“Ik zat tegen een schuur aan, keek uit op een kastanjeboom en dacht: nu is het klaar.” Rond zijn dertigste besloot Tommy Wieringa dat hij af wilde rekenen met de nostalgie naar zijn jeugd in Aruba. Direct daarna begon hij te schrijven aan zijn roman Joe Speedboot, een boek dat deze maand in het kader van de campagne Heel Nederland Leest gratis wordt uitgedeeld in alle bibliotheken.
Tommy vertelt hoe een toevallig gevonden dubbeltje en een Rail Runner-potlood hem tot een ander allesbepalend besluit brachten: hij zou schrijver worden én ervan leven. Hoe komt hij steeds tot zulke beslissingen?
Lees of luister hieronder het hele interview.
Wil je een berichtje ontvangen als ik nieuwe schrijftips of interviews deel? Geef je dan net als meer dan 16.000 anderen op voor mijn maandelijkse gratis nieuwsbrief:
Tommy Wieringa over zijn jonge jaren
Foto door Keke Keukelaar
ERNST-JAN PFAUTH: Tommy, ik las dat een van jouw vroegste herinneringen is het uitzicht op een olieraffinaderij in Aruba.
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat zie je voor je als je aan dat beeld terugdenkt?
TOMMY WIERINGA: De Lago olieraffinaderij. Die glinstert in de diepte, want we hadden een feest op een heuvel. Dat wil zeggen, mijn ouders waren uitgenodigd, dat was zo’n Nederlands-Arubaanse gemeenschap. Ze waren uitgenodigd bij een feest. Wij lagen met drie kinderen achterin een witte Toyota, zo’n verlengde auto. En daar lagen we achterin op kussens en op matrasjes. En mijn zusjes sliepen en ik keek, ik hoorde dat geruis van het feest, en ik keek door die achterruit naar die glinsterende lichtjes van De Lago olieraffinaderij in de diepte. En dat is als een soort met edelstenen bezette schildpad, kroop ‘ie daar. Dat is een prachtig beeld.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe oud was je toen ongeveer?
TOMMY WIERINGA: Ik heb er gewoond tussen twee en negen, dus ik zal zeven of acht geweest zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: En je vader werkte als leraar daar?
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat had je moeder geregeld toch? Die had zonder zijn medewerking een sollicitatiebrief gestuurd, want die wilde wel naar Aruba.
TOMMY WIERINGA: [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: En toen woonden jullie daar. En ik ben zo benieuwd, hoe was het om daar op te groeien? Je lag dus blijkbaar in een pick-up truck, terwijl je ouders aan het feesten waren. Dat gebeurt niet zo snel als je in Nederland was opgegroeid.
TOMMY WIERINGA: Het was een volstrekt ontspoorde hippiegemeenschap.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh ja?
TOMMY WIERINGA: Ja, en ontzettend leuk natuurlijk. Ik kan er alleen maar jaloers op zijn, maar ik geloof niet dat een van de huwelijken heeft standgehouden. Nee, het was zoals in het gedicht van Campert, “heel de wereld was een matras”. En ja, vooral mijn moeder was heel actief in alles. Maar…
ERNST-JAN PFAUTH: Actief in alles? [Lacht] Volgens mij zit daar een hoop achter die uitspraak…
TOMMY WIERINGA: Ja, nee, maar kijk. Zij had inderdaad gesolliciteerd voor hem. Zij had een enorme drang naar buiten. Alles vanaf haar vroege jeugd beknelde haar. En haar vader was ook nog een vrij marciale douaneambtenaar. Ze was erg ongelukkig. En toen vonden mijn vader en zij elkaar en die klampten zich toch enigszins aan elkaar vast, dacht ik later, als elkaars wrakhout. En dat was dus niet, in die zin, een geslaagd huwelijk. En zij had voortdurend drang naar buiten. En naar meer, en naar groter en naar glorieuzer. En hij volgde daarin. Niet tegen zijn zin hoor. Hij vond het natuurlijk reuze, avontuurlijk en spannend allemaal. Maar zij zette de lijnen uit, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe zag jouw leven eruit in Aruba? Wat voor huis woonden jullie bijvoorbeeld?
TOMMY WIERINGA: Een prachtig wit kunukuhuis. De kunuku, dat is de wildernis. En dit was zo’n vrij klein huis op een heuvel. Het bestaat nog steeds. Ik heb het een jaar of twintig geleden, heb ik het bezocht. Het was toen wit, toen ik er opgroeide. Met dikke muren. Kleine kamers, zodat de koelte werd vastgehouden. Het eerste wat ze aan het huis veranderden was het graven van een zitkuil. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Oh wauw, dit zijn de jaren zeventig. [Lacht]
TOMMY WIERINGA: Ja, maar het was een huis met een grote watertank er langs. Want je moet op zo’n droog eiland natuurlijk heel zuinig zijn met water. En als er af en toe wat valt, dan valt het overvloedig. En dat kun je in zo’n tank… Het heeft mij altijd erg… Ik vond het… Het is grappig, ik heb er nooit… Maar die watertank naast het huis, dat is zo’n groot gemetseld ding met daarin water. En je kon als je dat deksel eraf schoof, zag je dat water glinsteren in de diepte. En ik had er altijd een fascinatie voor.
ERNST-JAN PFAUTH: Hm, ook wel gevaarlijk.
TOMMY WIERINGA: Ja, natuurlijk. Maar er zijn in Constantinople, Istanbul, zijn er dat soort thermen, weet je wel, waar dat ondergrondse water wordt opgeslagen. Dat zijn hele interessante plekken.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat had jij gewoon in de achtertuin?
TOMMY WIERINGA: Ja, naast het huis. Ja, aan het huis vast. Maar je moet je zo’n huis voorstellen als… Ja, ik vind het heel erg comfortabel. Een fijn, koel huis met een grote veranda eraan. Waar mijn moeder… Ja, die had een belangstelling voor planten. We hadden uitzinnige planten, we hadden uitzinnige dieren. We hadden paarden, ezels, van die hele grote papegaaien. En die smokkelden ze dan mee als we op vakantie gingen naar Zuid-Amerika. Dan zaten wij, de kinderen zaten op kooitjes met daarin dieren die we vanaf het vasteland naar Aruba smokkelden. Zoals ara’s en kleine papegaaien. Nee, dat was een enorme gangster, die moeder van mij.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] En het klinkt alsof je heel vrij werd gelaten. Ook dat je dan achterop zo’n pick-up ligt, terwijl je ouders aan het feesten zijn. Ik stel me zo voor dat er een grote tuin bij het kleine huis was, waar jij dan rond kon rennen.
TOMMY WIERINGA: De wereld was… Dit is waarom ik er ook zo g… De wereld was oneindig. Er was geen grens aan mijn wereld. Het was maar een klein eiland en als kind heb je niet veel nodig. Maar er was alleen maar wildernis omheen. En geen andere bebouwing bijvoorbeeld. Dus dat was voor mij… En ik zwierf rond en ze waren me weleens kwijt. En dan vonden ze me slapend onder een dividiviboom. Ja, echt opgegroeid als kleine wilde. En ik geloof niet dat er een gelukkigere jeugd denkbaar is.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik heb kinderen van die leeftijd en ik stel me zo voor dat zij zo zouden opgroeien. Ik kan me voorstellen dat ze dat heel fijn zouden vinden.
TOMMY WIERINGA: Moet je je voorstellen, die warmte, die passaatwind die het verkoelt. Die machtige cyaanblauwe hemelkoepel boven je. En met alleen jou erin. Je bent een soort jonge boekanier, je verovert de wereld. Ja, ik herinner me dat als zeer gelukkig.
ERNST-JAN PFAUTH: En welke geuren waren er in je jeugd?
TOMMY WIERINGA: Goeie. Dat is moeilijk, geur is natuurlijk heel moeilijk te benoemen. Geur is het allerlastigste.
ERNST-JAN PFAUTH: Gelukkig zit ik tegenover een schrijver.
TOMMY WIERINGA: Als eerste brengt het je terug naar je diepste herinneringen. Ik weet niet of jij dat kent, maar soms als je een vleugje voorjaar ruikt, ergens in maart of in februari misschien soms al, dat je opveert en teruggeworpen wordt naar je puberteit bijvoorbeeld. Opwindende jaren, vol dagen waarin iets te gebeuren stond. Herken je het of niet?
ERNST-JAN PFAUTH: Ik liep laatst een restaurant in, waar 25 jaar niks aan het interieur was gebeurd. En ik liep daar binnen en ik rook meteen het huis van mijn opa en oma van 30 jaar geleden.
TOMMY WIERINGA: Ja, die olfactorische banen die leiden direct naar je diepste herinneringen. Ja, dat is te gek. Dus ja, en wat is het? Het is een droge geur, het is de geur van dat stof. De geur in winkels als ik in het buitenland ben en ik ruik, er staat een ventilator aan, vermenigvuldigd met ook nog vaak een airconditioning en dan schoonmaakmiddelen. Dat is een hele krachtige. Waar ik, ook al is het chemisch, waar ik ook een geluksgevoel bij ervaar. En als op Hato bijvoorbeeld op Curaçao, als daar de vliegtuigdeuren opengaan, dan stroomt die lucht binnen en dan, ja… Mijn vrouw vindt dat ik een leuker iemand op vakantie ben als we daar zijn, dan waar dan ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja? Want hoe verander je dan? Moet ik aan je vrouw vragen, maar heeft ze het al eens tegen jou gezegd?
TOMMY WIERINGA: Ik kalmeer. Ik word, ja, ik denk toch gewiegd door geur en alle herinneringen en het klimaat. Ja, dat zijn mijn diepste herinneringen en daar ben ik van losgesneden geraakt. Maar terugkeren ernaar is altijd gelukkig.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer vertelden je ouders: “Tommy, we gaan terug.”?
TOMMY WIERINGA: Dat was mijn eigen stomme schuld. Ik was aan het opscheppen. Ja, eigenlijk, ik was overmoedig. [Lacht] Het was hubris. Nee, ik had een fietsje gekregen. Ik denk van mijn grootouders die uit Nederland waren gekomen, die hadden een fietsje voor me meegebracht. En ik zag beneden, we woonden dus op die heuvel in dat witte huis en ik fietste naar beneden en ik zag daar langs de weg een schoolklas paraderen. En ik kende ze en ik ging pronken met mijn fiets, dus ik ging daar langsrijden en stoer doen. En toen ben ik gegrepen door een pick-up van het merk Toyota. Die is over mij heen gereden en die heeft mij een dubbele heupfractuur bezorgd, die op Aruba niet behandeld kon worden. Maar ik heb er wel twee weken gelegen voordat er een vlucht beschikbaar was. En dat was het laatste wat ik van dat eiland zag.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jullie zijn teruggekeerd omdat jij een ongeluk kreeg?
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hm.
TOMMY WIERINGA: Mijn eigen, door eigen schuld uit het paradijs verjaagd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en toen dacht je ouders van: als we dan toch terug moeten dan blijven we daar maar? Hoe ging dat?
TOMMY WIERINGA: Nou ja, naar zijn zeggen, ze waren al van plan om terug te gaan. Dit was dan de directe aanleiding. Of het zo gegaan is, is niet achterhaalbaar.
ERNST-JAN PFAUTH: En waar kwamen jullie terecht in Nederland?
TOMMY WIERINGA: Het Radboud ziekenhuis. Daar heb ik lang gerevalideerd. En er was altijd de dreiging dat ik een verkort been zou overhouden. Het is wel interessant, toen hadden ze nog de neiging om, tenminste, het was de orthopedische strategie, om gebroken botten zo hard mogelijk op elkaar te drukken. Ik heb nu pas geleden, ik ben veel in Oekraïne, en we hebben onlangs een Ilizarov apparaat geleverd aan het Militair Hospitaal in Kiev.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat is dat?
TOMMY WIERINGA: Dat is een fantastisch, dat is een soort lademeubel met allemaal losse elementen erin. En daarmee kun je gebroken benen, gebroken armen, alle fracturen kun je daarmee weer aan elkaar zetten. Met pinnen door het been of de arm. En dan kun je met een soort meccano-achtige structuur eromheen, kun je het in elke gewenste richting… En als je het een beetje uit elkaar trekt, gebroken bot… En dat heeft Ilizarov ontdekt, een man ergens in Koersk in Siberië, die begon te experimenteren. Dan trek je dat bot een klein beetje uit elkaar en in de ruimte daartussen vindt, wat heet distractie-osteogenese, plaats. Dus het langzamer uit elkaar trekken van bot, en daartussen vindt botgroei plaats. En zo kun je botten tot wel 12 centimeter verlengen. Dat wisten we niet toen mijn been gebroken was. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Toen jij in het Radboud lag, wist je dat niet.
Dus daarom zou ik een verkort been krijgen. En ik realiseerde me onlangs, oh ja, dat was nog… Want dit was al in ’47 begon hij daarmee te experimenteren. En hij had enorm veel veteranen tot zijn beschikking, die Ilizarov. Een bergjood uit Azerbeidzjan, die in Siberië in een klein hospitaal werkt. En hij begon te experimenteren en het lukte. En iedereen lachte hem uit en het werd, geloof ik, “orthopedie voor slotenmakers” genoemd. Kortom, zijn vinding werd niet op waarde geschat. En pas in de jaren ’80 kwam hij in zwang in Europa.
ERNST-JAN PFAUTH: Helaas voor jou.
TOMMY WIERINGA: Dus voor mij: ik heb nu een iets korter rechterbeen. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Toen je dat ziekenhuis uitkwam, je had geen herinneringen aan Nederland, neem ik aan.
TOMMY WIERINGA: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je hebt daar de eerste twee jaar van je leven gewoond. Dus dan heb je wel het unieke inzicht dat je je eerste indruk van Nederland kunt herinneren.
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kwam Nederland op jou over?
TOMMY WIERINGA: Dat is leuk, want ik heb voor een boek dat ik schreef, heb ik heel veel studies gelezen naar de ervaringen van migrantenkinderen. Als ze in Nederland komen. Wat er met ze gebeurt en hoe ze Nederland ervaren. En dat was een grote herkenning. Dus Marjo Buitelaar, volgens mij, hoogleraar in Groningen, die heeft heel veel van die vrouwen geïnterviewd. En ze beschrijven allemaal de wereld waar ze vandaan komen. Dus ze beschrijven die hemel, die open hemel. In Nederland, als je hier buiten loopt, hier in Amsterdam, dan zie je de hemel alleen maar als uitsnede tussen gebouwen. Stel je voor dat die er niet zijn, dan loop je onder een geweldig hemeldak.
ERNST-JAN PFAUTH: Een koepel noemde je het toch?
TOMMY WIERINGA: Een koepel, ja. Het is fantastisch. Dat verlies je als eerste. Bijvoorbeeld als je in Beverwijk of Heerhugowaard komt te wonen. En in dat boek worden heel veel dingen beschreven als rond. De huizen waren rond, de rivier meandert. De stenen zijn rond die in de rivier liggen. Grootmoeder is rond. Ze komen uit een ronde wereld. En hier opeens ben je in een land van de aller… ja, de meest meedogenloze geometrie natuurlijk. En ook al woonde ik in Twente, waar het goed toeven is hoor. Maar ik ervoer het als een geweldig verlies dat ik hier moest wonen. Een afschuwelijk land om te wonen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja?
TOMMY WIERINGA: Ja, echt diep, diep afschuwelijk. En ik herinner me ook de eerste bijna twintig jaar heb ik met gevoelens van verlies rondgelopen. Tot ik daar genoeg van had.
ERNST-JAN PFAUTH: Van je 9e tot je 30e bijna?
TOMMY WIERINGA: Ja, ja, ja. Echt dat ik dacht: ik ben hier tijdelijk. Ik ga toch terug. Het heeft heel lang geduurd. Onnodig lang. Iemand had me moeten vertellen dat het onzin is om zo jong al zo melancholiek te zijn. Maar goed, niemand deed dat. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Zo jong en zo volhoudend ook, dat je dat twintig jaar volhield.
TOMMY WIERINGA: Ja, nee, ik was gestrekt. En ik reisde ook krankzinnig veel in die tijd, door een enorme onrust gedreven. Maar dat Nederland is, ik heb het weleens beschreven als een soort acquired taste. Je moet ervan leren houden. Het is niet een land dat zichzelf, dat dat… Als je hier als toerist komt in Amsterdam of in Utrecht of in Delft of Leiden, dan is het makkelijk om van te houden. Maar dat is natuurlijk niet wat Nederland is. Nederland is een tamelijk, toch een soort economische zone waar alles voortdurend op de schop wordt genomen. En waarvoor landschappelijke elementen, waarvoor historische elementen eigenlijk heel weinig belangstelling bestaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Ik kom uit Alphen aan den Rijn en daar is het hele centrum, het oude centrum, gewoon weggevaagd voor nieuwbouw in de jaren negentig. Dat bedoel je toch?
TOMMY WIERINGA: Dat bedoel ik, ja. Maar ook het boerenlandschap. Ik bedoel, ik ben in Twente op een boerderij opgegroeid met een prachtige es erlangs. Dat is cultuurlandschap, daar hebben jarenlang boeren al hun mest naartoe gedragen. En er is langzaam een glooiing ontstaan. Die zijn eeuwen oud. En die worden een voor een glad getrokken door de boeren, want het is onhandig. Je kunt niet makkelijk boeren op zo’n glooiing. Met de houtwallen net zo. Wat een landschap zijn betovering geeft. Dat verdwijnt allemaal. Dus ja, ik vind Nederland een moeilijk land, omdat de scheiding tussen moderniteit en dat verleden zo radicaal is. Ja, er is veel verloren gegaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt nu een paar dingen genoemd. Je hebt genoemd dat je de koepel boven je hoofd miste. Dat alles zo strak is en niet meer rond. En dat de moderniteit zich zo opdringt. Maar als je teruggaat naar dat je 9, 10, 11 was, wat waren culturele dingen waar je tegen aanliep? Of dingen die je vervelend vond aan Nederland? Los van deze mooie, maar wat meer abstracte observaties.
TOMMY WIERINGA: [Denkt na] Nou, er is eigenlijk niet zo heel veel meer. Ik bedoel, je wordt uitgeworpen in een nieuwe wereld. En je hebt er niets over te vertellen. Je bent de handbagage van je ouders. Ze zetten je ergens neer en daar hoor je dan. Ik leed eraan dat ik zo ruw was losgesneden. En deels ook door mijn eigen schuld. En ja, ik herinner me toch wel een langdurig verdriet daarover. En het gevoel hier niet te horen. En dat was ook wel zo, want ik was natuurlijk een wilde man van zo’n eiland. En tussen die Twentse jochies, ja, dat paste niet heel erg goed. En…
ERNST-JAN PFAUTH: Wel allebei veel vrijheid, neem ik aan. Meer dan die kids die in Beverwijk opgroeien of zo. In Twente is nog relatief veel ruimte. Relatief vrij word je daar nog gelaten. Wat botste er dan? Wat paste er dan niet?
TOMMY WIERINGA: Ik miste gewoon waar ik vandaan… Ik miste Aruba. En ik zocht troost vaak bij een enorme lindeboom. Die stond vlak achter mijn slaapkamer. Daar kon je met vier mensen omheen staan en dan raakte je elkaar pas. Een enorme… En aan de voet daarvan zat ik een beetje met mijn jeugdige verdriet een beetje uit te huilen. En dat ben ik eigenlijk blijven doen tot ik daar wegging. Eerst alleen maar verbaal en later in dagboeken. Een voortdurende evocatie van dat ongeluk. Die dagboeken zijn niet te lezen. Echt verschrikkelijk. Echt verschrikkelijk. Ik ging het laatst eens laten zien aan mijn dochter en ik sloeg één pagina open. Ik kromp van schaamte. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Want? Je vond het pathetisch?
TOMMY WIERINGA: Maar totaal. Maar ook dat je… Soms hoop je… Dat je denkt: ja, kijk, je slaat het open en het glanst je tegemoet, het talent. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] De voortekenen van een groot schrijver.
TOMMY WIERINGA: Niets daarvan. Echt helemaal niets. Niet één formulering die ook maar een beetje anders is dan de gemeenplaats. Nee, het is echt verschrikkelijk. Jammer hè? [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, jammer. Maar ook geruststellend, denk ik voor…
TOMMY WIERINGA: Rimbaud schreef zijn poëzie op die leeftijd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja maar ja, oké. Dat is een heel deprimerend frame.
TOMMY WIERINGA: Ja, maar het is hoe het is. [Lach]
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel beter met jou afgelopen dan met Rimbaud.
TOMMY WIERINGA: Ja, dat is waar.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je ging in eerste instantie toch ook ontzettend rebelleren? Je was toch een drop-out? Alleen maar dingen aan het slopen…
TOMMY WIERINGA: Dat was in tweede instantie. Ik was eerst verdrietig en daarna woedend. Dat is volgens mij de volgorde. En die woede, als je wat ouder wordt… Ik werd elke dag… Dat moet ik misschien toch maar even vertellen, omdat het tamelijk buitenissig is. Omdat mijn moeder, die niet alleen fysiek een wildebras was, maar ook mentaal nogal avontuurlijk ingesteld, vond dat ik naar een vrije school moest. De dichtstbijzijnde vrije school voor mijn leeftijdscategorie was in Zutphen. En wij woonden achter Almelo, dus bij Tubbergen in de buurt. Dus dan krijg je de route, laten we zeggen, Tubbergen-Zutphen. Mijn moeder was toen al vertrokken, die is bij mijn vader weggegaan toen ik twaalf was. Ik bleef bij mijn vader achter. En de route was deze: ik sta om zes uur op, ik ga om half zeven met de bus. Om kwart voor zeven gaat de bus. Dan gaat pas om kwart voor acht in Almelo de trein, terwijl de busrit duurt maar twintig minuten. Kwart voor acht gaat de trein in Almelo naar Deventer. Daar stap ik over op de trein naar Zutphen. En in Zutphen stap ik op de bus naar school en dan ben ik om negen uur op school. Dan ben ik al drie uur bezig.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat een verschrikkelijk regime.
TOMMY WIERINGA: [Lacht] Maar…
ERNST-JAN PFAUTH: Daar zou ik ook boos van worden.
TOMMY WIERINGA: Er zijn voordelen aan. Die zal ik je zo vertellen. Maar dat was dus elke dag heen en weer, zes uur onderweg zijn. Dat onderweg zijn, dat is zonder enig toezicht. Alleen maar met je OV-kaart en verder niets of niemand die je iets vertelt. Dus voor mij, ik vond dat ook wel weer een moment van hele grote vrijheid. Dat je gewoon in die trein zit en dat hele land door boemelt en niemand die op je let. Ik heb weleens het gevoel dat ik in de trein schrijver ben geworden. Want ik las me ongans, ik schreef in mijn dagboek en ik… ja, sloopte veel dingen.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, oké. [Lacht]
TOMMY WIERINGA: Ja, nee, dus dat kan allemaal samen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want ik wilde net vragen: hoe kan die vrijheid tot uiting komen als je gewoon op een stoeltje zit de hele tijd? Maar je zat op het stoeltje te schrijven, na te denken en je sloopte het stoeltje? [Lacht]
TOMMY WIERINGA: Ja, het was echt verschrikkelijk. Het was echt verschrikkelijk. Als ik eraan terugdenk. Ja, er moest gewoon heel veel stuk. Voortdurend. Dat was…
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een bijzonder beeld, zo’n jochie die in de ochtendspits een treincoupé staat af te rossen.
TOMMY WIERINGA: Ja, ik had zelfs een klein gereedschap bij me.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar? Je ging methodisch te werk?
TOMMY WIERINGA: Ja, ja, ja. Ik had mijn kamer kunnen inrichten als treincoupé. Zoveel spullen had ik.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Maar hoe kijk je daar op terug dan? Was dat gewoon een soort catharsis?
TOMMY WIERINGA: [Denkt na] Nou, het is ongeleide energie. Die energie die moest ergens naartoe. En er was geen ouderlijk toezicht. Er was op school nauwelijks toezicht. We waren zo’n los vast groepje jongens die allemaal uit, ja, toch wel, allemaal uit… Even kijken, op een na kwamen ze allemaal uit gebroken huwelijken. Die school was veel te ver weg. Dus ja, dat is dan wat je… Ik bedoel, dat kan een jongensdynamiek zijn. Dat er dan gewoon heel veel stuk moet. En ja, we waren vrij… Ja, het was ook methodisch inderdaad.
ERNST-JAN PFAUTH: En op die treinritten ben je schrijver geworden?
TOMMY WIERINGA: En stelen. Heel veel stelen.
ERNST-JAN PFAUTH: Van de spoorwegen of van andere mensen?
TOMMY WIERINGA: Alles. Ik hield lijsten bij van wat ik allemaal stal. Maar vooral boeken. Maar van alles.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat klinkt dan wel weer romantisch, die boeken. Wat zijn dingen die je gestolen hebt waar je je iets meer voor schaamt?
TOMMY WIERINGA: Sieraden. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, wow.
TOMMY WIERINGA: Maar ik kan ook heel goed langspeelplaten stelen. Ik was echt heel goed. Een goede dief.
ERNST-JAN PFAUTH: Uit winkels?
TOMMY WIERINGA: Ja, een goede dief. Net zo’n gangster als mijn moeder natuurlijk. Dus de rest van mijn leven is een onophoudelijk terugbetalen van alle schade die ik toen heb aangericht. [Grinnikt]
ERNST-JAN PFAUTH: Maar ja, het klinkt natuurlijk ook wel als een soort schreeuw om aandacht. Een beetje psychologie van de koude grond.
TOMMY WIERINGA: Dat denk ik ook. Maar… En het hield ook onmiddellijk op. Op mijn elfde ben ik niet bij mijn moeder gaan wonen. Op mijn twaalfde ben ik niet bij mijn moeder gaan wonen. Drie jaar later ben ik bij mijn vader vertrokken en ben ik bij een pleegmoeder in huis gekomen. En daar was het meteen afgelopen. Ze zei: “Nu is het klaar.” Toen ben ik goed gaan studeren. Ik las heel veel, maar ze zei: “Dit zijn de boeken.” En daar kwamen toch plots Rudy Kousbroek, Gerrit Komrij, Céline. Alles kwam plotseling met een… Het echte leeswerk begon daar. En toen was het ook meteen afgelopen. Het was helemaal niet moeilijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Zij heeft je gered?
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kwam ze op jouw pad?
TOMMY WIERINGA: Ze is eventjes de geliefde van mijn vader geweest na de scheiding. En dat ging al snel uit. Maar ik bleef corresponderen met haar. Want ik had… En ze was fantastisch. En ze behandelde me niet als een kind. Ze nam me volstrekt serieus. En toen ik van die vrije school werd afgestuurd, zei ze: “Kom hier dan maar op school.” In Diever was dat, in Drenthe. Toen ben ik daar beland. En vanaf daar was het eigenlijk helemaal niet zo heel moeilijk om in het gareel te komen.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat vonden je ouders ervan, dat je bij haar ging wonen?
TOMMY WIERINGA: Mijn vader had het al proberen… Toen ik 13 was, wilde ik dat al. Toen heeft hij er een stokje voor gestoken. Maar toen ik 15 was, was ik niet meer tegen te houden. Dus dat, ja, ik weet niet wat ze ervan vonden. Maar het was…
ERNST-JAN PFAUTH: Het was gewoon geen andere optie.
TOMMY WIERINGA: Ja, het was geen andere optie.
ERNST-JAN PFAUTH: En je las… De interesse voor lezen kwam dus uit jezelf. Want je las al voordat je door haar gered werd, in de trein. Wat las je dan toen?
TOMMY WIERINGA: Ken je Desmond Bagley?
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
TOMMY WIERINGA: Hij heeft een boek geschreven, dat heet De Gouden Kiel. Dat gaat over een goudsmokkel. Onder een schip is een kiel van goud gemonteerd. En die is natuurlijk geschilderd. Dat soort boeken, weet je. Dat is allemaal spannend. Maar ook Henri Knap bijvoorbeeld. Dat was volgens mij… Ik weet bij god niet meer wat hij schreef. Maar ik herinner me die boeken nog. Dat waren een beetje lullige boekjes. Alles, alles, alles wat los en vast zat. Dus ook [De wereld volgens] Garp van John Irving. We hadden een kleine bibliotheek in Geesteren. En ik herinner me het manisch zoeken langs die rijen over wat ik nog niet gelezen had. Dus wel een enorme honger, maar ongericht. En bij haar, bij mijn pleegmoeder Anneke den Breejen, daar werd het gericht. En dat is zo gebleven eigenlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat sprak je zo aan, aan lezen? Kun je je dat nog herinneren? Ik bedoel, het is nu een zo vanzelfsprekende liefde. Maar in de begintijd, waarom bleef je naar boeken terugkeren?
TOMMY WIERINGA: Een deel was jaloezie. Ik dacht: als je dit toch zou kunnen. Stel je voor dat je dit zou kunnen. Zo’n dagboek is natuurlijk ook een deel nabootsingen. En ja, de vermetele gedachten van: stel je voor dat ik ook… Maar verder, de hoeveelheid werelden die zich opende. En dat vind ik nog steeds fantastisch. Ik ben nu net Annie Dillard aan het herlezen, die… Pelgrim langs Tinker Creek heet dat boek. Dat is een geweld. En dat is zo goed verteld. En wat ze doet is eigenlijk: ze neemt een uitsnede van de wereld, namelijk die Tinker Creek, die stroomt langs het huis waar ze op dat moment verblijft. En ze begint dat heel uitvoerig en heel precies te beschrijven. Wat ze ziet en wat er gebeurt. En wat er dan gebeurt, als je zo goed inzoomt op een kleine wereld, dan wordt het een soort, ja, het krijgt iets van een openbaring. Het is allemaal heel erg geheimzinnig en wonderlijk die wereld. En dat die werelden allemaal tegelijk bestaan, terwijl wij hier zitten te praten, zich dat allemaal voltrekt. Die gelijktijdigheid van alles. Ja, dat vind ik in het lezen heel opwindend, nog steeds.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is ook wel mooi, want als mensen zeggen over werelden die opengaan, dan denk je meteen aan grootse avonturen. Nou ja, een gouden kiel onder water. Maar Dillard komt volgens mij haar blokhut amper uit. Of in ieder geval niet buiten een cirkel van 10 meter. Dat kan ook al avontuurlijk zijn.
TOMMY WIERINGA: Het maakt volgens mij niet uit of je een telescoop op het universum richt of een microscoop op het om je heen zijnde, het is even geheimzinnig. Maar je moet wel heel goed kijken. Dan wordt het geheimzinnig. Ja, ik was wel erg cynisch in die tijd. Maar tegelijkertijd wel met een grote nieuwsgierigheid. En ook wel liefde voor de dingen. Het moest wel stuk, maar er was ook wel heel veel liefde. En een grote begaanheid met het mij omringende leven. Ik herinner me dat ik, dat was denk ik in een boeddhistische fase, maar dat ik niet graag over het gras wilde lopen om niet te vertrappen wat zich onder mijn voeten bevond.
ERNST-JAN PFAUTH: Dit is in dezelfde periode als dat je met een schroevendraaiertje in de trein stal?
TOMMY WIERINGA: Ja, dat kan allemaal tegelijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Ging dat dan puur om de natuur? Dat daar het verschil vandaan kwam?
TOMMY WIERINGA: Ja, ik had… Ik woonde daar op het platteland. En ik had een grote liefde voor…. Ja, op het sentimentele af natuurlijk, maar met de hazen in het veld, de kauwen in de bomen. Het is eigenlijk onveranderd gebleven. Dat ik de… Ik vind het allemaal zo onherhaalbaar. Dus je doodt iets en het is onherhaalbaar vernield. Je kunt het niet meer herstellen. Nooit meer. Dat is een kleine tragedie. Er zijn er heel veel van, van organismen die je kunt doden. Maar ik weet zeker, als je goed gaat kijken, dit weet ik zeker trouwens, is er tussen elke kip en elk varken een verschil dat hem toch tot een individueel wezen maakt. Ik lees graag boeken van Eva Meijer bijvoorbeeld. Ze heeft prachtig geschreven over kippen en dat ze een taal hebben. Ik heb kippen op mijn erf rondlopen, die scharrelen daar. Maar ze hebben inderdaad per… Mijn vrouw krijgt een ander tokkeltje als ze buiten komt dan ik. Ik breng het voer, dus ik word met enthousiasme begroet door mijn kip. En ze hebben dus een naam voor me.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi.
TOMMY WIERINGA: Dat is heel leuk. Dus en dan als je daar oog krijgt voor… Ik zou een… Nou ja, dat is misschien overdreven. Maar als je met die Dillard-achtige aandacht naar een toom kippen kijkt, kun je er een boek over schrijven. En al helemaal over eieren. Eieren, daar raak ik niet over uitgepraat. Eieren zijn… Dat is een wonderbaarlijk iets. Als je het ei gaat bestuderen. Weet je hoe een ei kundige heet?
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
TOMMY WIERINGA: Die heeft vier, namelijk vier spherische eieren in zijn naam. Spherisch is rond, hè. Je hebt eieren in allerlei vormen. Je hebt ook spherische eieren, die zijn rond. Dat heet een ooloog. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Ooloog.
TOMMY WIERINGA: Dus dat is gewoon een nestje met eieren in zijn naam.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi.
TOMMY WIERINGA: Ja, dat is leuk.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je was een cynische tiener. Maar je had wel met totale minachting eigenlijk voor spullen. Maar heel veel ontzag voor de levende dingen.
TOMMY WIERINGA: Ja, en dat cynisme komt allemaal uit een gekrenkt hart. En uit dat soort verdrietigheden als zo’n vertrek. En dan die ouders die uit elkaar gaan. En daarna zo’n leven zonder toezicht. Dat zijn allemaal factoren die dat in de hand werken. Maar het was niet een boosaardige natuur of zo.
ERNST-JAN PFAUTH: En je liefde voor lezen ging dus vanaf het eerste moment vergezeld met een liefde voor zelf willen schrijven.
TOMMY WIERINGA: Ja, dat ging gelijk op. Ik zou niet meer weten wat… Ik probeer weleens te achterhalen wat nou eerste boeken zijn. Zoals Wipneus en Pim en zo. En Pa Pinkelman. Dus ik denk dat het daar zo’n beetje mee begonnen is. Maar niet goed achterhaalbaar meer.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer begon het schrijven? Je schreef dus altijd al dagboeken. Maar wanneer begon je te ontdekken dat dat schrijven misschien meer was dan alleen die dagboeken voor jou? Dat je een talent had?
TOMMY WIERINGA: Nou, talent… Dat woord heb ik nooit over nagedacht. Of ik heb alleen maar geprobeerd, geprobeerd, geprobeerd. En steeds iets… Het begon met die dagboeken. Toen ontdekte ik dat je met geschreven woorden op papier… Dat meisjes daar heel gevoelig voor zijn. Dat vergeten jongens vaak, maar daar zijn ze heel gevoelig voor. En toen ontdekte ik dat ik met de dingen die ik schreef… Ja, echt, er werden weleens meisjes verliefd om. Dat was natuurlijk… Dat was een ontdekking.
ERNST-JAN PFAUTH: Waren dat nog steeds die pathetische gemeenplaatsen?
TOMMY WIERINGA: Nee, dat werd al iets cooler, hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Oke. [Lacht]
TOMMY WIERINGA: [Lacht] Ook al zou ik die nu ook niet durven herlezen. En vanuit die brieven werd het eigenlijk poëzie. En die poëzie mondde uit in een kort verhaal. Ik heb ooit een kort verhaal geschreven toen ik een jaar of 23 was, dat is wel te laat hoor, maar het was het eerste kort verhaal dat ik schreef. Het heette Maria Grozny. Het ging over een gruwelijke… een Roald Dahl-achtige vertelling was dat. Ik heb het denk ik nog ergens. Maar dat was een kort verhaal. En ik keek ernaar en ik dacht: ja. Ik dacht: dit is wel fantastisch wat hier gebeurt. Het is een wereld… En ik wist niet precies wat er ging gebeuren toen ik het aan het schrijven was. En dat weet je natuurlijk in een dagboek, weet je dat meestal wel. Maar ik wist niet precies wat er ging gebeuren. En uiteindelijk was het een ding dat niet bestond voordat ik het had geschreven. En dat is een… Dat is een geweldige sensatie.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat klinkt als een cruciaal moment, ja. Ik vind het mooi dat je zegt dat je niet in talent gelooft, maar gewoon in proberen. Dat het altijd proberen is geweest. Dit klinkt dus als een cruciaal moment, dat je doorhebt dat je iets kunt maken waarvan je van tevoren niet wist dat je het kon maken. Door te schrijven. En wanneer werd je je bewust van, dat neem ik aan daarvoor, van: oh, dit is een gemeenplaats? Dat er zoiets als stijl bestaat in het schrijven?
TOMMY WIERINGA: Helaas veel te laat. [Lacht] Nee, dat is echt waar hoor. Mijn eerste twee boeken, dit zijn de twee romans: Dormantique’s manco en Amok, verschenen bij [uitgeverij] In de Knipscheer.
ERNST-JAN PFAUTH: Toen was je 28 en 30, toen die uitkwamen.
TOMMY WIERINGA: Oh ja?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
TOMMY WIERINGA: 28, ja. Die ontberen dat nog. Dat zijn naar mijn gevoel nog wat… Er zitten te veel onbewerkte tranen daarin. En niet gedisciplineerd genoeg. En niet te weinig… Ik zie wel, ik bladerde laatst even in dat eerste boek, ik zie wel wat er geprobeerd werd. Ik ben op weg, dat is duidelijk. Maar ik heb ze lang ook niet genoemd omdat ik dacht dat dat pas met… Dat ik een beetje een schrijver van deze eeuw was. Maar dat is een te kokette gedachte, ze horen er gewoon bij, dus nu neem ik ze gewoon weer op in de boekenlijst achterin zo’n nieuwe roman. Maar die ontberen nog echt de discipline die ik later heb gekregen.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is heel streng, achteraf. Misschien dat ik zoek naar: waarom bleef je schrijven? Want je deed er van alles naast. Je bent lokettist bij de spoorwegen geweest. Je hebt in een gastenverblijf van kloosters en abdijen gewerkt. Op de markt heb je volgens mij ook nog gestaan, om aanstekers te verkopen. Maar ondertussen bleef je wel telkens schrijven. Wat dreef je dan daarin verder? Ik dacht misschien een realisatie van: ik ben hier goed in, ik wil hier meer mee. Maar dat is het dus niet.
TOMMY WIERINGA: Nee, dat moment heb ik eigenlijk nooit gehad. Het is een indringende vraag die je daar stelt, die ik [denkt na] moeilijk te beantwoorden vind. Omdat het echt uit mijn oertijd voortkomt, dat willen schrijven. En dat willen verklaren aan de wereld. Het is nu wat… Ik ben nu… Nou ja goed, dat doet er niet toe. Stel je voor, ik ben 14 jaar, ik zit in de trein en ik ben net overgestapt in Deventer naar Zutphen. Ik ben die dag alleen in die trein. Er waren geen vrienden om me heen. Ik zie onder de treinbank een dubbeltje liggen. Van Juliana, een Juliana dubbeltje en een stompje potlood van Rail Runner. En die liggen naast elkaar, onder mijn treinbank. En omdat ik magisch dacht, keek ik naar het potloodje en het dubbeltje en ik dacht: ik ga schrijven en ik zal ervan kunnen leven. Deze twee dingen, dat is wat deze vondst me vertelt. En dat is het stomme aan dat ik dus niet goed iets anders kan antwoorden dan dat dat altijd al mijn plan is geweest.
ERNST-JAN PFAUTH: Het duurde nog wel een kwart eeuw na die realisatie tot je er überhaupt van kon leven.
TOMMY WIERINGA: Ja, maar dat leven, dat is wel prettig en goed en zo, maar daar is het nooit om begonnen geweest eigenlijk. Het was toeval dat ik het daar zag liggen. En ik heb ze samengebonden met cellotape. En ik heb het nog steeds. Een heel grappig, stom, klein objectje.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar? Ligt dat in je werkkamer?
TOMMY WIERINGA: In een vitrine ligt het. En de cellotape houdt het nog altijd. Het is intussen vergeeld. Dus een veertienjarige jongen vindt dat en richt de rest van zijn leven in om dat te doen. En… Ja, op hoop van zegen. Maar, ik hou heel erg van de daad van het schrijven zelf. Er zijn schrijvers die klagen over dat schrijven zwaar is en dat het moeilijk is. En die doen het voorkomen alsof het een soort mijnwerk is. Maar het is gewoon fantastisch om te kunnen schrijven. Om ergens te zitten en een beetje om je heen te kijken, aantekeningen te maken en te zien wat er gebeurt terwijl je die aantekeningen maakt. Terwijl je schrijft verandert de werkelijkheid al. Dus dat vriendelijke bedrog is heel fijn om naar te kijken. En… Ja, ik ben dus echt levenslang verliefd al op de daad van het schrijven zelf.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus dan is mijn vraag een beetje stompzinnig. Van: waarom blijf je schrijven? Wat was de drijf… Wat bracht het je? Terwijl je had gewoon geen andere keuze eigenlijk.
TOMMY WIERINGA: Ik hou zo ontzettend veel van schrijven. Er is geen grotere… Ja, nu intussen met kinderen enzo, zijn er grotere nachtmerries, maar… Zonder elke dag één of twee uur te zitten en te schrijven, of te zitten en te lezen, of te wandelen en te denken, maar alles rondom dat schrijven… Ja, dat is voor mij geen goede dag. En… Ik ben vanmorgen om zes uur opgestaan. Om half zeven zat ik achter mijn schrijftafel. Het was nog pikkedonker. En… Ja, er is eigenlijk geen gelukkiger moment in de dag. Ik had nog een half uur voordat de kinderen naar school moesten. En dan… Wat er dan gebeurt, dat is helemaal alleen van mij. En ik geloof dat Connie Palmen weleens als heilige tijd heeft omschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat ene half uurtje, dat is genoeg.
TOMMY WIERINGA: Ja, en dan de rest van de dag podcasts en dingen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, zit je hier. [Lacht] Grappig, want ik stel me zo voor dat je dan half zeven daar gaat zitten en dan uitgestrekt de tijd, urenlang gaat schrijven. Maar zelfs uit zo’n klein half uur kan je al heel veel halen.
TOMMY WIERINGA: Ja, dat is… Dan heeft je dag al zin. Maar dat is natuurlijk wel… Waarom zouden dingen zin moeten hebben? Waarom zit ik daar niet gewoon omdat ik… Maar het is voor mij een hele zinvolle daad. Ook al heeft de wereld er niets aan.
ERNST-JAN PFAUTH: En je zei net iets cruciaals volgens mij, dat je zei: “Ik heb twintig jaar lang heimwee gehad. En op een gegeven moment rekende ik daarmee af.” Was het een besluit dat je nam dat je daarmee stopte. Hoe kwam je tot dat besluit?
TOMMY WIERINGA: Het nieuwe millennium was net begonnen. Ik woonde in een verbouwde boerenschuur in Weesp. En er kwamen een paar dingen samen. Ik had van natuurmonumenten het boekje Basisgids flora en fauna van Nederland gekregen. Wat een fantastisch gidsje is, met hele mooie beschrijvingen erin. Want die vogelkijkers zijn intelligente jongens. Die kunnen vaak goed schrijven. “De waterral leidt een verborgen leven. Zien zal men hem zelden. Horen des te eerder.” Weet je wel, over het verborgen leven van de waterral. Dat is heel mooi geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik moet ook een beetje denken aan wat je net zei, dat je naar een stel kippen kan kijken. Zij doen dat in feite.
TOMMY WIERINGA: Ja, zij doen dat. Ik las dat en keek naar al die soorten om me heen. En ik dacht: waarom gedraag ik me in Nederland als een droevig dier? En ben ik in het buitenland, dan zou ik onmiddellijk zo’n gids in de hand nemen en alles beginnen te benoemen wat ik om me heen zou zien. Zoals we dat doen als we op reis gaan. En dan, waarom doe ik dat in Nederland niet? Dat gidsje was een geweldige introductie in wat hier om ons heen is en wat we hier zien. En door het bestuderen van dat gidsje en wat ik daarstraks zei: “Nederland is een acquired taste.“ Dat gidsje is daar erg behulpzaam bij. Dat vertelt je wat er te zien is.
En zodra je weet wat iets is, kun je er ook van leren houden. Het krijgt een naam. Het wordt een aanwezigheid in je leven. Je weet, dat is een bonte specht. Dat is een groene specht. Dat is een… Zo begin je als een soort Adam de hele wereld te benoemen. En met het benoemen komt een onmiddellijke liefde mee. Want alles gedraagt zich. Alles om je heen gedraagt zich. En als je daar een oog voor ontwikkelt, dan kun je er in elk geval mededogen mee hebben. Ik weet zeker dat iemand die in een kippenschuur komt of in een varkensschuur, heeft een onmiddellijk mededogen. Er is niemand die zich daarvoor kan afsluiten. Dus met het benoemen, met het beschrijven komt empathie mee. Met jouw omringende wereld.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je ging je in die tijd verdiepen in Nederland via de flora en fauna. Wat je als je op reis was in andere landen deed, maar in je thuisland nooit gedaan had.
TOMMY WIERINGA: En dat is echt waar. Dus meteen vrij kort daarna dacht ik: dan moet het ook afgelopen zijn met dat gruwelijke weemoed, dat terugverlangen naar een verleden dat je allang heeft uitgeworpen en waar je niet eens meer in terug kunt. Ik ben een keer terug geweest op Aruba, toen ik een jaar of veertig was. Het was voor het eerst dat ik terug was. Dus ik ben mijn huis uit gefietst en nooit meer teruggekomen. Dus ik fiets het huis uit. Ik word overreden. Ziekenhuis, repatriëring, Nederland. Dus je komt van het ene moment op het andere nooit meer thuis.
Dus ik ging eigenlijk terug naar huis als een middelbare man. En er was een grote rots. Een enorme rots, die lag achter ons huis en die lag tegen een andere aan. En daartussen was een spelonk. En die spelonk die lag, daar lag onderin lag heel poederig stof. En daar kroop ik vaak tussen. En nu vond ik die spelonk terug en ik probeerde erin te kruipen. Dit is een ervaring die je op talloos veel manieren altijd beschreven ziet. Maar het verleden liet me het niet toe. Ik paste in geen honderd jaar meer in die spelonk. Dus dat is toch een krachtig symbool dat het verleden je niet meer toelaat. En nou ja. Dus ja, nu ben ik Nederlander geworden.
ERNST-JAN PFAUTH: Want wat ondervond je van die weemoed? Hield het je tegen?
TOMMY WIERINGA: Vreselijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarin hield het je tegen?
TOMMY WIERINGA: In alles. De verhalen waren plakkerig en nostalgisch. Er kwam geen verbeelding op gang. Het ging allemaal over de verwerking van dat roerige verleden en de dingen daarin en de kwetsuren. Niet interessant. En er is toch echt een soort wilsbesluit geweest om niet meer zo te leven. Om dat niet meer te doen. Dat verleden komt later wel, als je een oude man bent. Maar nu, kom op zeg, je bent veel te jong, twee-, drieëndertig. Het is echt zonde van je tijd.
ERNST-JAN PFAUTH: En ging daar een soort sleutelmoment aan vooraf?
TOMMY WIERINGA: Nee, gewoon. Ik zat buiten op een bankje en ik dacht: het is doodzonde.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?
TOMMY WIERINGA: Ja. Ik zat tegen die schuur aan, ik weet het nog, een mooie zonnige dag. Ik keek uit op een kastanjeboom en ik dacht: ja, nu is het klaar. Ik weet wel dat er veel neurologen zijn die het niet met me eens zijn, maar ik denk echt dat het leven volstrekt maakbaar is. Dat je voortdurend heel veel besluit en je leven inricht naar die besluiten. Maar goed, dat heb ik altijd gedaan. Dus ik geloof sterk in maakbaarheid.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat besluit werd ingeluid omdat je je was gaan verdiepen in het land waar je…
TOMMY WIERINGA: Nee, ik denk dat het allemaal samenhangt. Het is niet zo dat het het een leidt tot het ander. Maar die realisaties komen bij elkaar. Je hoort hier en niet meer in het verleden en nu rechtdoor. En Joe Speedboot was het onmiddellijke gevolg van dat wilsbesluit. Want dat is toch een boek, dat in tegenstelling tot het eerdere werk, drie boeken daarvoor, een vrij krachtige, vooruitstrevende dynamiek heeft. En waar ik ontzettend veel lol had van het schrijven. Het was echt heel leuk om te maken. En al die krankzinnige avonturen. En ja, ik heb dat… Later heb ik dat zo geanalyseerd van: je nam dat besluit en alles veranderde. Dus ook de dingen die ik schreef.
ERNST-JAN PFAUTH: Want jij zegt: “Ik geloof in maakbaarheid. Dus ik heb dat besloten met uitzicht op de kastanjeboom. En vanaf dat moment kon ik ook gewoon besluiten van: het is nu klaar met die weemoed. En ik ga vooruit kijken.” En die eerste drie boeken die je schreef, dat waren boeken die nog naar achteren waren gericht?
TOMMY WIERINGA: Ja, vooral die eerste twee. Het derde boek, Alles over Tristan… Er is nog een moment. Ik heb dat net in een boek beschreven, Konvooi, over die reizen naar Oekraïne die ik maak met hulpgoederen voor het Oekraïense leger. Wat me in Oekraïne ooit overkwam, was in 2010.
Ik was op zoek naar ruimte voor een roman, Dit zijn de namen, zocht ik ruimte. Heel veel ruimte. En in Nederland heb je geen ruimte.
ERNST-JAN PFAUTH: Die koepel weer.
TOMMY WIERINGA: Ja, het is heel lastig. Het was toch een soort vluchtelingendrama wat zich in dat boek afspeelt en dat kon zich hier niet afspelen. Dus toen ben ik gaan zoeken naar ruimte en eigenlijk de eerste echte onbetreden ruimte die ik vond was in Oekraïne. En toen heb ik een liefde opgevat voor dat land en die mensen daar. Maar die ruimte is cruciaal, want toen ik een paar jaar daarvoor, dat was in 2000, ja in het jaar 2000 reisde ik vanuit Addis Abeba naar Djibouti. Met zo’n boemeltreintje dat nog van de Haile Selassie was geweest. Enkel spoor, smal. En dat treintje boemelde door die hete Danakil Woestijn. Ik begon qat te eten. Dat zijn die blaadjes, die kauw je en die geven je een euforiserend effect.
En wat er gebeurde, dat hangt dus allemaal samen met het moment daar bij die kastanjeboom en dit en Joe Speedboot, is dat: ik was bezig met een boek en dat was weer, dat hing met ankers in de modder. En ik begon te kauwen en ik keek uit over die steenwoestijn. De deuren stonden ook open om koelte binnen te laten. En wat er gebeurde, je slikt het niet door, je kauwt en je wangen worden steeds boller. En je moet blijven kauwen, zodat het speeksel zich blijft vermengen. Een hele goede high krijg je ervan, het is echt fantastisch. Ik heb het al eens beschreven als: ik wist nu hoeveel engelen er op de punt van een naald pasten. Een heel oud theologisch probleem. En toen is eigenlijk die ruimte daarbuiten, en dit klinkt allemaal heel romantisch, maar ik kan het niet anders maken, die ruimte van die steenwoestijn, die keerde naar binnen. En ik begon te denken aan het boek dat ik aan het schrijven was en ik dacht: het heeft geen ruimte, het is nattig en melancholiek en je moet door. En toen heb ik dat boek laten liggen, ben ik Alles over Tristan gaan schrijven. En dat is eigenlijk het eerste boek dat ik op basis van al die dingen tegelijk, kastanjeboom, qat trip en Basisgids Flora en Fauna, heb geschreven. Dus dat, zo rond mijn 32e zit er gewoon een omslag in. Dat ik denk: en nu, nou is het afgelopen.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Ook een soort bemoedigend dat je dat gewoon kan besluiten.
TOMMY WIERINGA: Ja, dat kan. Nou ja, maar kijk, ja, god. Je kunt de hele tijd dingen besluiten. Ik was aan mijn moeder toegewezen door de rechter en ik sliep één nacht in haar huis. En ik zei: “Verhuis me maar terug, want ik blijf hier geen nacht langer.” En ze zei: “Dat kan niet, want je bent aan mij toegewezen.” Ik zei: “Dan ga ik weg. Dus er zijn twee smaken, of je brengt me weg of ik loop weg.”
ERNST-JAN PFAUTH: Als twaalfjarige.
TOMMY WIERINGA: Toen woonde ik bij mijn vader. En dat kunstje deed ik drie jaar later opnieuw. Dus ja, je moet wel wil hebben. En waar ik wel talent voor heb, dat wel, is het vinden van goede mensen. Mensen die, zoals mijn pleegmoeder, ik wist: daar moet ik zijn. Een soort wijsheid van het kind, dat denkt: daar ben ik op mijn plaats.
ERNST-JAN PFAUTH: En wie waren er in de jaren naar Joe Speedboot toe cruciale mensen voor je? In de jaren dat je dat schreef?
TOMMY WIERINGA: Toen was ik in die boerenschuur in Weesp, was ik… Ja, vrienden. Vrienden zijn voor mij van het allergrootste belang. Maarten Doorman was laatst mee, de dichter, die was mee naar Oekraïne. Met het vijfde konvooi. En hij zei een paar keer: “Ik ben niet zo’n groepsmens en ook niet zo’n vriendenman.” [Lacht] Intussen vond ik hem buitengewoon vriendelijk en ik dacht: nou we gaan gewoon vrienden worden, Doorman. [Lacht] Dat weet hij nog niet. Maar hij… En ik realiseerde me, toen hij dat zei, ik dacht: ik ben totaal tegenovergesteld. Ik hou heel erg van die mannen gemeenschappen en die dynamiek en dat veel te harde gelach. Ja, daarom ben ik ook… Dat rugby’en geeft dat in heel ruime mate.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat ben je in je jeugd in Twente gaan doen, hè?
TOMMY WIERINGA: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe zag die vriendengroep er toen uit, toen je Joe Speedboot schreef? Wie waren je vrienden? En wat betekenen ze voor je?
TOMMY WIERINGA: Ja, dat was nog steeds een groep, vooral een groep uit Zutphen, van die vrije school. Die is nog steeds heel hecht. En dat waren eigenlijk mijn voornaamste vrienden. Jaap Scholten was ik ook al mee bevriend, maar niet zozeer in de literaire wereld, maar vooral daarbuiten. En af en toe de troost van een geliefde. Want dat moet wel.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe vormen die vrienden je schrijversschap? Hadden ze daar…
TOMMY WIERINGA: Niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee?
TOMMY WIERINGA: Nee, dat interesseert ze echt geen zak. [Lacht] Dat vind ik ook niet erg. Nee. Ze vonden het wel leuk dat ik op een gegeven moment ook ze kon uitnodigen voor etentjes en zo, maar verder. Ik heb hele gulle vrienden, weet je dat? Ik heb zelfs auto’s gekregen van een vriend. Ja, echt hele, hele genereuze mannen.
ERNST-JAN PFAUTH: Want het was tot Joe Speedboot altijd sappelen?
TOMMY WIERINGA: Altijd sappelen, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan had je vrienden die je dus hielpen.
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: In die zin maakten ze dan je schrijverschap mogelijk.
TOMMY WIERINGA: Ja, ook weer niet in die mate, maar goed, wel… Ja, nooit…. Ik bedoel, ik was heel secuur… Het is iets grappigs. Ik was secuurder met het terugbetalen van leningen toen ik geen geld had, dan toen ik wel geld had. Want later vergat ik het weleens gewoon. “Ik heb een tientje van je geleend.” Dat vergat ik omdat er geld was. Maar toen er geen geld was, dat was een erezaak. Grappige paradox is dat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. En dat, Joe Speedboot, dat schrijfproces. Dit klinkt… Het is zo’n lekker rond verhaal dat jij besluit dat je klaar bent met weemoed. Het eerste boek dat je schrijft, Alles over Tristan, waarvan ik inderdaad lang heb gedacht dat dat je debuut was omdat je die twee andere boeken…
TOMMY WIERINGA: Weggemoffeld had.
ERNST-JAN PFAUTH: …weggemoffeld had. En dan het volgende boek, Joe Speedboot, waar het klinkt alsof je toen helemaal die houding jezelf eigen had gemaakt, post kastanjeboom. Dat dat boek dan ook meteen zo’n gigantisch succes wordt. Het is bijna een soort Hollywood film.
TOMMY WIERINGA: Nee, maar ik had toch… Dat was logisch, want ik had een potloodje en een dubbeltje gevonden. Dus dat kon niet anders. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Jij was al aan het manifesteren voor het manifesteren hip was.
TOMMY WIERINGA: Ja. Dus het kon niet anders zijn. Dit is magisch denken hoor. [Lacht] Maar goed, het is wel zo dat… Ik heb over die maakbaarheid… Ik begon toen ik een jaar of 18 was in hotelregisters, begon ik te schrijven dat ik ofwel escritor, ofwel écrivain, ofwel Schríftsteller was. Dus ik begon gewoon maar te doen alsof het zo was. En ik geloof toch wel heel sterk erin dat als je heel lang doet alsof, dan wordt het zo. Dan moet je inderdaad wel talent hebben. Er zijn een paar dingen die je echt wel moet bezitten. En een nieuwsgierigheid naar wat het nou eigenlijk is dat schrijven. En die nieuwsgierigheid… Ik heb het elke dag, want als ik lees… Ik ben voortdurend aan het kijken hoe ze dat doen. Dat maakt je wel een minder… Het is weleens jammer, maar ik ben voortdurend aan het afkijken. En dat geeft ook… Ik kan in mijn boeken lezen wat ik las op het moment dat ik een bepaald hoofdstuk schreef. Ik zie meteen… De DNA van sommige schrijvers, zie ik erin terug. Maar dat geeft niet. Omdat, het is een heel onzuiver bedrijf, die literatuur. Het heeft invloeden van overal nodig. Het moet voortdurend bestoven worden. Ik geloof er dan ook niet in dat mensen die zeggen dat ze stoppen met lezen zodra ze aan het schrijven zijn, omdat ze bang zijn dat hun stijl beïnvloed wordt. Wat is een stijl?
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat zei Mulisch ook altijd, toch?
TOMMY WIERINGA: Ja, dat is een onzin. Maar goed, ik bedoel, er is geen schrijverschap hetzelfde. A.L. Snijders zei een keer dat literatuur een strand is en je kunt maar een paar korrels bestuderen. En dat is natuurlijk waar. Dus ik ga niet laatdunkend doen. Maar ik denk weleens van: het is niet een soort kasplantje of zo dat heel voorzichtig moet worden opgepot zonder zoveel mogelijk vuiligheid.
ERNST-JAN PFAUTH: Vind je dat je nog steeds aan het proberen bent?
TOMMY WIERINGA: Ja. Heel ernstig aan het proberen. Voortdurend. Nee, maar dat is ook… Ik vind het weleens jammer dat, omdat ik al zo lang aan het proberen ben, ik intussen als veteraan word beschouwd. Terwijl ik gewoon nog steeds aan het proberen ben. Ik vind het eigenlijk valsspelerij. [Lacht] Bij elk boek ben ik aan het proberen. En tussen met het vreselijke woord waarvan bijna niemand weet hoe je het spelt überhaupt: oeuvre. Maar met een oeuvre dan, dan ben je het natuurlijk niet meer. Maar elk boek begin ik met…
Er is een… Er is een heel mooi zenboekje, dat heet Zen Mind, Beginner’s Mind van Shunryu Suzuki. En dat gaat erover dat elke keer als je zen beoefent, je gaat zitten, je vouwt jezelf in een houding. Elke keer probeer je dat te doen alsof het de eerste keer is dat je het doet. Geen gedachte aan hoe het de vorige keer ging. Geen gedachte aan hoe het nu zal gaan. Maar gewoon: je gaat zitten alsof het de eerste keer is. Dat is een enorm moeilijke oefening. Maar dat is een volstrekt ernstige opdracht. En ik geloof dat ik dat met het schrijven precies zo doe. Ik schrijf een stukje in de krant om de twee weken. En ik sta eigenlijk altijd met lege handen. En… En dat… Dat kan ik bewijzen omdat ik er altijd weer zenuwachtig voor ben. Ga ik dit wel tot een goed einde brengen? Dus dat is met lege handen beginnen. Nou ja, dat is dat…
ERNST-JAN PFAUTH: En kan het intimiderend zijn?
TOMMY WIERINGA: Ja, maar alleen daar ben ik minder gevoelig voor geworden.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want je zei net: “Je hebt van die schrijvers die zeggen: ‘Het is zo zwaar, het lijkt wel mijnwerk’.” En ik denk dat heel veel mensen dat herkennen. En dat heeft volgens mij te maken met dat je bezig bent en denkt: moet dit het nou worden? Het is zo afschuwelijk slecht.
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe verhoud jij je daar dan toe? Dat je begint… Dus bijvoorbeeld dat stukje voor de krant. Heb je dan meteen bij de eerste zin die je schrijft van: ja, dit is raak of dit is niet… Of laat ik zeggen: dit is niet wanstaltig?
TOMMY WIERINGA: Dat kan. Als je een goede eerste zin hebt, dan ben je eigenlijk vertrokken. Dat sleept de rest van het stukje voort. Maar soms moet je maar gewoon ergens beginnen. En is die zin eigenlijk niet helemaal wat je… Maar dan moet je wel door, want er is een deadline. Dus die zin kan ook halverwege zitten. Dat hoeft niet de beginzin te zijn. Maar het is wel lekker als je een goede beginzin hebt dan… Ja, dan ben je… Dan ben je eigenlijk al buutvrij. Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En ervaar jij een kloof tussen wat je schrijft…
TOMMY WIERINGA: Slotzinnen, die zijn moeilijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat zijn moeilijk?
TOMMY WIERINGA: Slotzinnen, die zijn nog veel moeilijker. Daar ben ik heel slecht in. [Lacht] Soms heb je een gelukje, maar over het algemeen… Heel lastig.
ERNST-JAN PFAUTH: Want jij ervaart dus nog wel een kloof tussen wat je schrijft en wat je zou willen dat het is?
TOMMY WIERINGA: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat niet meer?
TOMMY WIERINGA: Nee, als het er staat, dan moet het er zo… Nee, ik heb wel… Er zijn natuurlijk mindere stukjes. Soms lukt het heel goed. En soms zie je het denk zweet eraan af. Maar… ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer verdween dat? Of heb je dat nooit gehad?
TOMMY WIERINGA: Wat?
ERNST-JAN PFAUTH: Dat je een verschil ziet tussen wat je probeert te schrijven en wat daadwerkelijk op papier verschijnt. Dat je denkt: dit is niet zo goed als ik zou willen dat het is. Dit voldoet nog niet aan mijn smaak.
TOMMY WIERINGA: Jezus, je moet… Hoe ik… Er zijn veel mensen die vragen of je tips hebt over schrijversschap alsof het een soort… Ja, nou goed. Maar ik heb eigenlijk maar één echt advies aan iedereen die schrijft. Dat is: schrijf wat je geschreven hebt nog één keer helemaal over. Dus niet aan jezelf voorlezen of zo. Kijk, er zitten in een hoofdstuk, in een alinea, zitten altijd slechte zinnen. Die verbergen zich tussen de betere zinnen. Dat zijn hele listige zinnen. Ze staan er en je merkt ze eigenlijk niet zo op. Maar ik schrijf elk boek, tik ik nog één keer helemaal over. Dat is wel echt een heidens karwei. Om elke zin nog even te beproeven op zijn geldigheid. Dus je typt… Ik zet het document naast me neer. Het papier print ik uit en dan typ ik het hele ding als een typist. Dus typ ik het gewoon nog één keer helemaal over. En dan zul je zien dat als…
Bij Nirwana had ik een document van 142.000 woorden toen ik begon. Toen ik klaar was, had ik er nog 132.000 over. Dat betekent dat er 10.000 woorden in stonden die geen belang hadden in dat boek. Volgens mij merk je dat als lezer. Dat je denkt dat steigerwerk, dat stond nog om die scène heen. Altijd die stomme voorbeelden: hoe kom je uit een stoel bijvoorbeeld? Daar kunnen schrijvers weken mee zitten. Hoe laat ik hem nou uit zijn stoel komen? Hoe laat ik de conversatie nou beginnen? Dan ga je daar dus steigerwerk omheen zetten om het te laten beginnen. Maar dat kun je weghalen. Ze zitten gewoon aan tafel en hij zegt: “Ik wil bij je weg, Mien.” Heel simpel. Maar voordat je daartoe komt. Dat is heel lastig.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat fascinerend. Je schrijft het helemaal opnieuw?
TOMMY WIERINGA: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe lang doe je…
TOMMY WIERINGA: Ook elke column hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja?
TOMMY WIERINGA: Altijd. Nee, het gaat altijd nog één keer helemaal. En dan zie je hoeveel… Kijk, het is natuurlijk wel zo dat als je goed wilt schrijven, moet je je er altijd van vergewissen dat er eigenlijk een hele slechte schrijver in je woont. Die het voor het zeggen wil hebben. En die moet je voortdurend uitdrijven, tuchtigen, martelen moet je hem. Tot hij luistert naar de goede schrijver. Maar de slechte schrijver is… Ja, dat is een smeerlap. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Hoe lang doe je erover om Nirwana opnieuw te tikken?
TOMMY WIERINGA: Weken.
ERNST-JAN PFAUTH: Weken?
TOMMY WIERINGA: Ja. Misschien wel zes weken of zo.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is dus… Zolang duurt het dus om die smeerlap te martelen? [Lacht]
TOMMY WIERINGA: Ja. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel voor dit gesprek, Tommy. Ik had niet verwacht dat je zo in de maakbaarheid geloofde van het leven.
TOMMY WIERINGA: Ja, maar dat komt omdat ik natuurlijk alle soorten van geluk heb gehad. En dat het zich… Dat het zich manifesteerde. Je kunt wel een besluit nemen, maar dan hoeft het nog niet te lukken. Ik heb natuurlijk ook talloos veel besluiten genomen die niet gelukt zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
TOMMY WIERINGA: Waar geen resultaat van kwam. Maar deze ene, die met zijn voeten in mijn hele diepe jeugd steekt… Ja, die… Ja. Schrijver zijn. En… Hij leefde nog lang en gelukkig.
ERNST-JAN PFAUTH: [Grinnikt] Dankjewel.
Lees hier de interviews met schrijvers Annejet van der Zijl, Kluun, Adriaan van Dis en Ilja Leonard Pfeijffer.