Categorieën
Interview

Arie Boomsma

De sportondernemer over het overwinnen van tegenslagen

Er zijn denk ik weinig sportondernemers die dichtbundels en een roman uitbrengen, maar Arie Boomsma doet dat.

Hij begon zijn carrière als fotomodel, werkte zich als presentator op tot maker van veelbesproken maatschappelijke programma’s.

Inmiddels heeft Arie het imago van iemand die altijd de wind in zijn rug heeft. Maar zo werkt het natuurlijk niet in het leven. Daarom ben ik voor dit gesprek heel benieuwd: welke tegenslagen heeft Arie in zijn jonge jaren gekend, en wat kunnen wij ervan leren hoe hij daarmee omging?

Een gesprek over verslavingen, een geknakte basketbalcarrière en aandacht willen.

Arie Boomsma over zijn jonge jaren

Arie Boomsma over zijn jonge jaren

Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.

ERNST-JAN PFAUTH: Arie welkom, wat fijn dat je hier bent.

ARIE BOOMSMA: Ja, dank!

ERNST-JAN PFAUTH: Jij komt over als een man bij wie alles klopt. Ik heb even een lijstje gemaakt…

ARIE BOOMSMA: Oh…

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt een prachtig gezin, je hebt een heerlijke boerderij onder de rook van de grote stad, je kunt het zelfs goed vinden met je schoonmoeder, die woont op het erf…

ARIE BOOMSMA: (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt een eigen sportschool, je ziet er goed uit. Je bent ook nog eens aardig, je hebt genoeg rust in je leven voor allerlei ingewikkelde routines. Volgens mij heb je ook een fijne jeugd gehad, ik weet in ieder geval dat je moeder elke zondag een appeltaart bakte. 

ARIE BOOMSMA: (Gniffelt)

ERNST-JAN PFAUTH: En zo kan ik nog wel even doorgaan maar het is natuurlijk een eendimensionaal beeld…

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus ik ben wel benieuwd waar je het in je jonge jaren tegenzat, kan je ons een meenemen naar die momenten?

ARIE BOOMSMA: Ja. Ja, sowieso is dat denk ik wel… Het is heel gek, want beeldvorming blijft sterk, ook als je er dingen tegenover zet. 

Ik praat bijvoorbeeld best wel veel over verslaafde broers, over vrienden die zelfmoord hebben gepleegd, of gestorven zijn aan kanker of andere ziektes. Of ongelukken. Toch hangt dat niet aan mij. Maar die andere dingen wel. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ja die maakte jij natuurlijk mede mee.

ARIE BOOMSMA: Ja, ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: En daar, je heb daar ook onder geleden. Alleen het beeld dat mensen natuurlijk van jou hebben is ondertussen wel die stoïcijns, op de goede manier, en vrolijke man, die gewoon weer doorgaat. 

ARIE BOOMSMA: Ja, maar stoïcijns is denk ik wel de juiste keuze. Of de woordkeuze. Omdat… Voor mij gaat het daar wel heel erg over. Als er drama, en als er tegenslag is wat er natuurlijk is. En somber en verdriet en angst en onzekerheid. Dan laat ik het wel heel erg toe. Ik kan er ook best wel eens in zwelgen zelfs…

Maar dan stoïcijns, vind ik het ook altijd wel weer, interessant om mezelf daar weer uit te trekken en te zeggen ‘oké, dit is klote. En nu?’ En die ‘en nu?’ is voor mij heel belangrijk, en die hangt meer aan me dan het klote. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja. En hoe ging je met een tegenslag om in je jonge jaren?

ARIE BOOMSMA: Wij verhuisde elke vier jaar ongeveer, want mijn vader was dominee. Dus die begon dan weer een nieuwe gemeente in een nieuwe plaats. En dat pakte voor mij toevallig net goed uit qua, dat je net naar de kleuterschool ging. Net naar de onderbouw. Dus altijd precies op goede momenten ging ik, gingen we, weer door. 

En ik denk dat de eerste tegenslagen eigenlijk kwamen in de puberteit. Toen woonden we in een wat grotere plaats. Apeldoorn. Gekke plaats, dorpsmentaliteit. Maar de grootte van een stad. Veel roddel en achterklap. Veel mogelijkheden voor pubers die zich vervelen.

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Dus daar gingen we gewoon op onderzoek. Eerste drugs. Beetje pikken hier en daar. Stelen. Fietsjes of dingetjes. Onrust van de jeugd. Maar ook, ja gewoon de eerste misère. Mijn broer bijvoorbeeld die dus verslaafd is. Ruim elf jaar nuchter nu. Maar daar dan bij het eerste feest een keer dat ik echt zag, oh ja hij drinkt wel anders dan ik. 

Hè, ik vond het leuk een biertje te proberen, of ergens als we ergens een fles Bols vonden dan dronken we daarvan op een feestje. Maar hij kon die hele fles Bols in zijn eentje op…

En dan gewoon, ik weet dat we hem nog wel eens thuis tegen de voordeur hebben gelegd. En wij weer doorgingen met uitgaan. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oh, wauw.

ARIE BOOMSMA: Ja toen was ik twaalf, dertien denk ik. Die leeftijd. Dus dat waren wel de eerste kraakjes. En toen kwam ik ook op een leeftijd dat ik in die gemeenten van mijn vader wel mensen zag aan de marges. Die dan bijvoorbeeld met schizofrenie opeens bij ons aan de deur stonden. Wat gekke situaties oplevert. Mijn moeder werd aangevallen, waar, dan sprong ik ertussen weetje. Dat is als je twaalf, dertien bent…

ERNST-JAN PFAUTH: Superintens…

ARIE BOOMSMA: …zijn dat gekke dingen om te zien. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dus dat waren wel de eerste barstjes in het… In het mooie leven. Verder van inderdaad, grotendeels, een onbezorgde jeugd hoor. Op het platteland, heel fijn, heel mooi. En ook in die plaats toen ik zelf verhuisd was naar Amerika om te studeren, op mijn zestiende. High school nog.

ERNST-JAN PFAUTH: Best wel vroeg, zestien. Hoe ging dat?

ARIE BOOMSMA: Heel vroeg ja. Ja want ik was, omdat ik me zoveel verveelde, twee keer in de derde blijven zitten van de havo. Ik deed niks. Ik was er nooit. Ik spijbelde heel veel. Maakte veel ruzie met de leraren. Dus ik zat het gewoon niet, school. En op mijn zestiende stonden mijn ouders eigenlijk voor de keus: gaan we dan naar beneden, hè, op niveau. Dat je naar een mavo of wat dan ook gaat. Of misschien wel naar een internaat. Zo’n traject. Of gaan we hem zijn droom geven. En basketballen in Amerika op high school.

ERNST-JAN PFAUTH: Want dat was een droom die jij op dat moment wel had?

ARIE BOOMSMA: Ja, die had ik. Ja dat was… Ik zag op Sky Channel had je vroeger, dat was een van de eerst buitenlandse kanalen op televisie in Nederland. En daar hadden ze college basketball al. Vooral de ECC, dat is het North Carolina, South Carolina, de school waar [Michael] Jordan vandaan komt. Duke University. Mooie, goede scholen. Die basketbalwedstrijden werden uitgezonden en wij hadden, haha, klinkt echt agrarisch, een zwartwit televisie nog. 

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht) En tijdens March Madness zat jij voor de buis.

ARIE BOOMSMA: Ja, ja, ja. En die sport sprak mij op zoveel vlakken aan. Het atletische ervan, de snelheid, de souplesse, dat sprak me aan. Maar ook het uiterlijk van de spelers, hè, dus nog even ongeacht kleur, de kapsels. Die hemden, de stof van de shirts. Alles sprak me erin aan. Het exotische. En dat het niet voetbal was. Voetbal kende ik, en daar was ik goed in en daar deed ik leuk mee. Dat was m’n sport, totdat ik dat basketbal zag.

ERNST-JAN PFAUTH: Je lengte matcht ook wel aardig.

ARIE BOOMSMA: Ja, maar toen nog niet hoor. Ik ben pas op mijn zestiende ook echt gaan groeien. 

ERNST-JAN PFAUTH: Oké.

ARIE BOOMSMA: Maar ik ging op mijn zestiende naar Amerika om naar high school te gaan. En dat is het jaar dat mijn jongste broer nogal ernstig ontspoort is met justitie. Allerlei justitietrajecten in gegaan. Uiteindelijk op zijn achttiende, in zo’n traject, nog een wat grotere, ja, hoe moet je het zeggen… daad gepleegd. 

Een overval. Waarbij iemand gewond geraakt is, na de gevangenis. Tweeënhalf jaar in Vught gezeten. Mijn ouders elk weekend op en neer. De dagen dat ik thuis was vanuit Amerika ging ik mee natuurlijk. Dus dat zijn allemaal eigenlijk dingen die in je jeugd gebeuren die niet zo leuk zijn.

ERNST-JAN PFAUTH: Want hoe is dat als je aan de andere kant van de oceaan woont en je hoort dat van thuis? Ik denk in die tijd met brieven en telefoongesprekken.

ARIE BOOMSMA: Ja, ja. Dat was, zeg maar 1990 ongeveer, dus het internet, er was sprake van maar het was nog niet gangbaar. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Ik heb daar wel de eerste e-mails verstuurd. Waar je dan achteraan belde. (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Om te kijken of ze dan ontvangen waren. Maar ja, dat is heel gek. Want je zit zelf in een periode, ik zat zelf in periode van zelfonderzoek en zelf, ja echt ontdekking. Mijn lichaam veranderde, ik groeide, ik was in het buitenland aan het ontwikkelen. Dus er gebeurde heel veel. Dan de broer, waar ik echt de grote broer, meer dan de andere, voor was, ontspoort op die manier. Keek altijd tegen mij op, dus voelde me ook wel een beetje schuldig dat ik hem in zo’n betekenisvolle fase verlaten had. Voor zijn gevoel.

ERNST-JAN PFAUTH: Da’s best een grote verantwoordelijkheid om te voelen als tiener.

ARIE BOOMSMA: Ja, ja. Da’s wel allemaal projectie nu natuurlijk. Toen had ik gewoon, ja worstelde ik gewoon met van allerlei gevoelens. En ik merkte ook wel dat ik gek genoeg, het ook wel weer interessant vond om over te praten. Met een docent, of met medeleerlingen op school. Dat was het toch ook. Ik vond het vooral moeilijk voor mijn ouders. Dat je de twijfels van ouders ziet. 

Van ‘wat hebben wij verkeerd gedaan?’, of ‘hadden we iets anders moeten doen?’ Het schuldgevoel daarover. En dat merkte, dat sijpelde in van alles door. In de brieven, in de telefoongesprekken. Dus dat vond ik eerlijk gezegd het moeilijkst. En ook wel dat je niks kon doen dan. Ik zat echt op afstand.

ERNST-JAN PFAUTH: Was je dan ook op je hoede, dat je dacht van dit kan ook in mij zitten. Ik kan ook deze verkeerde kant op gaan?

ARIE BOOMSMA: Nou, ik denk wel, daar later heb ik daar vooral veel over nagedacht. En denk ik dat wij allemaal in ons gezin, en mijn vader zelf heeft dat ook, heel erg veel behoefte aan prikkels en uitdagingen hebben. En daardoor ook heel snel verveeld zijn in een situatie. En dat allemaal vertalen naar: hoe kan ik deze situatie zo aanpassen, veranderen, beïnvloeden, dat het weer spannend is. Dat er iets gebeurt. En dat kun je productief doen en destructief. Constructief en destructief. 

En ik heb dat in mijn leven toch wel het meest constructief gedaan. Maar ook wel eens, ik heb ook wel eens dingen kapot gemaakt vanuit die behoefte. En in mijn jeugd was dat op school altijd zo, altijd maar rellen. Altijd maar zoeken naar weerstand. En hij heeft dat nog eens een stapje verder genomen. Door echt criminaliteit, gewoon, dan zat ‘ie op een boot, met justitie. 

Met allemaal mensen die net onder de achttien waren. Zo’n traject. Begeleiding erbij. En dan stopten ze op een van de waddeneilanden en dan een paar dagen later stond daar in de krant dat er voor het eerst in jaren daar ingebroken was. Wisten wij natuurlijk hoe laat het was. 

ERNST-JAN PFAUTH: Eén plus één is twee.

ARIE BOOMSMA: Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: Het is duidelijk hoe jij het constructief hebt aangepakt. Dat is ook mede de reden dat je hier zit. Om alle dingen die jij gedaan hebt. Daar komen we zo op. Maar ik ben wel benieuwd hoe jij van dan een rellende, verveelde tiener uit Apeldoorn in de VS terecht kwam. Wat dat met je deed. Waar in de VS woonde je?

ARIE BOOMSMA: Indiana. Ja, zo’n beetje meest gemiddelde Amerika. Maar qua sport, qua basketbal een soort Mekka. Hoosiers heb je, da’s echt een fenomeen in Amerika. Het is ook een film. Over een klein basketbalteam, kleine plaats, die tegen de grote plaats. En het is allemaal echt gebeurd ook nog. Maar die romantiek, van Larry Bird, en het harde werken van over het algemeen niet meest atletische spelers. Maar die doordat harde werk, en de toewijding toch iets bereiken. Die hele romantiek, die drukt echt zwaar op die staat. 

De trailer van Hoosiers (1986)

ERNST-JAN PFAUTH: Die een beetje rond Feyenoord hangt, als het om voetbal gaat. 

ARIE BOOMSMA: Ja! Ja, precies ja. Die arbeidersmentaliteit. Van hard work beats talent, en dat is echt in Indiana heel veel fundamentals, fundamentals. Schieten, als je met rechts goed kan schieten, ga je met links oefenen. Ballhandling drills, je gaat niet naar binnen om te eten als je niet honderd schoten achter elkaar hebt gemaakt. Die romantiek die was overal. 

En dan kom je ook nog op een plek waar overal die mogelijkheden, prachtige velden met houten vloeren. En breakaway rims, die ringen die kunnen klappen. Dat was toen nog ongebruikelijk. Overal die romantiek. Elk huis had een basket hangen. Tussen de maisvelden in. Aan de schuren. Overal was basketbal. Dus dat was voor mij, ik kwam daar in een paradijs. 

ERNST-JAN PFAUTH: Was je goed?

ARIE BOOMSMA: Ja… Ik was, in Nederland had ik mezelf het vooral aangeleerd. En ik merkte ik wel, toen we eindelijk, toen we naar Apeldoorn verhuisde, op een wat grotere club kwam, voor het eerst een club, merkte ik wel dat ik snel beter was dan anderen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Terwijl je nog niet lang was. 

ARIE BOOMSMA: Toen was ik nog niet lang, nee. Maar dat is juist een voordeel geweest… Omdat ik daardoor goede balcontrole had. En alles goed met links en rechts kon. En toen ging groeien, dus dat werd alleen maar een voordeel. 

En op high school in Amerika merkte ik ook dat ik, ja doordat ik zo gedreven was, en zo bereid was echt veel uren te maken. En al heel snel ook mooi vond om in de regen dan te staan, wetende dat iedereen naar huis was…

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: En dat ik dan nog aan beter worden was, en dat ik dan die bal mee naar bed nam. En dan lag ik in mijn bed, met links, met rechts te oefenen nog. Dus, dus, ik, ik absorbeerde die hele romantiek van dat basketbal zo, dat ik op high school ook vrij snel naar boven dreef. 

ERNST-JAN PFAUTH: Want na high school komt college, waar, waar je dus vroeger naar keek.

ARIE BOOMSMA: Ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: Wat was het traject voor jou college basketbal, en wie weet wat daarna komt?

Basketbalkaartje van Rik Smits uit 1991

ARIE BOOMSMA: Dat was wel mijn droom. Ja, mijn droom was high school, college, NBA. En in die tijd had je Rik Smits. De enige Nederlander in de NBA lange tijd. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ook in Indiana, toch?

ARIE BOOMSMA: Ook in Indiana, bij de Pacers en Minneapolis. Dus de realiteit was vaak dat Nederlandse spelers met talent eerst naar kleinere Europese teams gingen en dan hopelijk een kans op de NBA kregen. Dat gebeurde nog niet zoveel. Dus dat traject zag ik voor me. Dus ik wist mijn doel nu is op high school eerst zo goed mogelijk worden, een beurs krijgen voor college en dan verder. Dat was de droom. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ver ben je gekomen?

ARIE BOOMSMA: Hm, college basketball, bij een kleine school. Niet Duke, niet North Carolina, niet dat formaat. Maar wel een school die wel eens nationaal kampioen is geweest. En eerste jaar kreeg ik een soort halve beurs, moest ik mezelf nog bewijzen. Ben ik in de zomer daar gebleven, met profbasketballers gewerkt aan mijn game, zeg maar en vooral zwaarder worden. Toen was ik wel gegroeid. Was ik inmiddels 1,98 ofzo. 

ERNST-JAN PFAUTH: Zo lang als Jordan.

ARIE BOOMSMA: Ja (lacht).

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht) Goeie lengte. 

ARIE BOOMSMA: En, en toen heb ik in het tweede jaar een start positie gekregen in het team en mooi kunnen spelen. Maar op high school, is mijn knie al kapot geschopt met voetbal. Dus ik, dus op high school zeiden ze: ‘Je hebt, je komt uit Nederland, jij gaat voetballen.’ En ik kon voetballen dus ik dacht dat is ideaal, want ik dacht dan heb ik een goede conditie voor het basketbalseizoen en het is ook leuk. Zie ik nog meer van het land. Maar in een van de laatste wedstrijden van het seizoen rolde de keeper door op mijn been, waardoor die knie eigenlijk, ja, knapte. Beide kruisbanden afgescheurd. 

En toen was ik dus nog niet uitgegroeid, dus konden ze niet opereren, dus revalideerde, net op tijd klaar voor het basketbalseizoen, met zo’n grote beugel. Gaan spelen. Maar dat was een zwaard van Damocles boven de rest van mijn basketbalcarrière, die knie was geen topsportknie. En vroeg of laat zou dat geopereerd moeten worden en dan zou maar zeer de vraag zijn of ik nog door kon. En dat is uiteindelijk in mijn derde jaar college pas gebeurd. 

Dus het lingerde al een beetje. Ik wist eigenlijk wel de kans is heel klein dat ik hiermee topsport kan gaan doen. Maar ook daar weer de romantiek, en ook wel een beetje het Amerikaanse, dat daar ook flink bemoedigd wordt…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

ARIE BOOMSMA: Ga maar, doe maar, droom maar. Good for you.

ERNST-JAN PFAUTH: If you really want it, you can make it happen.

ARIE BOOMSMA: Ja, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Maar ging dus mis, die knie?

ARIE BOOMSMA: Ja, die hebben ze uiteindelijk geopereerd maar toen hebben ze ook gezegd: ‘Joh, je mag hier echt niet op dit niveau op door basketballen.’ Dus in mijn derde jaar college ben ik uiteindelijk gestopt. Toen waren er net wat gesprekken met teams in Portugal gaande en toen heb ik wel school af mogen maken. Omdat ik ook al veel debatten organiseerde en veel in de communicatie daar deed. Mijn studie was dat. Waardoor ik de school af mocht maken, dat was al bijzonder op die beurs. Op die basketbalbeurs dus. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar het klinkt alsof je altijd met basketbal bezig was?. Dat wat je eerder zei, je kunt er op verschillende manieren mee omgaan, met leed in je omgeving. Alsof dit ook een soort overlevingsmechanisme was, dat basketbal en dat oefenen. 

ARIE BOOMSMA: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Als dat dan wegvalt, dat lijkt me heftig. Wat gebeurde er toen met je?

ARIE BOOMSMA: Ja, dat was het ook wel. Alleen omdat het dus in fases ging, eerst kwam de klap van die blessure op mijn zestiende, toen zeiden de artsen al: ‘Oei, dit hebben we nog nooit gezien. Alsof er een bom in die knie is afgegaan.’ Dus dat was een eerste klap, maar wel revalideren, wel spelen. Dus langzaam wennen aan, ‘oké het is al niet meer de optimale knie, maar we kunnen nog door’, daarna: ‘Ja we moeten het wel opereren als je uitgegroeid bent. Want anders ontstaat er een lengteverschil in die benen.’ Dus elke keer kwam eigenlijk de nee iets dichterbij. En daardoor kon ik ook langzamer wennen. Maar nog steeds was het in mijn hoofd ‘ja iedereen zet het wel maar ik ga bewijzen dat…’

ERNST-JAN PFAUTH: Dus wel een klap uiteindelijk?

ARIE BOOMSMA: Uiteindelijk is het toch ook wel een klap, ja. Maar wel een klap die een beetje… Als een steenhouwer die de hele tijd op een steen slaat. Uiteindelijk barst die en dan is het nog steeds gebarsten maar je hebt er wel aan kunnen wennen. En, dus ik, ik was wel toen ik moest stoppen, had ik heel even echt een aversie. Wilde ik niet naar de wedstrijden van mijn team. Liet ik mijn haar groeien. Ging ik vol in het uitgaan daar nog. Eventjes helemaal de andere kant op. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Maar dat was denk ik amper een jaar. Al in mijn laatste jaar voordat ik afstudeerde daar, vond ik die liefde alweer terug. Ging ik het allemaal weer volgen op tv. Ging ik naar de wedstrijden, ging ik zelf af en toe een spelletje spelen met gewoon, gewoon in de YMCA. 

En toen, dat is wel de les ervan voor mij in ieder geval, dat ik toen wel dacht: ‘Wacht even, wat ik met basketball deed, zes, zeven uur per dag oefenen. Kijken waar ben ik nog niet goed in. Waar kan ik dat verbeteren. Hoe doen anderen het. Dat kan ook vertalen naar de rest van mijn leven. Ik kan zorgen dat ik een, iets voor ogen heb. En een pad uitstippelen om daar te komen. En dan moet ik uren maken, dan moet ik herhalen en dan moet ik kijken hoe zoiets gaat en hoe anderen dat doen.’ 

Dat vertalen werd toen voor mij heel belangrijk. En ook dat ik merkte dat de krachtsport, die is gewoon verbonden aan topsport natuurlijk. Daar vond ik ook iets, dat ik dacht: ‘Oh ja, maar hier heb ik dat ook nog.’

ERNST-JAN PFAUTH: Dat kwam er voor in de plaats?

ARIE BOOMSMA: Ja, dat liep al parrallel eigenlijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja als basketballer moet je natuurlijk ook krachtsport doen. 

ARIE BOOMSMA: En Amerika zit gewoon, ja krachtsport zit bij alle sport al, zat er toen al bij, ja. 

ERNST-JAN PFAUTH: Maar er is wel een verschil tussen dat basketballen en krachtsport. Dat basketballen had je een droom in het verschiet. De NBA. Ik heb dat op een blauwe maandag ook als droom gehad, dus ik kan het mij levendig voorstellen… (Lacht)

ARIE BOOMSMA: (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Iets minder ver gekomen dan jij. Gestrand bij BVA Tigers in Alphen aan den Rijn. 

ARIE BOOMSMA: Hé!

ERNST-JAN PFAUTH: Maar toch! En terwijl met krachtsport… Ja ik weet niet of je droomde van, de nieuwe Schwarzenegger worden…

ARIE BOOMSMA: Nee! Nee, nee, nee, nee.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel anders, toch?

ARIE BOOMSMA: Ja, ja. Maar daar is ook weer, ik denk dat het vaak zo is dat dingen… Zaadjes worden geplant in momenten in je leven dat er altijd meer loopt. Dus bij mij bijvoorbeeld de liefde voor die krachtsport, die viel samen met dat mijn lichaam begon te veranderen. De leeftijd dat je een jonge man begint te worden. 

Was ook de leeftijd dat ineens de Rocky-films kwamen, met die training sequenties, die iedereen kent. Met Eye of the Tiger [muzieknummer], zie je hem over het strand rennen. Met grote wielen, Rocky 4, door de sneeuw. Allemaal dat soort heroïsche momenten.  Dat viel allemaal samen, dus daar dacht ik ook weer: ‘Hé, ik heb daar invloed op. Hoe mijn lichaam verandert. En als ik hieraan werk is dat het gevolg.’ En ik zag dat voor me, en ik ging dat nadoen. 

En ik vond het ook heel fijn om in een isolement te stappen en te denken ‘ik kan hier nu in stilte aan werken’. En dan heb ik dan daar wat aan. Dus dat bleef. Dus, dus het is wel anders inderdaad. Het is niet een concrete droom van met die krachtsport ga ik een carrière bouwen. Geld verdienen. Maar wel dit is iets in mijn leven dat bijdraagt aan andere facetten aan dat leven. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, je kan, je geeft je lichaam en je geest ermee vorm. 

ARIE BOOMSMA: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat kwam ervoor, kwam er al een andere droom van ik zou deze kant op willen. Ik zou dit beroep willen kiezen, toen je in de VS aan het studeren was?

ARIE BOOMSMA: Ik had een professor op college, Alan Decker, communicatie, dus mijn studies waren: Behavior Science, sociologie eigenlijk, communicatie met een minor in de filosofie. En die minor stelde niks voor, want dat was een docent die zei: ‘Hier is een stapel boeken, als je ze allemaal gelezen hebt ben je klaar.’ En het maakte niet uit welke richting, dat was een beetje een gek dingetje. 

Maar die Alan Decker nodigde mij uit om toneel te gaan spelen, die nodigde mij uit om speeches te schrijven en te geven. Die gaf me een boek met the greatest speeches en daar stond echt van, speeches van Ghandi en alle Amerikaanse presidenten, maar zelfs die van Hitler stonden erin. Weet je gewoon echt, wat je ook van de mensen vond…

ERNST-JAN PFAUTH: Kijk naar de retoriek! (Lacht)

ARIE BOOMSMA: (Gniffelt) Ze waren ergens goed in…

ERNST-JAN PFAUTH: (Grappend) Hij kon wel speechen!

ARIE BOOMSMA: (Lacht) Und jetzt gehen wir bomb mit bomb vergelten! 

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Maar… Die gaf mij heel veel stof om met die communicatie aan de haal te gaan. En public speaking vond ik ook echt een fantastisch vak. Dat je, kreeg je een thema en moest je iets bouwen en moest je het voor gaan dragen. En toen merkte ik dat voor een groep staan, en iets teweeg te brengen en iets uitvoeren dat dat mij heel erg aansprak. 

En toen wist ik nog niet wat dat was, ik denk dat daar toen een hele grote dosis ijdelheid bij zat. Van ik sta op een podium, ik mag iets doen en andere vinden daar iets van en kijken daarnaar. Maar het was wel bij mij wel een richting weer. Van dat ik merkte ‘oh ja, dat vind ik mooi.’ Toen ben ik debatten gaan organiseren, want ik had in Indiana, zeer conservatieve, Trump-minded, later, staat. Had ik altijd al heel veel discussie. 

Want ik kwam uit Nederland, waar euthanasie was. Waar sprake van abortus al was. Drugs uiteraard. En daar nam ik het voor op. In die omgeving, dus, er was al veel discussie. Toen ben ik debatten gaan organiseren op school. En dan gaf ik degene die meededen elkaars argumenten al. Dus twee docenten van een school in Chicago. Twee van onze docenten. We gaan het over homoseksualiteit hebben. Zij gaan dit zeggen, en jullie zeggen, zetten daar wat tegenover. En dan zeggen zij… Weet je, echt gewoon helemaal afgesproken al dit zijn de argumenten. 

Want het gaat er alleen maar om dat iedereen in die zaal eigenlijk denkt van: ‘Ja hier, ja dat vind ik ook! Dit vind ik ook!’, en dan komt die andere, ‘Oh, oh ja, maar als je het zo bekijkt…’ Dat was eigenlijk mijn enige doel. En ik genoot, en ik merkte ook voor het eerst dat je gewoon splijtzwam thema’s hebt, zoals homoseksualiteit als het gaat over geloof bijvoorbeeld en conservatisme. Euthanasie uiteraard, dat zijn allemaal hele mooie thema’s waar heel snel meningen tegenover elkaar staan. 

ERNST-JAN PFAUTH: En wat daar, want dat is een rode draad geworden in je carrière…

ARIE BOOMSMA: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Wat daaraan sprak je zo aan in het begin? Je hebt, je hebt natuurlijk al dat aandacht gedeelte genoemd, maar dat heb je ook gewoon als je in je eentje voor een groep staat te oreren. Wat sprak je zo aan die botsing van waarde?

ARIE BOOMSMA: Nou, later… Kijk het begint met de behoefte te veranderen. Ik stoor me nog steeds vaak aan Amerikaanse mentaliteit, hoewel ik echt van het land houd. Van waar het voor staat ook. Alleen de mentaliteit heb ik altijd moeite mee gehad. 

ERNST-JAN PFAUTH: De mentaliteit als…

ARIE BOOMSMA: Kortzichtigheid. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

ARIE BOOMSMA: Zelfgerichtheid. Dus het, daar begon het mee. Met de behoefte te veranderen. Van ‘nee je kijkt niet verder. Je kijkt niet verder dan je grenzen. Je kijkt…’ En later ben ik in gaan vullen dat het natuurlijk ook gewoon een behoefte was om weer iets teweeg te brengen. En het ook wel fijn te vinden dan de aanjager te zijn. En dat is ook wel iets waar ik ook wel van gevonden heb dat ik dat een minder leuke eigenschap vond. Dat ik het ook wel leuk vond om een signatuur te zetten onder de dingen die ik deed.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat is het verschil tussen een aanjager zijn en een signatuur zetten, voor jou?

ARIE BOOMSMA: Nou met beiden bedoel ik eigenlijk dat ik het ook wel mooi vond als er iets moois gebeurde dat er dan gezegd werd: ‘Dat heeft hij, dat heeft hij gemaakt.’

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

ARIE BOOMSMA: ‘Dat heeft hij gedaan…’

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ‘well done Arie.’

ARIE BOOMSMA: Ja en dat is eigenlijk altijd wel een beetje zo gebleven. Ook wel. Ook met televisie later. Dat dat altijd voor mij zijn de meest succesvolle projecten, projecten die echt wat moois teweeg brengen. Die mooi gemaakt zijn. En dat tegelijkertijd ook nog eens een keer ook dan duidelijk is: ‘En ik heb dat gedaan.’  

Ja weet je dat is toch een, ja, ik ben daar nu veel meer los van. Maar ik heb daar eigenlijk mijn hele carrière wel, ben ik daar altijd heel veel mee bezig geweest.

ERNST-JAN PFAUTH: Je bent er natuurlijk ook mee opgegroeid in de zin van als je een domineeszoon bent, in kleine gemeenten, dan leef je in een glazen huis.., is volgens mij de uitdrukking.

ARIE BOOMSMA: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt altijd, in de aandacht gestaan. 

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Vanaf het moment dat je dat door kon hebben.

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Is dat dan iets waar je verslaafd aan bent geraakt? Iets dat je nodig hebt?

ARIE BOOMSMA: (Denkt kort na) Kijk bij mij is verslaving door mijn broers veranderd. Het woord. Dus voor mij, verslaving is een dodelijke ziekte.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja… Ik gebruikte dat woord nu misschien iets luchtiger…

ARIE BOOMSMA: Nou ja, heb ik ook altijd gedaan. En dat doe iedereen, dus dat hoeft ook niet te veranderen. Maar daarom zou ik niet snel zeggen: ‘Ik ben verslaafd daaraan geraakt.’ Maar wel gewend. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: En ook gewend aan dat er dus altijd is. Dus of het nou was vanaf je vijfde de kerk in lopen met je broers. Voorin, iedereen ziet het, als ik mijn broer een duw geef lachen mensen. Dat bewustzijn, of op straat je kijkt iemand aan, ze groeten. ‘Oh dat zal wel van de kerk zijn dus ik groet maar terug’…

ERNST-JAN PFAUTH: Lijkt een beetje op BN’er-schap. 

ARIE BOOMSMA: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Ja, in het héél klein. En met sport wordt dat iets groter. Eerst in Nederland. Vertegenwoordigende teams. Dus er is wat publiek. Dus een kranteninterviewtje. Maar dan op Amerika, in zo’n kleine gemeenschap, in zo’n kleine plaats wordt dat groter. Volle bak in het stadion, of in de zaal. Meer kranteninterviews. Meer televisie. Weer wat groter. En dan in Nederland heel geleidelijk televisie binnengerold. Van ‘98 tot …

ERNST-JAN PFAUTH: Ja het is natuurlijk een fase geweest. Ik zat net denken terwijl we het hier over hadden, is er een moment geweest dat jij niet in de aandacht stond. Maar dat moet zijn geweest toen je terugkwam naar Nederland.

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe was dat? Want ik kan mij inderdaad voorstellen, in Amerika was je dan die European guy met die liberal values, die ook inderdaad iedereen kende, ook naast dat basketball. Maar toen kwam je terug in Nederland…

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Waar ging je wonen en hoe…

ARIE BOOMSMA: Toen woonden mijn ouders nog in Apeldoorn en toen ben ik in een café gaan werken als overbrugging eigenlijk om aan de school van journalistiek te beginnen. En daar had ik mij al voor ingeschreven en was ik al helemaal klaar. En ik had zelfs al met een docent daar contact om daar debatten te gaan organiseren. Want daar zat ik helemaal in. 

Toen stond ik in dat café en dat vond ik zó leuk, gewoon, daar staan, mensen bedienen. Praatje maken. Daaruit voortvloeide, van een collega, dat ik af en toe wat modeklussen kreeg. Daar werkte zij in, als visagist. Zij zei: ‘Oh, daar moet je, wij kunnen jou wel gebruiken!’, daar kwam wat werk uit. 

Dus ineens merkte ik, als ik een paar avonden achter die bar sta, en ik doe een klusje per week in die hoek. Dan heb ik gewoon een inkomen. En ik ben net ruim twintig jaar op school geweest. Weet je wat, ik ga gewoon even dit doen. En ik heb die school voor journalistiek afgezegd en ben gewoon een jaar in dat café gaan staan…

ERNST-JAN PFAUTH: Ook weer twee dingen waarmee je in het middelpunt van de aandacht staat.

ARIE BOOMSMA: Ja… (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Ik ben ook barman geweest. En dan is het jouw zaak en dat is een lekker gevoel…

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En ja als model ben je tijdens de shoot het centrum van de aandacht.

ARIE BOOMSMA: Ja, alleen daar zit nog wel iets dat ik later wel een heel groot verschil, als heel groot verschil heb ervaren in zelf dingen maken. Met televisie of nu met dingen, en als model. Als model ben je een product eigenlijk. En je hebt creatiefs niets te zeggen. Dus ja, aandacht want.. Maar dat is voor mij niet genoeg. De lege aandacht, gewoon een podium hebben en spotlight erop. Dat vind ik oninteressant. 

ERNST-JAN PFAUTH: Je moet dat signatuur hebben waar je het eerder over had. 

ARIE BOOMSMA: Ja. Er moest iets gebeuren vooral. En ik vind het leuk als ik iets teweeg breng. Dan is er ook een andere voldoening. En, dus in dat modewerk, dat was een tijdlang leuk. Omdat je op allerlei plekken komt, je maakt wel iets samen, min of meer. Ook al ben je een product. 

Het is elke keer anders, dus daar zat wel genoeg om een tijdje leuk te vinden. Maar dat was wel een periode dat ik heel erg merkte, ik ben op zoek, en het werk wat ik aan het doen ben vind ik leuk. Maar het raakt nog niet mijn leven waar ik in mijn eigen leven mee bezig ben.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: En dat was ook niet zo, die eerste jaren televisie. Ja dat was heel veel audities doen. Honderden. Twee keer ja krijgen en de rest nee. En dan elke keer maar weer bouwen. Maar ondertussen stond ik in een café gewoon al die tijd. En dan liep ik zo twee, drie uur ‘s nachts, werd nog gerookt, dus ik rook naar rook, liep ik zo naar mijn, m’n bed. En elke keer weer afvragen, ja, zit ik op het goede spoor. Want dan was ik overdag poëzie hardop aan het lezen, om aan mijn dictie te werken. Mijn taal. Mijn presentatie.

Soms was ik aan het schrijven, ik deed veel workshops overdag en ‘s avonds weer dat café in. En elke keer dan maar weer afvragen ‘ik wil graag’. En toen alleen nog dat podium op. Ik wist niet precies met wat. Maar is dit het nou? Dus twijfel en toch maar weer doorpakken. Maar heel later ben ik in gaan vullen, want toen miste is de behoefte aan de maatschappelijke. Aan iets teweeg brengen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja wat je natuurlijk had in de VS. 

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Omdat jij daar liberaler dacht dan de anderen en die botsing teweeg wilde brengen. Om te kijken of je iets aan de Amerikaanse mentaliteit kon veranderen. 

ARIE BOOMSMA: Ja en ook gewoon in de hoofden van mensen en het maakte me ook niet uit waarvoor conclusie ze trokken hoor. Als er maar nagedacht werd.

ERNST-JAN PFAUTH: En waar komt denk je, waar kwam die behoefte vandaan? Is dat omdat je in een christelijke omgeving bent opgegroeid waar mensen elke zondag nadenken over zingeving, of?

ARIE BOOMSMA: Nou ik denk wel, bij mij thuis was dat wel meer de cultuur. Maar in die kerken vond ik dat juist ook weer te weinig. Dus in die kerk vond ik juist ook dat er veel te veel vanuit antwoorden werd gesproken werd. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm. Door je vader dan? (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Ja, nou ja, dat… Dat is wel een groot verschil.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

ARIE BOOMSMA: Alleen mijn ouders thuis waren juist wel heel erg van: ‘Kijk dat is een boek van Reve en dit is Jan Wolkers…’ En zonder het internet…

ERNST-JAN PFAUTH: Stonden die in het zicht, of…?!

ARIE BOOMSMA: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: Oké.

ARIE BOOMSMA: En als je, en als ik seks wilde lezen, ja, d’r was geen internet.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dus of het was met vrienden naar een bouwkeet waar altijd blaadjes lagen. Of die boeken in en zoeken naar passages. Henry Miller lag bij ons thuis, weet je wel. (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: (Gniffelt)

ARIE BOOMSMA: Ja, dat is, die agrarische beschrijvingen joh. Het is echt zo leuk als je dat nu leest. Erecties die leken alsof ze het op de kroonluchter voorzien hadden. Dat soort termen.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dus die gesprekken thuis kwam het dat je…

ARIE BOOMSMA: Nou, thuis, mijn moeder met name, zij is heel erg, zij is bijna altijd een interviewer geweest. Dus als ik een vriend of vriendin mee naar huis nam waar ik gewoon mee ging spelen. Dan zat zij binnen een paar minuten over de thuissituatie in gesprek op een manier die niet beklemmend was. Dus mijn moeder was, ik ken misschien wel niemand die zo van nature geïnteresseerd is in een ander.

En daar zichzelf ook wel misschien heeft weggecijferd, heel veel. Maar heel erg, gewoon, geïnteresseerd. Maar dat vertaalde zich dus bij ons aan tafel naar vragen. Over je dag. Over wat je vindt. Over een ruzie, wat zou daar achter kunnen zitten. Hoe zou het bij die persoon thuis zijn? We lezen dit, wat denk je wat dat betekend. Oh, ja vloeken, het is niet erg als je vloekt maar gebruik een origineler woord. Denk na over welke taal je gebruikt. Weet je…

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dat zijn allemaal dingen die heel erg van mijn moeder kwamen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt een geïnteresseerde houding meegekregen en tegelijkertijd een afkeer van groepsdenken zoals je dat in de kerk zag?

ARIE BOOMSMA: Daar ben ik later natuurlijk in gaan vullen. En… Maar ik denk dat het die combinatie is en dat, dat mijn ouders ook… Als je het mijn broer vraagt is dat anders hoor. Want ik denk juist, omdat ik weg ben geweest naar Amerika. Dat, dat mijn opvoeding anders ervaren heb dan mijn broers. Een van mijn broers vind bijvoorbeeld dat het best wel streng was bij ons thuis. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm.

ARIE BOOMSMA: Elke zondag naar de kerk. Eén keer in de twee weken twee keer. Elke maaltijd bidden, lezen. Nou ja, dat, dat kan je als streng ervaren. Ik heb dat niet zo ervaren.

ERNST-JAN PFAUTH: Nee, jij geeft je leven nu ook vorm aan de hand van allerlei rituelen. 

ARIE BOOMSMA: Ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En als je kijkt naar die fase dat je terug was in Nederland en op televisie probeerde. We hadden het natuurlijk over tegenslagen. Die blessure is natuurlijk een grote persoonlijke tegenslag en de problemen in het gezin waar je opgroeide. Maar als ik zo met je lees over die tijd dat je bij Yorin. Weet niet of mensen, jonge luisteraars het kennen, maar het was een commerciële zender…

ARIE BOOMSMA: (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Daar was je omroeper…

ARIE BOOMSMA: 2003…

ERNST-JAN PFAUTH: Dat bestaat ook niet meer. Dat je, als je, ik kan mij voorstellen als je daar die behoefte aan een signatuur hebben, en gesprek teweeg brengen dat je die daar helemaal niet kwijt kon. 

ARIE BOOMSMA: Nee, totáál niet.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe was die periode?

ARIE BOOMSMA: Kijk, die fase, dus terugkomen na mijn studie. Behoefte aan wel een podium, dingen maken, maar vooral in een casting hoek zitten. Naar audities toe, meestal nee te horen krijgen. Soms eens ja. Workshops doen. Clinics doen. Zien beter te worden. Bestuderen. En dan is elke kans is gewoon juichend ‘Ja!’ roepen. Want inkomen. Want gevoel van ontwikkeling. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dus bijrol in Westenwind. Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Een soap destijds. 

ARIE BOOMSMA: Bijrol in Goede Tijden[, Slechte Tijden], ja. Commercial voor Intertoys? Ja. Noem het allemaal maar op. Ja, ja, ja ja. Altijd ja. Omdat daar een gevoel van ontwikkeling in zit en een noodzakelijk inkomen. Maar geen visie.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dus ik heb nu bijvoorbeeld een vriend, Marwan Kenzari, die toen die een Gouden Kalf kreeg voor zijn rol in Wolf van Jim Taihuttu. Stond die in een kledingzaak te werken. Kreeg die achter elkaar fantastische commerciële aanbiedingen. Met veel geld.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Nee, nee! Dit is niet mijn weg. Dus moet je durven en kunnen. Ondertussen leende die geld van vrienden om rond te komen, maar hij zei nee tegen dingen die heel veel geld konden opleveren. Omdat die geloofde, ik moet een ander pad kiezen. Ik heb daar heel veel bewondering voor.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je d’r spijt van? Dat jij het niet zo gedaan hebt?

ARIE BOOMSMA: Nee, nee want ik heb ontzettend veel geleerd die periode. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Enne, en een van die audities was op een gegeven moment voor omroeper. Dus degene die de programma’s aankondigt op televisie. Dat zat vroeger tussen de programma’s door, van om half acht is dit…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja…

ARIE BOOMSMA: En om acht uur is dat. En het gaat daar over. En…

ERNST-JAN PFAUTH: Je bent de derde in Jonge Jaren die geloof ik omroeper is geweest. Humberto Tan ook.

ARIE BOOMSMA: Ja!

ERNST-JAN PFAUTH: Dieuwertje Blok ook…

ARIE BOOMSMA: Dieuwertje, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Het was echt… Het was een kweekvijver blijkbaar. 

ARIE BOOMSMA: Ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Echt een goede training om daar gewend te raken aan die druk. 

ARIE BOOMSMA: Ja, het gebeurt uiteraard een paar keer in zo’n periode dat je het lampje aan ziet gaan en stil valt.

ERNST-JAN PFAUTH: Het klinkt alsof je lange tijd te druk was met die nieuwe mogelijkheden omarmen, met je vaardigheden aansterken om een visie te missen. 

ARIE BOOMSMA: Ja, ondertussen deed ik dan wel met mijn vader een dienst. Een jeugddienst ergens. Dan preekte hij en leidde ik een discussie, weet je wel. Of, ik, ik volgde het nieuws en las de kranten. Ik verdiepte me. Dus ik had die voeding wel, maar het was niet mijn werk. 

ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer begon het te wringen? 

ARIE BOOMSMA: Nou, en het was ook noodzakelijk. Ik had gewoon dat café achter gelaten en ik moest gewoon geld verdienen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat ook nog.

ARIE BOOMSMA: Dus ik zei ja. Dus het voelde een beetje als de kunstenaar die ja tegen zegt tegen alle commerciële klussen om kunst te maken. Alleen ik had nog geen kunst. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Maar ik moest wel vooruit. Dus ja, ja, ja. En toen, toen ik bij Yorin zat, was ik wel heel veel aan het schrijven ook. Kreeg ik bij Atlas Contact, wat toen nog gewoon Contact heette, een contract. Voor een boek. En toen, omdat het zo licht was, het werk dat ik deed, zo uiterlijk en oppervlakkig, kreeg ik de behoefte om héél erg over dat boek te praten. In elk interview dat ik deed over dat omroepen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Da’s wel een terugkerend thema bij jou, hè. Dat je dus, want je begon er helemaal in het begin ook over, d’r is een, de beeldvorming, en daar weiger je je bij neer te leggen.

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus als je de knappe omroeper bent. Die van een luchtigheid. Dan wil jij laten zien ‘nee…’, maar…

ARIE BOOMSMA: Ja. Toen wel.

ERNST-JAN PFAUTH: Want ook op college toch, dan liep jij met filosofieboeken onder je arm om te laten zien ‘ik ben niet alleen maar die atleet…’

ARIE BOOMSMA: (Lacht) Ja, Sein und Zeit van Heidegger. Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Toen nog wel, nu ben je er, ben benieuwd hoe dat veranderd is. Maar toen had je dus heel sterk die behoefte.

ARIE BOOMSMA: Ja, ik was denk ik een lange tijd heel erg bezig met iets niet te zijn. Plaats van gewoon te zijn en dat vertaalde zich heel erg krampachtig, naar benadrukken waar ik nog meer mee bezig was. Wat ik nog meer kon. Maar het kwam niet bij elkaar. 

En pas toen dat omroepen werd opgeheven, ben ik bladen gaan maken omdat ik vanuit Amerika vertaalde ik wel eens artikelen voor bladen en dacht ik, nou ja, ik werd gevraagd als redacteur en kon toen hoofdredactie doen van een nieuw blad. 

Casting, en dus dat ging ik doen. Mijn broer erbij betrokken want die had journalistiek gestudeerd, kon goed schrijven. Wij met z’n tweeën een maandblad maken. (Lacht)

ERNST-JAN PFAUTH: Met, hoe werd dat gefinancierd dan? 

ARIE BOOMSMA: De Nederlandse Tijdschriften Groep, van Erik de Vlieger. En fiasco… Totaal geflopt. Het was een heel mooi, het zag er prachtig uit. Leuke mensen bij betrokken. Maar veel te niche. Maar het ging over het fenomeen casting. In het mode en acteren. En dat ging gewoon niet. Dus elke adverteerder, die we ook nog eens keer zelfs benaderde, die zei: ‘Ja ik vind het er heel mooi uitzien maar het is te nice voor ons merk.’ 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: ‘Maar het spreekt ons heel erg aan dat jullie met dat blad bezig zijn. En dat je evenementen wil organiseren, en iets met online doet. Dus dat was dat begin van die crossmedia term. En toen merkte ik, ah dus wacht even dus al die merken denken na in platforms. Wij zijn dat niet. En we hebben het zakelijk heel moeilijk, we hadden twee edities gemaakt. Eentje waren we betaald, tweede nog niet. We gingen het gat in zeg maar. 

En toen dacht ik: ‘Weet je wat, ik ga gewoon over pitchen. Vanuit die crossmedia gedachte, ga ik campagnes voor je bedenken. Voor je merk. Kost je niks. Maar als je ja zegt gaan we zaken doen’, en ik deed dat voor een klein reclamebureautje als zelfstandige. Want daar maakte we dat blad. Dat blad werd steeds erger, hè. Bij, na de vierde zaten we echt met een groot gat. Van ik geloof wel 32.000 euro.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm.

ARIE BOOMSMA: Freelancers begonnen bij mij aan te kloppen, terwijl ik ook niet betaald kreeg. Maar die begonnen bij mij aan te kloppen, want ik had ze gevraagd. 32.000 euro open. En ik maar pitchen. Bij Prodent, bij L’Oreal, bij allemaal grote merken. En ineens zei Prodent: ‘Hé, ja. Wat een leuk idee om die Prodent-smile eens te gaan claimen.’ Prodent-smile was een bekend fenomeen maar daar hadden ze zelf nooit iets mee gedaan. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hm.

ARIE BOOMSMA: Dus ik had een campagne bedacht met een internet deel en een evenementen, direct marketing-deel en televisie, en zeiden ze: ‘Ja!’ En dat was zo’n grote opdracht, dat de bonus die ik kreeg, het gat vulde voor al die freelancers. Al die mensen betaald van die bonus. Stekker uit dat blad getrokken. Campagne met een reclamebureau, gewoon ondergebracht. Die hebben dat gewoon keurig gemaakt. En ik was weer schoon.

ERNST-JAN PFAUTH: Je was bevrijd van de last van het tijdschrift.

ARIE BOOMSMA: Ja, maar dat was gewoon een hele leerzame les. Ik moet geen dingen doen, ik ben geen hoofdredacteur van een tijdschrift, ik ken die wereld niet. Ik kan schrijven en ik heb creatieve ideeën maar dat is niet goed. en dat was dus wel heel leerzaam, maar wel een fikse tik. En het kostte me een paar jaar, weinig inkomen. Maar toen voelde ik wel, ja ik moet niet meer die hele commerciële hoek in. Dat is niet mijn hoek. 

ERNST-JAN PFAUTH: Klinkt wel als een les die je hieruit kan halen, is dat je gewoon veel dingen moet uitproberen. Ook om te ontdekken wat je dus niet wil, wat dus niet bij je past.

ARIE BOOMSMA: Oh, ik geloof echt dat er een tijd in je leven is dat je overal ja op moet roepen. Overal op. Gaan. Gewoon beuken. Proberen. Just ship it van Seth Godin. Gewoon gaan. Gaan. Ja, ja. Deuren open, deuren open. Proberen.

ERNST-JAN PFAUTH: En het kan dus behoorlijk stressvol worden. Je kan dus 32.000 euro in de min duiken. 

ARIE BOOMSMA: Ja, nou ja, dat is dan een ernstig voorbeeld. Maar in de meeste gevallen ga je gewoon heel erg goed voelen: dit is het wel of dit is het niet. Plus hard werken is gewoon heel waardevol, om te doen moeten doen, te voelen. Helemaal als het noodzaak is.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm. Hé en jouw doorbraak is denk ik, vul ik effe voor je in, kijken of het klopt, is dat je bij de EO…

ARIE BOOMSMA: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Eigenlijk van presentator werd je programmamaker. Dus je kon, je had… En de shine en de signatuur. 

ARIE BOOMSMA: Ja en dat kwam door Andries Knevel…

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, die heeft jou gescout?

ARIE BOOMSMA: Ja, ik was met mijn vader, had ik een boekje gemaakt over de Bijbel. De Bijbel? Wat vind jij?, hij vertelde verhalen uit de Bijbel. Ik stelde vragen over, ja maar als ze zeggen dat er nooit meer een zondvloed komt wat is dan een tsunami? Of als dit er staat, hoe zit dat dan? Gewoon kritisch. 

ERNST-JAN PFAUTH: Weer tegen dat groepsdenken in!

ARIE BOOMSMA: Ja! (Lacht) Toch weer ja.

En met dat boekje zaten we bij Knevel, bij Knevel zaten we en die nodigde mij daarna uit om eens te komen praten over presenteren bij de EO. 

ERNST-JAN PFAUTH: Want hij was, hij is een EO-coryfee, toen, wat voor functie had ‘ie toen?

ARIE BOOMSMA: Ja, hij was toen niet meer de directeur, maar wel…

ERNST-JAN PFAUTH: Een coryfee…

ARIE BOOMSMA: Invloed, ja. 

ARIE BOOMSMA: En gewoon een fijne man ook. Maar ja daaruit voort kwam dat ik daar presenteerde. Programma’s mocht gaan maken. En het eerste ging niet zo goed. Heel leuk idee. We zetten zes studenten in een achterstandswijk in Rotterdam. De Tarwewijk. Die moeten projecten gaan bedenken voor de buurt, die ze met de buurt realiseren. En het winnende project gaan we laten financieren door de gemeente. Heel leuk gegeven, maar niet goed uitgevoerd. En toen werd ik een beetje al richting radio, zo geschoven. 

Maar we zaten wel met een groepje EO’ers vaak bij elkaar om programma’s te bedenken. En toen bedachten we een programma 40 dagen zonder seks, vanuit de wens van de EO om het over geen seks voor het huwelijk te hebben.

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: Waarvan ik zei: ‘Ja dat  kan ik niet doen.’

ERNST-JAN PFAUTH: Nee.

ARIE BOOMSMA: ‘Daar geloof ik niet in.’ Maar die gedachte van, waar hoort seks bij…

ERNST-JAN PFAUTH: Ik moet lachen omdat je het al, dat heb je aardig weten te spinnen in iets anders. (Lacht)

ARIE BOOMSMA: (Lacht) Nee, uiteindelijk werd het een programma over… In die hele, er was toen echt een nationaal, misschien wel een wereld debat over seksualisering van de samenleving. Snackseks. Ja dat denigrerende richting meisjes met name. De invloed van porno op jongeren en hun beleving. Het gebrek aan pure beleving van seks. Het gebrek aan intimiteit. Aan trouw. Dus dat waren hele mooie waarden. 

Toen hebben we een programma bedacht waarin jongeren die heel veel met seks bezig waren, op welke manier dan ook, veertig dagen helemaal niks. In een soort videodagboek gingen we dat volgen van oké, waar loop je tegen aan? Wat gebeurt er? Hoe denk je nu over trouw? Hoe denk je over, wat is het voor je? Heel mooi gegeven. 

En gemaakt op een manier waardoor de kijk… De testpanels allemaal dachten dat het van BNN was. Maar onder het vaandel van de EO…

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: In die achterban, héftige discussies, ‘Dit kan niet bij de EO’, en ‘Er was een dildo in beeld, blote billen.’ 

ERNST-JAN PFAUTH: Precies wat jij wil, die discussies…

ARIE BOOMSMA: Ja, ja. Plus ik dacht: ‘Hé…’, ineens voelde ik, voor het eerst, en ik denk dat je in je leven als je geluk hebt een paar momenten hebt dat dingen samenkomen. En dit was voor mij eentje. Dat dingen samenkomen. 

Dus ik dacht: ‘Ik ben iets aan het maken waar ik trots op ben. Het heeft enorme impact. Het raakt mijn eigen leven en het doet iets met de mensen die er naar kijken.’ Op alle fronten ineens, het ziet er mooi uit. Het is goed. Dus ineens had ik voor het eerst dat gevoel: ‘Dit is het! Dit is de weg. Dit is het product, dit is…’

ERNST-JAN PFAUTH: Daar klikte het…

ARIE BOOMSMA: Ja voor het eerst en dat óntplofte publicitair…

ERNST-JAN PFAUTH: Kan me dat nog herinneren ja. Dat was echt een sensatie.

ARIE BOOMSMA: Zooo hé… Tot aan Australië, België overal interviews erover gedaan. Veel discussie elke keer weer erover. Plus ineens was aan mijn naam geplakt ‘taboe’. Ik bespreek taboes en dan de combinatie van mijn uiterlijk bij de EO, van zo’n programma bij de EO. Dat versterkt elkaar enorm

Dus opeens zat ik op een koers die goed voelde, die klopte. Zowel de ijdelheid die er toch ook bij zat voeden, maar ook gewoon dat maatschappelijk hart heel erg liet koppen. Er gebeurde heel veel ineens dat ik dacht ‘ja dit is mijn koers’.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja als je zo je jonge jaren door spreekt, dan zie je hoe dit allemaal naar dit punt leidt.

Iets héél anders, we hebben je doorbraak nu gehad. Daar stopt Jonge Jaren altijd, maar iets heel anders. Je hebt heel veel tatoeages…

Ik zie bijvoorbeeld de naam van je zoon, dus ik kan me voorstellen dat het verhaal van je leven is. Dus ik ben nogal benieuwd, wat was je allereerste tatoeage? 

ARIE BOOMSMA: Mijn rug. Dus op mijn rug staat een, de gehele rug, Sint-Joris en een draak. En die heb ik ook zo, 2004, dat waren pittige jaren. Met het falen van zo’n blad. Er gebeurde ook in mijn vriendenkring, was, was er dood en ziekte. Mijn broers waren toen nog niet in herstel. Dus dat waren best wel sombere jaren.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: En Sint-Joris en de draak is voor mij in ieder geval een symbool van het overwinnen van tegenslagen…

ERNST-JAN PFAUTH: Ja wat is het verhaal ook alweer? Ik ken het als een Efteling attractie… Maar ik ben heel even kwijt waar het nog meer voor staat (lacht).

ARIE BOOMSMA: Nou, het is door, in de meest vreemde hoeken wordt het geclaimd. Georgische maffia en weet ik veel is het ook allemaal. In zit ook wel een kruisvaarders deel aan, van de ridder die overwint. Voor mij is het gewoon niet meer dan een uitdaging aangaan een tegenslag overwinnen. D’r is iets, een obstakel, waar je mee aan de haal moet. Dat was voor mij het symbool. Toen klopte ik bij mijn goede vriend Henk Schiffmacher aan van: ‘Ik wil graag een tatoeage van Sint-Joris en de draak.’ Dat vond hij fantastisch want hij, want dat is precies zijn tekenstijl, dus en toen nam hij mij mee naar Hesp, aan de Weesperzijde, zaten we een biertje te drinken. Hij pakte twee viltjes en hij tekende wat. Ik had in gedachte we gaan mijn schouderblad doen, zo, zo beginnen we. 

En hij tekende op dat viltje mijn rug, helemaal gevuld met een Sint-Joris en een draak. Een lauwerkrans eromheen. Enorme plaat. Dus ik probeerde heel voorzichtig nog van ‘oh ja, de hele rug…’ Terwijl ik dat schouderblad in gedachten had. ‘Jaaa, als je z’óóón canvas hebt!’

ERNST-JAN PFAUTH: (Lacht)

ARIE BOOMSMA: (Doet Henk na) ‘Dat moet je helemaal gebruiken!’ Dus dat werd het dus ook. En ben ik in drie sessies bij hem thuis, drie sessies van vijf uur…

ERNST-JAN PFAUTH: Mijn god…

ARIE BOOMSMA: Ja… Ben ik die d’r op gaan zetten. Die eerste tatoeage en die ziet nog steeds. Hij heeft hem heel dik en diep is die gezet. Dus hij oogst nog steeds vers en nieuw. Het is ook echt de tatoeage die het meest van allemaal ‘mij voelt’. Dus die helemaal bij mij hoort. Dat gaan ze natuurlijk allemaal doen…

ERNST-JAN PFAUTH: Want je zette als een soort aanmoediging aan jezelf ofzo?

ARIE BOOMSMA: Een aanmoediging, maar ik zette hem ook wel op een moment… Ik zette hem bijvoorbeeld toen dat net, die gesprekken met de EO ook begonnen.

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Dus het moment dat nog wel, het was een beetje omhoog klauteren uit dat dal al voor mijn gevoel. Dus ik dacht ook wel: ‘Ik ben die obstakels aan het overkomen, ik ben die tegenslagen aan het overwinnen, deze hoort nu bij mij.’

ERNST-JAN PFAUTH: Hm.

ARIE BOOMSMA: Dat was wel een beetje het gevoel. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja die timing bleek terecht.

ARIE BOOMSMA: Ja en toen zat ik bij de eerste poging tot een Slimste mens, van Talpa nog denk ik, met Linda de Mol en Maarten van Rossum? Weet het eigenlijk niet eens, en die hadden dat gehoord dat ik dat had gedaan en die vroegen of ik wilde laten zien… ‘Nou als ik volgende ronde weer terug ben dan doe ik dat.’ 

En dat kwam ik en toen liet ik hem zien op tv en dat was ook weer breed uitgemeten, want daar vinden mensen iets van. Dus ineens waren er toen allemaal momenten, veel media, om alles, zoiets kleins als een tatoeage, om alle programma’s die ik maakte… Dus dat bleef toen een beetje hangen.

ERNST-JAN PFAUTH: Want we hebben het nu een paar keer over ijdelheid en aandacht gehad…

ARIE BOOMSMA: …ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar als iemand die dat heeft weten te kanaliseren, als hier jonge mensen naar luisteren, die, die ook ijdel zijn. Ja, wie is er niet ijdel. Maar ook die, waar het heel erg aangemoedigd wordt, de cultuur waar we nu in leven. Dat kan je veel brengen. Ik bedoel ik ben zelf ook ijdel. Ik heb daar veel aan gehad want daardoor bleef ik ook nieuwe dingen ontdekken en nieuwe dingen doen. 

Maar ik heb daar ook last van gehad en nu heb ik dat ook met de jaren gekanaliseerd. Maar als je nu wat jonger bent, heb je dan advies hoe je dat kan kanaliseren? Hoe je kunt kijken is het wel oprecht wat ik nu doe, of moet ik naar een andere stem luisteren?

ARIE BOOMSMA: Ja… Steven Pressfield heeft dat in The War of Art heel mooi, dat boek over het fenomeen hacken. Je kan je af gaan vragen wat willen mensen lezen… Wat willen mensen zien? Dan ga ik dat maken. Maar dat is weg van je hart. Dus altijd maar toetsen wat wil ik heel graag zeggen, wat vind ik heel belangrijk om te doen en dát te maken. Dan denken dat dit juist zo mooie tijd is, omdat deze tijd gaat over je eigen doelgroep zien te vinden. En die te bedienen vanuit dingen die jij belangrijk vindt. 

Dit is ook de tijd van gidsen. Mensen zijn op zoek naar gidsen. Dus het zijn heel veel bruggen eigenlijk naar een eigen koers vinden en lekker dichtbij houden. Want dat is ook in die veelheid van mogelijkheden voor iedereen is de enige onderscheidende factor je karakter. En wie je echt bent. Dat maakt jou anders dan al die anderen. 

Dus ik denk dat dat één is. En ik denk de tweede is… Het omgaan met dat anderen iets vinden van wat je doet. Dus ik denk dat het altijd zinvol is je af te vragen, van is die persoon die iets van mij vindt, is dat iemand die ook om advies zou vragen? Hè…

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Is dat niet zo, ja dan maakt het ook niet zoveel uit wat ze zeggen. Of is het een autoriteit op het gebied waarover ik publiceer of post. Waarop ik mij beweeg. Is dat geen autoriteit, ja dan is het maar een mening. Dus ik denk dat die twee dingen, dat je leert omgaan met de dynamiek van reacties en dat het altijd beter is niet te reageren. Maar vooral voortdurend toetsen waarom wil ik dit? Waarom doe ik dit? Is dit wat ik echt mooi vind om te doen? 

ERNST-JAN PFAUTH: Want je eigen stem vinden, dat advies van Steven Pressfield, dat jij geïnternaliseerd hebt, dat, dat klinkt als makkelijk advies. Dat is het niet. Welke beren op de weg ga je tegenkomen als je dat probeert?

ARIE BOOMSMA: (Denkt kort na) Doelgroepkeuzes, dus wat je in de politiek ook ziet maar wat zeker voor schrijvers en andere mensen die iets maken speelt is dat je heel snel gaat nadenken ‘hoe zorg ik ervoor dat zoveel mogelijk mensen dit…’, maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat er veel meer om hoe zorg ik dat ik mijn groep vind. Die dit mooi vindt omdat dit echt iets van mij is. Die hier ook mee bezig zijn, die vraag is denk ik, dat is een beer.

Verwachtingspatronen, de rituelen en etiquetten van ‘een branche’. Dus een uitgever die vindt dat ‘een boek’ een bepaald omslag moet hebben, lettertype, je hoofd op de voorkant. Wat dan ook. Dus daarin te durven leunen op ‘nee maar zo vind ik het mooi.’

ERNST-JAN PFAUTH: Hm-hm.

ARIE BOOMSMA: Ik denk dat, denk ik, je hebt nu dat boek van Rick Rubin, hè. Over creativiteit, daar komt het ook weer heel erg in naar voren. 

ERNST-JAN PFAUTH: Hij is een legendarische muziekproducer…

ARIE BOOMSMA: Jaaa, man. Wat een fantastisch boek! Maar die heeft er dus bewust voor gekozen, hij zat bij Tim Ferriss in de podcast en die zei: ‘Waarom heb je eigenlijk niet een biografie ervan gemaakt. Want je hebt eigenlijk met iedereen die iets heeft betekend, in muziek in onze tijd, heb je gewerkt. Gewoon van de oude grote sterren, tot de nieuwe, tot de rappers. Gewoon alles. Alles, alles en iedereen.’ En toen zei die: ‘Ja, dat vind ik oninteressant. Dat is niet het boek dat ik wil maken.’ 

Maar hij weet wel, als hij het wel gedaan had, dan had die miljoenen meer van verkocht want het zijn smeuïge verhalen. Dus dat te durven doen, net als het voorbeeld van Marwan Kenzari, die nee zegt tegen Moordvrouw, en weet ik veel wat allemaal. Eerstvolgende arthouse-film met veel te weinig inkomen pakt… Maar nu met Johnny Depp werkt en Anthony Hopkins en nu weer Juliette Binochet, en noem het allemaal maar op. 

Dus jezelf voortdurend toetsen, wat vind ik belangrijk? Wat vind ik mooi? Wat vind ik goed? En niet teveel na te denken over wat er verwacht wordt of wat succesvol zou kunnen zijn en dat dat het mooiste is. 

ERNST-JAN PFAUTH: Zoals van jou verwacht wordt dat je nu, waarschijnlijk op tv was verder gegaan, maar je veel meer de sportondernemer kant op ben gegaan. 

ARIE BOOMSMA: Ja, maar daar heb ik veel over nagedacht op voorbereiding op dit gesprek omdat ik dacht: ‘Ja wat is daar nou, het voelt soms alsof ik mijzelf opnieuw heb uitgevonden en helemaal in de fitness en sport, het ondernemende en de boeken die eruit voortvloeien. En de producten. Daar heb ik iets heel moois mogen opbouwen. 

Alleen ik heb ook weer niet heel duidelijk afscheid genomen van tv. Waardoor er dus altijd een dynamiek blijft van ‘hé we zien je niet meer op tv! Gaat het wel goed? Wat doe je eigenlijk allemaal?’, weet je. En dat zijn confronterende vragen als je gewend bent aan het podium. Dus in mijn eigen leven heb ik heel bewust gezegd ik moet een stap terug trekken als ik me echt op mijn bedrijf wel concentreren. 

Ik kan niet twee weken uit de maand op reis zijn voor televisie. Als mijn kinderen jong zijn en we verdelen de zorg thuis én ik heb een bedrijf met meer dan 180 mensen. Dat zijn keuzes die heb ik heel bewust gemaakt. Maar in de beeldvorming is dat natuurlijk niet. Dus je blijft voortdurend geconfronteerd met die vraag van anderen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

ARIE BOOMSMA: En dat los te laten en te denken: ‘Nee..’, ook daar weer, ‘wat is mijn koers, wat vind ik belangrijk.’ En is dan ook nog gebeurd dat af en toe, wanneer je dingen roept of doet, dat dan toch weer op tv besproken wordt. Je blijft een beetje in die tv-wereld alsof het in deze tijd van zichtbaarheid het een soort hoogst haalbare is… Waar in de beeldvorming iedereen bij wil horen, als je daar niet meer in beweegt dan voelt het ook alsof je, alsof je gefaald hebt. Alsof iets niet gelukt is…

ERNST-JAN PFAUTH: Dus dan moet jij jezelf weer streng toespreken, van: ‘Nee dit is de weg die je gekozen hebt.’

ARIE BOOMSMA: Ja, ja…

ERNST-JAN PFAUTH: Niet naar de sirenen luisteren.

ARIE BOOMSMA: Kijk, nu is het, en dat vind ik heel mooi aan deze tijd, dat je niet meer afhankelijk hoeft te zijn van al die oude mechanisme. Dus je kan nu een boek in eigen beheer uitgeven. Je kan nu op YouTube je eigen kanaal, op Instagram, wat dan ook. Je kan alles nu zelf bouwen. 

Je bent niet meer afhankelijk van een netcoördinator die zegt: ‘Jij mag dit maken.’ En dat vind ik echt een fantastische tijd. Jij zult dat ook hebben, als mensen op je afkomen die dan zeggen: ‘Ja, maar hoe ben je daar, hoe ben je ooit begonnen. Wat voor advies heb je?’ En dan nu is het gewoon: ‘Ga maken.’

‘Ga zelf maken. Maakt niet uit hoe klein. Ga doen. Maken. Elke dag. Wees bezig. Niet wachten totdat iemand jou een kans geeft. Niet wachten tot je ergens iets mag doen. Doe het gewoon zelf.’ Er zijn zoveel mooie voorbeelden van. Denk dat dit wel echt het fantastische is aan deze tijd hoor. Dat… Wij hebben heel veel dingen moeten doen om te komen waar we zijn en nu kun je gewoon zelf creëren. Veel meer dan ooit. 

ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel Arie…

ARIE BOOMSMA: Ja… Leuk!

💌 Meer Arie? Abonneer je op zijn nieuwsbrief en ontvang elke donderdag die inspiratietips. Ga naar arieboomsma.nl

Lees ook de interviews met architect Francine Houben, tuinarchitect Piet Oudolf en presentator Noraly Beyer.

Wil je geen aflevering missen?

Geef je dan op voor de persoonlijke nieuwsbrief van presentator Ernst-Jan Pfauth. Hij mailt je nieuwe interviews en de belangrijkste lessen uit de gesprekken.

Kom naar Jonge Jaren Live op 27 november in Amsterdam