijn mijn lezers. Ik noem het maar mijn lezers, maar je kan het ook mijn kijkers noemen. Maar ik ben wel duidelijk met die overdracht ook bezig en ik kan ook mensen… Ik vind het ook heel erg leuk om mensen een beetje op het verkeerde been te zetten. Dat betekent dat er een eerste schrikreactie zou kunnen zijn en dat ze daarna denken: oh ja, nee, maar wacht even… En dan komt het vervolg erop, de relativering enzovoorts. 

Ik vind het heel erg leuk om mensen een beetje op het verkeerde been te zetten.

Joost Swarte

Bijvoorbeeld ik had een opdracht van The New Yorker om een omslag te tekenen. En het thema was ‘love stories’. Zij hadden een themanummer waarin veel love stories zouden worden gepubliceerd en boeken worden gerecenseerd. En toen bedacht ik een schets en dat was eigenlijk twee mensen die in een innige omhelzing stonden, maar ze stonden allebei op een stapel boeken. Die boeken stonden nogal van elkaar af. Dus zij vormden een soort bruggetje met z’n tweeën tussen die stapels boeken. En je kan wel nagaan dat die boeken gaan glijden en dat kan niet goed gaan. Waarmee je eigenlijk de andere kant van de love stories laat zien. Niet zo alleen maar zeggen: love stories, dat is love en daarmee af. Maar er is altijd ook wel een andere kant van de medaille. En dat je dat kan laten zien in een tekening, daar ben ik eigenlijk altijd wel naar op zoek dat ik de andere kant van de medaille kan laten zien.

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt ook een The New Yorker cover getekend dat je allemaal donkere wolkenkrabbers ziet en dan één zonnestaal naar iemand die volgens mij in de zon zit te lezen.

JOOST SWARTE: Ja, Summer Reading heet het. En dat was ook zo’n tekening die op een goed moment toen hij binnenkwam dacht ik: dit moet hem gewoon worden. En het heeft heel veel met vooronderzoek te maken. Als ik begin bijvoorbeeld aan zo’n opdracht Summer Reading, dan ga ik eerst, ik stel me voor hoe het is in de zomer in New York. En natuurlijk, summer, dan denk je aan de zon. Hoe is het dan met al die hoge gebouwen in New York? En hoeveel schaduw moet er niet zijn als de zon er is? En ik ben zelf, ik hou van de zomer, maar vooral omdat ik dan weet dat er schaduw ergens is. En nu had ik eens een mogelijkheid omdat… En toen dacht ik: ja, maar er is… Als ik die gebouwen dan allemaal als donkere volumes, die donkerte meegeef en alleen aan de aan de top van die gebouwen zie je dat het New York is. Dus met dat wolkenkrabber achtige uiterlijk. En dan als een spotlight als het ware tussen die gebouwen door [maakt geluid]… Die gaat zo naar beneden toe. En op de grond zit een mannetje en die zit een boekje te lezen. En hij krijgt eigenlijk dat ene zonnestraaltje precies op zijn boek, zodat hij een spotlight op het boek heeft. En ja, als dat eenmaal ontstaan is, dan moet het dat worden.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, maar ik moest eraan denken omdat ik daar ook weer ook het gevoel heb dat je daar ook weer kijkers op het verkeerde been zet. Aan de ene kant ziet er zo uit als een heel ontspannen moment, maar aan de andere kant laat het ook het benauwende van de stad eigenlijk heel goed zien.

JOOST SWARTE: Ja, nou ja, ja. Maar iin ieder geval, dat de spotlight op het boek zit. Dat is wel een belangrijk ding.

ERNST-JAN PFAUTH: Om terug te komen op die pontveren, dat je daar dan ook, als je kunst wil gebruiken om mensen op het verkeerde been te zetten en verwondering wil creëren, moet je wel eerst de aandacht trekken.

JOOST SWARTE: Dat is ook zo.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat werk is dan zo conceptueel in zo’n publieke ruimte dat dat niet gebeurt.

JOOST SWARTE: Dan is misschien die combinatie een wat minder gelukkige, dat zou kunnen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat bedoelde ik een beetje met de verantwoordelijkheid van de kunstenaar. Dat er ook wel misschien een handreiking moet plaatsvinden voordat je mensen kan laten verwonderen. 

JOOST SWARTE: Het kan twee kanten op. Want ik heb ook een kinderboek een keer gemaakt over de kunstbeweging De Stijl. En dat is dus met Piet Mondriaan en Theo van Doesburg en Bart van der Leck en nog een heleboel meer. En dan zie je dus dat in die tijd de kunstenaars juist het herkenbare in de kunst lieten liggen, omdat de verhouding van vlakken en kleuren hun focus werd. En gelukkig hadden ze financiële ondersteuning van een aantal verzamelaars om zich daarop te concentreren. Dus dat is allemaal goed gelukt. Maar ik stel me ook zo voor als ze dat destijds op de pont hadden gehangen, dat niemand daarover gedacht had: we kijken hier naar beeldende kunst. En dat de argumenten die die kunstenaars hadden, dat dat bij een groot publiek terecht zou kunnen zijn gekomen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik bedoel het ook vooral over kunst die dan door zo’n dienst esthetische vormgeving aan een breder publiek wordt getoond. Iets heel anders, ten slotte. Waarom vind je twijfel zo belangrijk voor creativiteit?

JOOST SWARTE: Nou, twijfel is een… Zodra je dingen zeker weet, dan houdt het een beetje op. Je moet altijd na blijven denken: is het eigenlijk wel zo? Dat is een… Ja, ik vind twijfel een heel belangrijk ding. Als ik hier aan het schetsen ga voor een tekening, dan probeer ik eigenlijk heel veel associatieve begrippen erbij te halen. Ik ben op zoek naar metaforen. Ik maak zo eerst de intuïtieve schetsjes en dan langzamerhand, in het werk, ontstaat het. Maar dan is er altijd een moment dat je denkt: is het wel goed? Je moet er altijd naar kijken en je moet ook kritisch zijn op jezelf. En dat is eigenlijk ook waar de wetenschap mee vooruit komt. Want als een onderzoeker in de wetenschap zou zeggen, ik weet hoe het zit, dan gaat hij voorbij aan al die andere aspecten die hij mee had moeten nemen in zijn overwegingen. Dus die twijfel, we ontkomen er niet aan.

 Zodra je dingen zeker weet, dan houdt het een beetje op. Je moet altijd blijven denken: is het eigenlijk wel zo?

Joost Swarte

ERNST-JAN PFAUTH: Dat heb je nog steeds? Je twijfelt nog steeds dagelijks?

JOOST SWARTE: Ja. Twijfel moet. [Lacht]

ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Ja, en wat ik ook mooi vind als ik over je carrière las, is dat je eigenlijk elke keer als iets lekker liep en je er misschien comfortabel in werd, dat je dan besloot iets anders te gaan doen.

JOOST SWARTE: Ja, nou ja, dat is… Dat heeft met het avontuurlijke te maken.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, ik dacht misschien het organiseren van je eigen twijfel. Maar het is iets anders. 

JOOST SWARTE: Ja, het is eigenlijk het avontuurlijke. En toen ik begon met mijn tekencarrière en dus echt die kinderseries maakte en ook die langere verhalen voor volwassenen allemaal. En dan zit je heel veel op je tekenkamer alleen maar te tekenen. En het sociale ontbreekt. Maar ook de onderwerpen die je graag zou willen behandelen, haal je uit bladen, je moet jezelf informeren of je gaat naar de film, weet ik veel. Maar er zijn allerlei dingen die dan nodig zijn om je te informeren. Maar dan heb je het allemaal uit tweede hand. Het is ook wel heel erg leuk om dingen in praktijk mee te maken. En ik vond het geweldig als ik een opdracht kreeg voor iets wat ik nooit eerder gedaan had en ik dacht dat ik het wel zou kunnen. Dan nam ik zo’n opdracht aan en dan moest ik mezelf wel inlezen of verdiepen erin. Ik praatte dan veel met mijn opdrachtgever en ook met andere mensen in mijn omgeving om me wat meer te verdiepen in zo’n onderwerp. En dan op die manier heb ik ongelooflijk veel geleerd.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, de trade-off is wel dat je niet… Je had bijvoorbeeld ook je eigen Suske en Wiske of je eigen Kuifje, één personage kunnen hebben waar je eindeloos boeken over had kunnen maken.

JOOST SWARTE: Dat had gekund.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je daar ooit spijt van dat je dat niet gedaan hebt?

JOOST SWARTE: Ik heb er nooit spijt van gehad.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, waarom niet?

JOOST SWARTE: Nee, omdat het avontuurlijke dat ontbreekt dan. Dan moet je echt binnen die bestaande structuur of bestaande personages… Daar zit je dan echt aan vast. En dan kan je ze nog eens een reisje laten maken. En er kan nog eens een nieuw personage binnenkomen en allemaal van dat soort dingen. Maar dat je echt in zo’n vastgestelde structuur zit, dat heeft me nooit aangesproken.

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe blijf je dan wel richting houden? Achter jou staat een kunstwerk met een fiets met vier wielen die alle kanten, alle windrichtingen op wijzen. En volgens mij is de boodschap ervan dat je nooit vooruit komt als je niet een richting kiest. Hoe combineer je die hang naar avontuur dan wel met het kiezen van een richting?

JOOST SWARTE: Nou, kijk, er zijn opdrachten waarvan je denkt: dat is heel ingewikkeld. Maar dan ga je er in het begin een beetje over nadenken en dan probeer je het. Ja, op een of andere manier lukt dat. Ik weet ook niet hoe dat werkt. Ik heb natuurlijk ook architectuurprojecten gedaan. Zo had ik bijvoorbeeld hier in Haarlem het ontwerp voor het theater De Toneelschuur gemaakt. En ik had al veel met het theater te maken. Dus ik had hun maandblad, heb ik de vormgeving voor bedacht. Ik heb een affiche getekend, toegangskaartjes en al die dingen meer. En uithangbord. Dus ze kenden me wel en ik kende het theater heel goed. Mijn broer Rieks, die is theatermaker. En dus gingen wij eigenlijk vanzelfsprekend ook heel veel naar het theater. Ook naar voorstellingen van anderen. 

En op een goed moment hadden zij een nieuw gebouw nodig. En er was iets van geld, maar er waren ineens andere politieke prioriteiten bij de gemeente. Dus dat dossier leek een beetje onderaan een stapel te raken. En toen was er een clubje gevormd door de directeur van het theater. Directeur heette Frans Lommerse. En die had wat mensen bij elkaar geroepen. En in die vergadering ontstond het idee: wij moeten niet wachten tot wij de prioriteit krijgen bij de gemeente, wij moeten net doen alsof de trein rijdt en dat de gemeente denkt: o, wacht effe, we moeten op de trein springen, anders zijn we te laat. Dus dat was… 

ERNST-JAN PFAUTH: Ook weer een mooie les. [Lacht]

JOOST SWARTE: Ja, dat was een mooi idee. En een behoorlijk eigenwijs idee. En toen vroegen ze aan mij: “Zou jij het nieuwe theater willen bedenken voor ons? En of dat later zal komen, dat zien we dan daarna wel. Maar bedenk eerst eens iets, want dan kunnen we de gemeente misschien meekrijgen.” Ik heb die opdracht heel serieus genomen en ben meteen gaan schetsen. En toen had ik voor die opdracht niet meteen een ja. Ik had hem niet meteen geaccepteerd. Ik had gezegd: “Laat me erover nadenken en over een week kom ik opnieuw, komen we opnieuw bij elkaar en gaan we het erover hebben.” En toen ben ik gaan schetsen en ik had eigenlijk al redelijk gauw een idee en ben gaan proberen. Dan kwam die twijfel weer heel erg nuttig. De rest van de dagen eigenlijk alleen maar bezig geweest met kijken of ik het idee kon afschieten. En zo kritisch mogelijk ertegenover staan. En ik kon het niet afschieten. 

Dus toen ben ik daar zo naar toe gegaan en heb ik gezegd: “Ja, ik heb een eerste idee, ik wil dat wat verder gaan uitwerken en dus ik ben in de club.” Dan ben ik daarmee bezig gegaan. En uiteindelijk vonden ze het idee zo aansprekend en goed, ja, een goede vertaling van hun wensen, dat we het hebben laten doorrekenen door een bureau dat normaal gesproken bouwprojecten doorrekent. En die zei: “Nou financieel is het zeer haalbaar en constructief zien we ook geen problemen erin.” Ik had ook een architect vriend hier in de stad, Thijs Asselbergs, gevraagd of ik af en toe bij hem langs mocht komen om mijn ideeën met hem te bespreken. En dat hij er ook op mocht schieten. En dat heeft me zeker wel geholpen. En uiteindelijk hebben we een presentatie naar de gemeente toe bedacht, een vrij weelderige presentatie. De gemeente heeft het omarmd en daarna is er een bureau gevonden, dat heel graag met de uitwerking daarvan ondersteunend wilde zijn. En dat was Mecanoo architecten.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh ja, die heb ik ook in de podcast gehad, Francine Houben.

JOOST SWARTE: Francine en het was fantastisch dat dat bureau… Henk Döll was er toen nog als architect ook in dat bureau. En hij werd leidend op dat project en hij heeft nog een aantal goede verbeteringen doorgevoerd. En zo met dat team, eigenlijk was dat mijn opleiding tot architect, zou je kunnen zeggen. Al die vergaderingen om al die details te bespreken. Want we hadden wel een contract waarin stond dat mijn schetsontwerp leidend was voor de uitvoering. Dus ik had een veto. Als het niet meer volgens mijn ontwerp zou zijn, dan mocht ik zeggen: “Ik ben er tegen.” En dan kon het niet doorgaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik vroeg naar: hoe houd je richting in al die verschillende disciplines? Maar het lijkt ook alsof het vaak in de beperking zit, dat je daar de richting vindt.

JOOST SWARTE: Ja, je moet heel goed luisteren. Het gaat eigenlijk heel erg over creativiteit. En dat betekent dat je onderweg altijd hindernissen tegenkomt. En die hindernissen daar moet je een goed besluit over kunnen nemen. Dus dan moet je even stilstaan en heel goed nadenken. En eventueel je verder informeren over de kwesties. En dan de best mogelijke oplossing daarvoor zoeken.

ERNST-JAN PFAUTH: Dank voor al deze kennis die je hebt overgedragen.

JOOST SWARTE: Graag gedaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Daar vallen een hoop lessen uit te halen. Veel dank.

JOOST SWARTE: [Lacht] Alsjeblieft.

TIJDLIJN JOOST SWARTE
1947 geboren in Heemstede (broer van poppenspeler, decorontwerper en regisseur Rieks Swarte, kleinzoon van organist/componist Jos de Klerk en neef van organist/componist Albert de Klerk, vader had een dameskledingzaak, moeder was lerares tot ze trouwde)

? Mendel College in Haarlem

1966 (19) tot 1969, studeert voor industrieel ontwerper aan de Akademie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven (stopte na 3 jaar)

? stage bij een fabrikant van kartonnen dozen

eind jaren ‘60 begint met het tekenen van strips en grafiek 

1969 (22) eerste strip Het Ware Verhaal van Mr. P., gepubliceerd in De Andere Krant  (alternatief tijdschrift)

1970 (23) publiceert zijn eerste comic boek

jaren ‘70 leverde geregeld bijdragen aan bladen als Aloha en Tante Leny presenteert!

1971  (24) richt het striptijdschrift Modern Papier op, maar stopt na tien nummers

1972 (25) begint de stripserie Katoen en Pinbal in het kindertijdschrift Okkie

1973 (26) – maakt boekomslagen voor de Real Free Press Foundation
– stelt de bundel Cocktail Comix samen
– start een vervolgserie van Katoen en Pinbal in Jippo
– introduceert zijn werk bij het Franse stripblad Charlie Mensuel

1975 (28) werk geëxposeerd op tentoonstelling van Tante Leny Presenteert in het Lijnbaanscentrum in Rotterdam

1977 (30) – bedacht het begrip ‘klare lijn’ als bepalend stijlkenmerk voor zijn werk bij een Hergé-tentoonstelling in Rotterdam
– ontwerpt platenlabels en hoezen voor No Fun Label en Torso Label
– werkt mee aan de Kuifje-tentoonstelling in Rotterdam
– begint omslagen te maken voor Vrij Nederland en HUMO
– wordt bekend met de strip Dr. Ben Cine & D (Niet Zo! Maar Zo!) in Vrij Nederland

1979 (32) zijn strips worden gepubliceerd in Raw magazine, opgericht door Art Spiegelman en Francoise Mouly 

1980 (33) – doet voor het eerst mee aan de internationale striptentoonstelling Salon International de la Bande Dessinée = internationale doorbraak
– boek Modern Art verschijnt in meerdere talen (Duitse uitgave uitgeroepen tot een van de best verzorgde boeken van het jaar in Duitsland)

1981 (34) beste buitenlandse artiest op het Prix Saint-Michel in België

1982 (35) begint de serie Niet Zo, Maar Zo! in de kinderkrant van Vrij Nederland

1984 (37) – doorbraak Nederland, met ontwerp kinderpostzegels voor de PTT
Swarte, Hors Serie: een overzicht van zijn werk

1985 (38) richt samen met Hansje Joustra uitgeverij Oog & Blik op (uitgeven van auteurstrips en prentenboeken van bekende tekenaars)

Halverwege de jaren ‘80 stapt hij over van het tekenen van voornamelijk strips naar illustratie en grafische kunst. Begint ook met het ontwerpen van posters, postzegels, logo’s, lettertypes, meubels, voorwerpen en zelfs gebouwen.

1987 (40) Wereldtentoonstelling over zijn werk in het Frans Hals Museum in Haarlem

1991 (44) Met Fay Lovsky aan de slag voor hun album Jopo in Mono, gebaseerd op zijn stripfiguur “Jopo de Pojo”: ontwerp van de cd-box en de illustraties van de liedteksten in het bijgesloten boekje, maar hij had ook een aandeel in het componeren van het nummer Appellation controlée en leverde hij vocale bijdragen aan Yawn Blues en Passi Messa.

1992 (45) initiatiefnemer van de Stripdagen Haarlem (een tweejaarlijks internationaal strip evenement)

1996 (49) ontwerpt het theater De Toneelschuur in Haarlem i.s.m. architectenbureau Mecanoo

1997 (50) illustreert werk Dichterje van de Nederlandse schrijver Nescio, hierna illustreert hij meer werk van Nescio

1998 (51) – Stripschapprijs
– werkt mee aan de cd van Arling & Cameron (Sound Shopping, 1998)

? maakt een groot glas-in-loodraam voor het Johan Enschedé Hof in Haarlem

? ontwerpt het nieuwe tapijt voor de Gravenzaal van het Haarlems gemeentehuis (met 61 pictogrammen die de geschiedenis van de stad vertellen)

? ontwerpt in samenwerking met architect Sytze Visser, vier bijzondere huurappartementen in de Willemsstraat in de Jordaan te Amsterdam

2002 (55) maakt 24 beelden voor de Nederlandse paviljoen tuin op de Floriade (internationale landbouwtentoonstelling in Hoofddorp)

2003 (56) de Toneelschuur in Haarlem ingehuldigd

2004 (57) – door koningin Beatrix geridderd tot Officier in de Orde van
Oranje-Nassau
– maakt een enorm glas-in-loodraam (± 100 m2) voor het Paleis van
Justitie in Arnhem (daarop zien we allerlei mensen bezig zich te
misdragen)

? veel illustraties gemaakt voor The New Yorker

2007 (60) ontwerpt de Europapostzegel met als onderwerp 100 jaar scouting (zelf een voormalig scout)

? onderdeel van het team dat het draaiboek opstelde voor het concipiëren van het nieuwe Hergé-museum en tekende de scenografie vd tentoonstellingsruimtes

2008 (61) Award of Excellence voor omslag voor The New Yorker van 20 augustus 

2007 door Communication Arts Magazine

2010 (63) tentoonstelling in het Hergé-museum

2012 (65) ​​Bijna Compleet (verzamelde strips)

2014 (67) vertrekt naar een nieuwe uitgeverij, Scratch Books

2019 (71) tentoonstelling Joost Swarte overal in de Kunsthal in Rotterdam

2024 (75) ontwerpt poort voor het park Haarlemmerhout

Bibliografie

Geïllustreerde verhalen
1975 (28) De Papalagi
1982 (35) De wereldreis van Rik en Klaartje
1991 (44) Dr Ben Cine van A tot Z

Modern Swarte (strips)
1986 (39) Moderne Kunst
1990 (43) Cultuur en Techniek
2011 (64) Bijna Compleet
2012 (65) Swarte Comics 1
2012 (65) Swarte Comics 2

Buiten de reeks:
1976 (29) Zonde van het papier 
1987 (40) Anton Makassar post een brief 

Katoen + Pinbal (stripserie)
1996 (49) Achter het nieuws
1997 (50) Tussen de wielen

Niet zo maar zo (cartoons)
1985 (38) Niet zo, maar zo! 1
1986 (39) Niet zo, maar zo! 2
1988 (41) Niet zo, maar zo! 3
1989 (42) Niet zo, maar zo! 4
1991 (44) Niet zo, maar zo! 5
2012 (65) Niet zo, maar zo!

Hardkartonnen boekjes
1992 (45) Vedetten Parade
1992 (45) De vooruitkijkspiegel
1996 (49) Jannes op Korfoe

Tentoonstellingscatalogi
1987 (40) Plano
2004 (57) LeporelloDiversen
1984 (37) Kinderpostzegels
1991 (44) Decemberzegels
1997 (50) Verjaardagszegels
1999 (52) Glas en lood in de Marnixstraat
2002 (55) De IJzeren Lijn (25 tekeningen voor het paviljoen van de Nederlandse overheid op de Floriade 2002)
2007 (60) 100 jaar scouting postzegels

Lees hier de interviews met architect Winy Maas, schrijver Tommy Wieringa of kunstenaar Sarah van Sonsbeeck.

Wil je geen aflevering missen?

Geef je dan op voor de persoonlijke nieuwsbrief van presentator Ernst-Jan Pfauth. Hij mailt je nieuwe interviews en de belangrijkste lessen uit de gesprekken.