Levende legende Harry Slinger is geboren in de jaren ’40 op drie hoog achter in de Amsterdamse Jordaan. Hij droomde al van jongs af aan van een leven als zanger.
Ondanks een afwijzing door de Kleinkunstacademie, bleef hij vastberaden en bouwde hij samen met zijn band Drukwerk een indrukwekkende carrière op. Met negen albums en meerdere top 10-hits, zoals Hee Amsterdam en Je Loog Tegen Mij, weet Harry nog steeds hele festivalweides plat te spelen.
Maar Harry’s verhaal draait om meer dan alleen hits. Hij begon zijn carrière met het schrijven van maatschappelijk betrokken liedjes over krakers, vluchtelingen en zijn ervaringen als jongerenwerker in Amsterdam-Noord. In dit gesprek duiken we in de nogal wilde jonge jaren van Harry, van de krakersstudio’s tot de grote muziekpodia, en ontdekken we wat jonge artiesten kunnen leren van zijn levensverhaal.
Bereid je voor op een verhaal met een hoop herrie en een hoop charisma.
Harry Slinger over zijn jonge jaren
Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.
ERNST-JAN PFAUTH: Harry, welkom bij Jonge Jaren. Ik wil graag beginnen met je eerste hit. Dat is een protestlied uit 1979. Over het stadsdeel Amsterdam-Noord. Voor de mensen die luisteren, die niet uit Amsterdam komen: dat is eigenlijk aan de overkant van het IJ. Aan de overkant van de grachtengordel, enzo. En ik woon daar nu, in dat stadsdeel.
HARRY SLINGER: Dat verbaast me niks, daar wonen veel… [lacht] mensen die daar niet geboren zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik ben ook een van die import lieden. En elke minuut opent er ongeveer een nieuw restaurant. Maar in de tijd dat jij dat nummer schreef, was dat bepaald niet het geval. Je schreef toen: “Weinig kroegen, geen bioscopen. Alleen een telefooncel, die zullen wij slopen.”
HARRY SLINGER: Ja, die hebben we dus gesloopt, want die vind je nergens meer, die telefooncellen.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Dat is veranderd, geen telefooncellen meer. Maar volgens mij nog veel meer. Kan je ons meenemen naar het ontstaan van dat protestlied? Waar protesteerde je tegen? Waarom schreef je dat nummer?
HARRY SLINGER: Nou, dat is heel gemakkelijk. Want ik was jongerenwerker in Amsterdam-Noord. En wij werden permanent geconfronteerd met vaders, zeg maar, die bij de scheepsbouw werkten en die ontslagen werden.
ERNST-JAN PFAUTH: Op de NDSM?
HARRY SLINGER: Ja, en niet alleen, maar ook bij Ford en noem maar alle grote bedrijven. Dat ging hard hollend achteruit. En ja, ik was er om daar de jongeren op te vangen in Amsterdam-Noord. En dat had ik eerst in de Jordaan gedaan. Maar toen kreeg ik een keer hersenvliesontsteking en toen dacht ik… Daar ging ik niet meer terug, want er was intussen al iemand anders op de Lindengracht terechtgekomen. Dus toen werd ik gevraagd of ik in Amsterdam-Noord wilde, want daar wilde eigenlijk geen cultureel werker naartoe. Ik was natuurlijk helemaal geen cultureel werker, want ik had net MBO achter de… Nee, daar zat ik geloof ik toen nog op.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat hield het werk van jongerenwerker in? Wat moest je doen?
HARRY SLINGER: Nou, allereerst sooswerk, dus ze opvangen na schooltijd of na hun werk. En vooral adviseren over dingen, vooral veel met ze praten, veel met ze bezig zijn, biljarten met ze. Ik heb toen ook ingevoerd, heb ik een aantal bokshandschoenen gekocht. En toen konden ze een beetje hun agressie kwijt, door elkaar flink op de smoel te timmeren.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, ik wou vragen: “Op jou?” Maar op elkaar? [Lacht]
HARRY SLINGER: Nee, ik deed ook mee, jawel, jawel. Maar ja, die jongeren, ja, hoe zal ik het zeggen? Ja, ik sprak de taal en het woord ‘bang’ komt niet zo gauw in mij op.
ERNST-JAN PFAUTH: Want andere mensen waren wel bang voor die jochies?
HARRY SLINGER: Ja, ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom dan?
HARRY SLINGER: Ja, ze konden nogal agressief zijn en ja, rottigheid uithalen ook.
ERNST-JAN PFAUTH: En zij waren dus zonen van de havenarbeiders eigenlijk?
HARRY SLINGER: Ja, heel veel havenarbeiders, maar ik zat toen in de Banne in eerste instantie.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een buurt in Noord.
HARRY SLINGER: Ja, de Banne, niet de Banne waar ik stond, maar het buurtcentrum De Banne. Daar zat ik en daar woonde eigenlijk het meeste het ‘koperen knopen proletariaat’, zoals dat heet.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat is dat?
HARRY SLINGER: Alle, zeg maar, trambestuurders, brandweerlieden, buschauffeurs, de mensen die koperen knopen hadden. Koperen knopen proletariaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh oke, iets nieuws geleerd.
HARRY SLINGER: Die woonden daar eigenlijk het meeste. Maar ook havenarbeiders ja, en dat hield wel in: dan werd pa ontslagen en pa kwam ineens thuis.
ERNST-JAN PFAUTH: Want in die tijd verplaatste al die scheepsbouw zich naar andere plekken?
HARRY SLINGER: Ja, ja, ja, het verre oosten enzo. En Ford ging ook dicht.
ERNST-JAN PFAUTH: Er zat een autofabriek?
HARRY SLINGER: Ja, ja, een hele grote autofabriek. En ja, heel veel grote bedrijven zaten er in Amsterdam Noord.
ERNST-JAN PFAUTH: En nu gaat er elke minuut een pontje, maar in die tijd… Naar de andere kant van het IJ, naar het centrum. Toen nog niet, neem ik zo aan.
HARRY SLINGER: Nou, nee, jawel, dat was heel druk. Man, man, man.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, omdat je in het nummer schrijft, dat protestlied Ik verveel me zo, Zo heet het nummer. Daar schrijf je dat het heel lang duurde om in het centrum te komen.
HARRY SLINGER: Ja, dat duurde ook lang, want ja, de bussen, we hadden nog geen metro… Of tenminste geen A, geen metro en B, geen IJ-tunnel.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, de IJ-tunnel natuurlijk.
HARRY SLINGER: Alles moest per pont. Nou, dan kan je wel snappen dat als iedereen over moet met de pont, en alle auto’s over moeten met de pont, en fietsers over moeten, dan kan je je wel voorstellen hoe lang dat duurt.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. En het lijkt alsof we nu een heel Amsterdams gesprek voeren, maar eigenlijk waar dat protestlied over gaat, is iets meer universeel dan dat.
HARRY SLINGER: Over jongeren in Amsterdam Noord, hè. De actiegroep JAN hadden we toen opgericht. Er waren ook sociologie studenten uit de VU, die ons als jongerenwerker ook begeleidden. En toen moesten we een actielied hebben. En aangezien ik dus al in een band speelde, heb ik dus het actielied geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat wilde die actiegroep dan? Wat wilde je bereiken met die groep JAN?
HARRY SLINGER: Dat de jongeren een kans kregen in Amsterdam Noord. En vooral banen, want dat was toen heel erg eind jaren ’70, begin jaren ’80. Toen begon de ellende eigenlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij zat daar in Noord als jongerenwerker, je zag: de werkgelegenheid vertrekt daar. De jongeren blijven alleen berooid van kansen achter.
HARRY SLINGER: Ja, en pa en moe die in de echtscheiding terechtkwamen, doordat pa thuis zat. En een scheepsbouwer die zijn handen niet altijd thuis kon houden. En dan hadden wij ook een vrouwenwerkster bij ons in het buurthuis. En vrouwen, die hadden zo’n cursus Vrouwen ontdekken de samenleving. En dat is natuurlijk hartstikke goed. Maar als je de mannen niet de samenleving ook laat ontdekken, dat ze alleen maar over lekkere wijven kunnen praten op de scheepsbouw, dan schiet dat niet op.
ERNST-JAN PFAUTH: Die troffen opeens een feminist achter het aanrecht aan?
HARRY SLINGER: Ja, ja, ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, dus dat broeide allemaal, sociaal, economisch. En jij dacht: het is tijd voor een protestlied?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ging dat? Waar schreef je het?
HARRY SLINGER: In het buurthuis de Banne, achter mijn bureautje, wat ik had om mijn administratie bij te houden en dat soort dingen. Daar schreef ik het nummer. En dat was een nummer van Bob Dylan.
ERNST-JAN PFAUTH: A Hard Rain‘s A-Gonna Fall.
HARRY SLINGER: A Hard Rain‘s A-Gonna Fall. Ja, en ik was groot fan natuurlijk van Bob Dylan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus die melodie gebruikte je?
HARRY SLINGER: Ja. En dat hebben we ook opgestuurd, uiteindelijk naar de uitgeverij van Dylan. En ik heb dus autorisatie gekregen daarvoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ging dat dan? Je schreef gewoon: “Hallo, Harry uit Noord”?
HARRY SLINGER: Ja, ze hebben de tekst van Ik verveel me zo vertaald voor Dylan.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HARRY SLINGER: En Dylan vond het hartstikke te gek.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, het is natuurlijk een protestlied. Hij is de vader van het protestlied.
HARRY SLINGER: Ja, ja, ja, daarom.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar wat grappig…
HARRY SLINGER: Heel veel mensen weten het niet, maar nou je het vraagt.
ERNST-JAN PFAUTH: …dat jij dus in het buurthuis de Banne een nummer schrijft, en dat opstuurt naar Dylan, die toen, eind jaren ‘70, een godheid was.
HARRY SLINGER: Het begon eigenlijk toen wij bij de platenmaatschappij terechtkwamen. Die zeiden: “Ah, dan gaan we autorisatie voor aanvragen bij de uitgeverij van Dylan.” Dylan was, nou, daar kan je je misschien wel iets bij voorstellen, een heel eigenwijze man ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar kan ik me zeker iets bij voorstellen.
HARRY SLINGER: Die alles zelf wilde lezen wat er in het buitenland met zijn spullen gebeurde. Dus toen werd de hele tekst van Ik verveel me zo vertaald in het Engels. En het hele verhaaltje erbij van waar het om ging, om jongeren uit Amsterdam Noord. En dan heeft hij goedkeuring gegeven voor autorisatie.
ERNST-JAN PFAUTH: Kreeg je een briefje, of was het gewoon een mailtje?
HARRY SLINGER: Ja, ik heb ergens in mijn, ver in mijn archief moet een briefje zitten. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?
HARRY SLINGER: Ja, van de uitgeverij he. Dat meneer Dylan het…
ERNST-JAN PFAUTH: He approves.
HARRY SLINGER: Ja, die was…
ERNST-JAN PFAUTH: En waarom was het…
HARRY SLINGER: Kicken toch?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, heel kicken. Ja, maar het is een nummer over Amsterdam Noord. Waarom denk je dat het een nationale hit is geworden? Wat zit er in dat nummer?
HARRY SLINGER: Omdat dat overal speelde bij jongeren, in die tijd. Nu nog. Overal waar wij spelen, of het nou op de Zwarte Cross is of in een dorpshuis in Grootebroek, het wordt keihard mee geblèrd. En door jongeren nu, ook weer.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, grappig he. Terwijl de letterlijke tekst… Er is nu genoeg te doen in Noord, inmiddels. Maar het gaat puur om het gevoel dat je als jongere wordt achtergesteld.
HARRY SLINGER: Kijk, jij zegt: “Er is natuurlijk genoeg….” Ja, voor wie is er genoeg te doen?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik ben natuurlijk ook alweer oud. Eind dertig. Ja, voor mij is er genoeg te doen.
HARRY SLINGER: Nou, zelfs stokoud is eigenlijk…
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HARRY SLINGER: Nee, kijk, de grap is dat je nu nog steeds in Noord, kom je nog steeds op plekken tegen: “Ik verveel me nog steeds in Amsterdam Noord!”
ERNST-JAN PFAUTH: O ja? Schrijven mensen dat op de muur?
HARRY SLINGER: Dat jongeren… Waarschijnlijk jongeren die dat schrijven. Kan me niet voorstellen dat een oude lul dat schrijft.
ERNST-JAN PFAUTH: Grappig.
HARRY SLINGER: Ja, dat is heel grappig.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dan nog, dus je hebt dat nummer geschreven, je hebt toestemming van Dylan. Hoe wordt zoiets dan een hit? Kijk, tegenwoordig heb je Spotify en TikTok, maar hoe ging dat in de tijd?
HARRY SLINGER: Dat is heel makkelijk!
ERNST-JAN PFAUTH: Vertel.
HARRY SLINGER: Tenminste… [Lacht] Ik dacht… We hebben toen een singletje ervan gemaakt. We hebben het opgenomen op de Liergouw in Amsterdam Noord, daar zat Joke’s Koeienverhuurbedrijf.
ERNST-JAN PFAUTH: Joke’s Koeienverhuurbedrijf?
HARRY SLINGER: Ja, dat was een pand, dat moest eigenlijk weg in verband met de Schellingwoude tunnel. En toen hebben ze de tekeningen aangepast en toen bleef het pand bestaan. Dat staat er nog steeds. En dat was toen… Toen stond het leeg. Toen is het gekraakt. En toen hebben ze daar een studiootje in begonnen met twee oude Revoxen. En daar hebben we het dus opgenomen.
ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt het in een krakersstudio opgenomen?
HARRY SLINGER: Ja, natuurlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Het verhaal wordt steeds romantischer.
HARRY SLINGER: Nee, ja… Romantisch, dat was toen niet romantisch.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, het was bittere ellende. Dat begrijp ik. Anders had je dat lied niet hoeven schrijven. Maar nu klinkt het heel romantisch.
HARRY SLINGER: Het leuke was ook dat… Daar hebben we toen opgenomen. Op twee oude Revoxen. Toen drumde ik, origineel heb ik nog gedrumd. Toen had ik mijn enkelbanden nog niet gescheurd. Toen kwam er een andere drummer. Maar toen hebben we daar 500 singletjes van laten maken in België. Laten persen.
ERNST-JAN PFAUTH: Was dat duur om te laten doen?
HARRY SLINGER: Nee, volgens mij viel dat wel mee. En toen hebben we dus… Toen hebben we het opgestuurd aan Alfred Lagarde, Will Luikinga, al die DJ’s in Hilversum. En aan Frits Spits. En Frits Spits die pakte het op. En die zei: “Dit is helemaal te gek.” Ja, toen was er geen houden meer aan.
ERNST-JAN PFAUTH: Want Frits Spits was toen ook nog een jonge god, neem ik aan? En die was toen een invloedrijke DJ?
HARRY SLINGER: Ja, nog steeds. Een heel invloedrijke man, hoor, denk ik. Toen kwamen we ook in de Tipparade terecht. En toen heb ik eigenlijk al begrepen dat die hele handel, dat het gewoon eigenlijk een smerige bende was. Net zoals… Het is één van de grootste industrieën ter wereld he, muziek.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar waarom is het een smerige bende dan?
HARRY SLINGER: Hoe kan je nou met 500 singletjes in de Tipparade terechtkomen?
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, zo. Ja, ja, ja.
HARRY SLINGER: Frits Spits draaide het, dus iedereen ging het draaien. En toen kwam er dus een platenmaatschappij, de firma Bovema uit Heemstede, die kwam of die het uit mochten geven, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Toen zei je: “Ja, dat is goed, moet je alleen nog even bij Dylan checken of het mag.”?
HARRY SLINGER: Ja, toen hebben ze dus die band gekocht van ons. Toen kregen we nog niet meteen een contract. Toen hebben ze die band gekocht, die Revox-band. En voor duizend gulden, nou dat was natuurlijk: “Yeeeah!” Toen konden we drumstokken kopen, we konden snaren kopen, we konden… Nou, zo. En toen kwamen ze of wij nog meer van dat soort nummers hadden. Toen mochten we op een zaterdagmiddag in het Gramophone House in Heemstede, mochten wij dus een demo opnemen.
ERNST-JAN PFAUTH: Van een krakerstudio naar een echte muziekstudio.
HARRY SLINGER: Ja, studio 2. En wat stond daar? Daar stond de tafel die had gestaan in de Apple studio van The Beatles.
ERNST-JAN PFAUTH: Wauw.
HARRY SLINGER: Om te mixen. En daar zat geloof ik, iets van drie of vier kilo goud zat erin. Want goud stoorde niet. Toen had je nog van, nou is het allemaal weer apart, maar toen had je het dan nog zo rond. En toen moesten we dus met z’n allen die hele… En dan hebben we gewoon… Aftikken en toen hebben we een aantal nummers gespeeld. Dat is de eerste LP geworden.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Weet je nog wanneer je jezelf voor het eerst op de radio hoorde?
HARRY SLINGER: Bij Frits Spits?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Waar was je? Hoe was dat?
HARRY SLINGER: Ik werkte toen in Het Hoogt en Het Laagt, dus in Het Breed in Amsterdam-Noord. Toen was ik teamleider geworden. En toen hoorde ik dat voor het eerst.
ERNST-JAN PFAUTH: Was je op de hoogte gebracht van: “Vandaag kom je op de radio.”?
HARRY SLINGER: Nee, nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je was gewoon aan het werk als…
HARRY SLINGER: Ja, kijk, we hadden natuurlijk die plaatjes gestuurd. Dus we zaten als gekken altijd te luisteren van: waar komt ‘ie het eerste langs?
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij was nog aan het werk in Noord…
HARRY SLINGER: Ja, in Noord.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe ging dat?
HARRY SLINGER: Je zet dan toch de radio aan als het Spitsuur is.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja? En toen?
HARRY SLINGER: Ja, dus überhaupt iedereen van mijn leeftijd toen, die zette Spitsuur aan. Dat was toch hét programma. Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe reageerde je toen je zelf hoorde?
HARRY SLINGER: Nou… Ik dacht dat ik gek werd hoor. [Lacht] Ja, nee, het is… Kijk, mijn… tegenwoordig mijn vrouw, maar toen mijn vriendin, die zei: “Eigenlijk moet je een paar loden schoenen hebben, om je een beetje op de vloer te houden.” Want je gaat toch een beetje vliegen. En zeker als het, je moet rekenen, het was onze hobby, muziek maken. Kijk, daarna is er een heleboel gebeurd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat weet ik. Maar nu zit je al helemaal bij de analyse van: “Ik moet met mijn beide voeten op de grond zijn.” Maar op dat moment was je toch gewoon heel blij, neem ik aan?
HARRY SLINGER: Ja!
ERNST-JAN PFAUTH: Juichend door het jongerencentrum gerend?
HARRY SLINGER: Ja, en al die jongeren vonden het ook fantastisch. Want hun nummer…
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ja, tuurlijk.
HARRY SLINGER: Het was hun nummer voor… Ik had het voor hen geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Zij voelden zich gehoord?
HARRY SLINGER: Het protestlied uit Noord, we werden gehoord. Eindelijk was er geluid. Ja. Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Laten we eens wat verder terug gaan. Want ik ging een beetje zoeken naar… Ik heb je biografie gelezen. Ik ging een beetje zoeken naar: wat is nou het begin van Harry de artiest? En dat kwam ik op een beroep uit waarvan ik niet eens weet hoe ik het moet uitspreken. Stoepier?
HARRY SLINGER: Stoepier.
ERNST-JAN PFAUTH: Stoepier?
HARRY SLINGER: Ja, stoepier. In de Oude Hoogstraat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, oké. Maar voordat we naar de locatie gaan, wat is een stoepier?
HARRY SLINGER: Een stoepier is iemand die voor de deur staat. Tegenwoordig heet dat in Spanje, hoe noemen ze dat?
ERNST-JAN PFAUTH: Een propper.
HARRY SLINGER: Een propper, ja. Nee, maar toen heette het stoepier.
ERNST-JAN PFAUTH: Betere naam.
HARRY SLINGER: He?
ERNST-JAN PFAUTH: Betere naam dan propper.
HARRY SLINGER: Keurige naam. Het lijkt wel Frans hè [zet accent op]: “Stoepier!”. En dan zei mijn baas, meneer Bartels, die zei… Want het was een textielzaak. Ik kwam dus uit een kleermakersfamilie ook. En dan zei hij: “Dan ga je bij de deur staan, buiten, zo in de deuropening. En zodra er iemand in de etalage kijkt, dan moet je een verhaaltje vertellen: ‘Wat zoekt u?’” En daar was ik perfect in.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je moest mensen…
HARRY SLINGER: Om de klanten naar binnen te praten. Ja, ik had… Schitterende verhalen verzon ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat dan?
HARRY SLINGER: Als er dan een vrouw in de etalage keek, van: “Ach mevrouw, wat leuk dat u aandacht voor ons etalage hebt. Ik heb het zelf gemaakt. Hoe vindt u dat nou?” “Nou ja, er zitten mooie stoffen bij. Ja, maar ik heb niks nodig.” Ik zeg: “Nee, maar uw man…” Want die man was dan langzaam doorgelopen, want die dacht: oh god, daar gaan we weer. En die man had dan een geruit overhemd. En dan zei ik altijd: “Oh, dat is een mooie poplin die uw man aan heeft. Maar wij hebben binnen nog veel mooiere. Ook geruit. En ik zie dat uw man van dat ruitje houdt. Wij hebben zelfs zulke mooie poplin binnen, dat als het erg warm wordt, kan je de ruitjes open zetten.”
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HARRY SLINGER: “Ik kan het u laten zien. Loop maar even mee naar binnen.” En dan liep ze mee naar binnen en dan zei ik tegen mijn baas: “Die mevrouw wil die ruitjes zien die je open kan zetten.” En dan ging hij weer het verhaal vertellen van dat mijn fantasie op hol sloeg, maar dat we wel hele mooie stoffen hadden.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij haalde ze daar in een zijstraatje van de Dam, haalde je ze met een act eigenlijk de winkel in?
HARRY SLINGER: Ja, maar dat is toch, dat is ontzettend leuk…
ERNST-JAN PFAUTH: Want je was 13 toen he? Even voor de goede orde.
HARRY SLINGER: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Piepjong, maar brutaal genoeg om dus zo’n mooi verhaal op te hangen tegen een keurige dame.
HARRY SLINGER: Brutaal genoeg. Je wordt vanzelf brutaal, want je moet gewoon.
ERNST-JAN PFAUTH: En waarom was dit het begin van je artiestencarrière dan?
HARRY SLINGER: Het leren lullen. Het aan elkaar praten, het dingen verzinnen. Ga maar een keer met die Slingertocht mee, dan kom je er vanzelf wel achter. [Lacht] Nee, maar dat is, je leert smoezen, je leert praten, je leert humor, je leert…
ERNST-JAN PFAUTH: En dat heb je nodig voor op het podium, later?
HARRY SLINGER: Ja, ja, want met de band hadden we dat… Wij deden ook, dan gingen we op tournee bijvoorbeeld. Dat verzonnen we zelf. Dan gingen we op tournee en dan kwamen we bij een camping. Want dan hadden we vakantie met z’n allen en niemand ging echt weg. Nou, dan gingen we ‘op tournee’. En dan kwamen we bij een camping en dan zeiden we tegen die camping: “U hebt vanavond feest? Ja, want wij zijn van Ik verveel me zo in Amsterdam-Noord.” En dan vertelden we het verhaal. “Ja, maar hoe krijg ik al die mensen van de camping?” “O, dat regelen we zelf wel.” Dan gingen we met de deksels en boem, boem, boem! De hele camping in de rondte. En dan zeiden we, dan gingen we foldertjes uitdelen, want die hadden we al van tevoren gemaakt, dat het ’s avonds feest was. Nou, geweldig!
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dit was dus eigenlijk ook een soort, ja, een soort hosselaar dus. In de zin van: je leerde dus daar, voor die etalage, mensen de winkel binnen te krijgen. En die kennis kon je toepassen als je later ervoor wilde zorgen dat bijvoorbeeld mensen naar je optreden kwamen.
HARRY SLINGER: Ja. Bijna gelijktijdig. Want niet zoveel later, zat ik…Kijk, toen ik dertien was, zat ik al op het amateurtoneel. Ik ben de jongste thuis, hè, dat wil je niet vergeten. Het nakomertje. En ik ben ook de enige nog die over is, dat gebeurt wel vaker met nakomertjes. Kijk, ik werd vroeger ook op tafel gezet. Want ik kon al zingen. Dus dan, als er ergens een verjaardag was, dan werd ik op tafel gezet. En dan moest ik even zingen, van Bij ons in de Jordaan of Aan de Amsterdamse grachten. Ik moest de Amsterdamse liedjes zingen dan.
ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt gewoon nooit een keuze gehad. Gewoon op het moment dat je je er bewust van bent, werd je op tafel gezet.
HARRY SLINGER: Nee, maar ik, ja, mijn ooms en tante, noem maar op, de hele misjpoge, die was er gek mee als ik zat te zingen, als die kleine Harry kwam. Want al mijn neven en nichten waren ook allemaal ouder.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe heb je dat geleerd, dat muziek maken? Want het eerste nummer dat je schreef werd een hit.
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt er ergens wat geleerd onderweg.
HARRY SLINGER: Ja, nou ik denk vooral dat het kwam, want ik drumde dus, zelf. En ik heb ook nog trompet gespeeld. En in de Kennedy Drumband speelde ik trompet. Dus ik had wel, ik had wel een beetje… En ik heb natuurlijk gezongen in kerkkoren ook, en…
ERNST-JAN PFAUTH: Maar volgde je les voor die trompet en drums, of ben jij autodidact? Heb je dit allemaal jezelf aangeleerd?
HARRY SLINGER: Ja. Nou ja, bij zo’n drumband krijg je wel een beetje les natuurlijk. En drummen heb ik mezelf geleerd. Ik heb gewoon een drumstel gekocht, platen opgezet en meedrummen. Tot vreugde van die buren. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: En je zat in…
HARRY SLINGER: Ja, dat vraag ik me nog weleens af, hè. Zou er nu nog een buurjongen zijn, of zo, die denkt: “Godverdorie, daar werd ik vroeger wakker van.” Weet je wel. Moet je nou eens kijken.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Niet voor niks geweest.
HARRY SLINGER: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je… Want je zat ook in de krakerswereld toen, toch?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe zag die wereld eruit in de jaren ‘70? Wat voor huis woonde je?
HARRY SLINGER: Een beetje “Ontwaakt, verworpenen der aarde” he? Ik vind veel jongelui nu eigenlijk een beetje slappe hap. Ik bedoel, als je toch geen woning kan krijgen hier in Amsterdam, dan moet je toch gewoon kraken?
ERNST-JAN PFAUTH: Dat deden jullie toen?
HARRY SLINGER: Weet je dat er heel wat leeg staat nu?
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ging jij vroeger te werk? Als ze luisteren, ter inspiratie, hoe ging jij vroeger te werk dan? Je had geen woning, en dan?
HARRY SLINGER: Nee, ik heb altijd een woning gehad. Maar dat komt omdat ik misschien een bijdehante sodemieter ben. Maar er waren er een heleboel, die hadden dus geen huis. En de Groote Keijser, daar hebben wij gespeeld.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat was dat, de Groote Keijser?
HARRY SLINGER: De Groote Keijser, op de Keizersgracht, dat waren een aantal panden die gekraakt waren. En daar werden barricades op gegooid. Nou, en wat dacht je van de Vondelstraat? Wij hebben op een vrachtwagen bij de Vondelstraat gespeeld.
ERNST-JAN PFAUTH: Hier kan ik, en heel veel luisteraars, zich niks meer bij voorstellen. Een gigantisch kraakpand op de Keizersgracht. Kan je ons eens meenemen, hoe zag het eruit? Als je daar naar binnen liep om op te treden, wat zag je?
HARRY SLINGER: In ieder geval een hoop barricaden ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon op de gracht?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Konden de auto’s er niet meer langs?
HARRY SLINGER: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Was gewoon een heel stuk afgesloten?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. Waar bestonden die barricades dan uit?
HARRY SLINGER: Uit ellende, huisraad en vuilnis en stenen.
ERNST-JAN PFAUTH: Er lagen gewoon tien bankstellen met stenen eromheen?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En moest je dan door een soort checkpoint naar binnen ofzo?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?
HARRY SLINGER: Ja, ja, echt. Google het maar, de Groote Keijser.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, nee, ik heb nu de luxe dat jij tegenover me zit. Nu kan ik het van jou horen, dat is veel leuker dan Google. Ik geloof je, ik ben gewoon alleen heel benieuwd hoe dat… Dan meld je je bij die barricade en dan zeg je: “Hallo, ik kom optreden.”?
HARRY SLINGER: Ja, en dan had je ook op radio de Groote Keijser ook. Die zond uit, volgens mij was het zelfs tijdens de kroning nog van Beatrix. Ja, ik denk het wel. Toen had je natuurlijk de Tetterode in Bilderdijkstraat.
ERNST-JAN PFAUTH: De oude fabriek.
HARRY SLINGER: Nou, de Vondelstraat was toen denk ik al ontruimd. Ja, die was toen al ontruimd.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik denk dat mensen die verhalen weleens hebben gehoord van de stadsoorlog rond de kroning van Beatrix. En dat er overal veldslagen waren.
HARRY SLINGER: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar wat denk ik minder bekend is, is dan hoe zo’n Groote Keijser… Als je daar dan binnenliep, wat voor wereld dat was. Dus jij bent voor mij…
HARRY SLINGER: Een alternatieve wereld. Wij dachten toen dat de wereld nog een beetje te veranderen was. We hadden toen nog idealen waarvan er toch een aantal een beetje een illusie zijn geworden.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, dus een alternatieve wereld. Dus die Groote Keijser, als je daar naar binnen liep, dan voelde je: dit ligt in Amsterdam, maar het is eigenlijk een andere plek?
HARRY SLINGER: Maar in diezelfde krakersscene, daar is ook de vegetarische toestand ontstaan, de veganistische toestand ontstaan.
ERNST-JAN PFAUTH: En als je dan door de deur liep bij de Groote Keijser, hoe zag het er dan uit binnen?
HARRY SLINGER: Een grote klerenbende natuurlijk, maar wel gezellig. [Lacht] Hier zie je ook ruwe muren. Dat weten de mensen thuis dan weer niet, maar ik zit hier tegen de ruwe muren van Malle Jaap aan te kijken, de Montelbaanstoren.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat had je dus daar ook, dat zag er gewoon afgeleefd uit. En hoe…
HARRY SLINGER: Ja. Nou, afgeleefd? Nee, nee, want de krakers deden hun best om dat een beetje op te knappen. Maar ja, weinig geld natuurlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Een bouwvakker gaat daar niet onbetaald aan de slag.
HARRY SLINGER: Nee, nee.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe wist je dan waar je moest spelen? In de Groote Keijser?
HARRY SLINGER: Daar werden we voor gevraagd.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, en dan werd je ontvangen en dan werd je meegenomen. Waar trad je dan op? Hoe zag die ruimte eruit?
HARRY SLINGER: Een grote studio was dat eigenlijk. Net zoiets als hier, maar dan een stuk groter. En daar werden feest gegeven ook.
ERNST-JAN PFAUTH: In een mooie oude stijlkamer in een grachtenpand?
HARRY SLINGER: Dat hebben we ook al gehad, ja. Op Herengracht 12. In een pand waar vroeger een confectionair zat. En daar ben ik met mijn vader toen ik klein was geweest. En daar moesten we dan modellen brengen die we thuis naaiden. En dan mocht ik mee. En later dus heb ik daar in dat kraakpand opgetreden. Dat de ME binnenkwam. En voordat ik het wist zat ik op bureau Warmoesstraat.
ERNST-JAN PFAUTH: Je drumstel kwijt?
HARRY SLINGER: Ja. [Lacht] Nee, het was zo dat de politie kwam binnen, de ME kwam binnen. Eerst met een platte pet nog wel. Maar de ME stond buiten al te wachten. En die kwam binnen en die zwaaide zo met beide armen. Ik begreep natuurlijk stiekem toch wel dat hij bedoelde dat het stil moest worden. En ik zat achter mijn drumstel, want toen drumde ik wel. En ik zwaaide dus. En toen kwam hij naar ons toe en toen ging hij aan de versterkers, aan de knoppen zitten draaien. En toen heb ik hem dus met mijn drumstok een tik op zijn vingers gegeven.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, joh! [Lacht]
HARRY SLINGER: En toen lag ik dus te rollen met een agent op… [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Dat kan ik me voorstellen, ja.
HARRY SLINGER: En toen kwam de ME binnen. En toen werd alles in beslag genomen. Ik moest naar het bureau Warmoesstraat. En toen wilden ze mijn drumstel niet meenemen. Ik maak het meeste herrie, dus dan moet je mijn spullen ook meenemen. Dus ik zette dat in die bus van die politie. En die werd er weer uitgezet en weer erin en weer eruit en weer erin. En uiteindelijk werd ik meegenomen en hebben ze toch maar dat hele drumstel ook meegenomen. En toen zat ik dus vast in bureau Warmoesstraat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ongelooflijk. Tegenwoordig krijg je gewoon een knuppel in je nek als je dat probeert.
HARRY SLINGER: Nou, dat kon toen ook hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar jij kwam daar dan toch mee weg of zo? Hield je daar dan ook weer zo’n verhaal over…
HARRY SLINGER: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: In de geest van ruitjes die open kunnen en charmeren.
HARRY SLINGER: Ja, ik denk dat ik dat…
ERNST-JAN PFAUTH: Een hoop herrie en een hoop charisma.
HARRY SLINGER: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, goede combinatie. Kan je niet aanleren, denk ik. Moet je mee gezegend zijn.
HARRY SLINGER: Ja, ik denk dat je daar… Zo word je geboren. Dat zit in deze en genen zit het dan, hè?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Dus je trad gewoon in die tijd, voor die doorbraak, dus heel veel op in krakers studio’s, campings…
HARRY SLINGER: Ja, en in cafés, buurthuizen.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor cafés? Wat voor cafés waren het dan? Gewoon live muziek cafés?
HARRY SLINGER: Ja, gewoon. Of ze nou echt een live muziekvergunning hadden, dat weet ik niet, maar… Daar heb ik nooit naar gevraagd.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan kom jij je gewoon melden van…
HARRY SLINGER: Ja, met de band en met een mannetje of vier, vijf. En we hebben wel gelachen ook, Jezus Christus. Nee, maar dat is gewoon… Als je plezier hebt in muziek maken, dan weet je de plekken ook te vinden waar mensen het leuk vinden. Want dan speel je zeg maar in een café en dan is er een stel en die zeggen: “We gaan volgend jaar trouwen. Wil je op ons huwelijk spelen?” “Ja, dat wil ik wel.” En dan zeg ik: “Maar, daar moet je wel rekening mee houden dat we ook nummers spelen als van [zingt]: “Je bent niet mooi, je bent geen knappe vrouw. Je nagels zijn voortdurend in de rouw”. Nou, dat soort dingen. En we hebben op een VVD congres gespeeld in… Hoe heet het ook alweer? In Osdorp. Een groot gebouw.
ERNST-JAN PFAUTH: Oke, een groot gebouw in Osdorp, in een stadsdeel in Amsterdam. Bij de VVD?!
HARRY SLINGER: Ja, die vroegen ons.
ERNST-JAN PFAUTH: Die waren toen nog een stuk liberaler dan nu, neem ik aan. Ik denk niet dat Hang Youth…
HARRY SLINGER: Je hebt ook échte liberalen. Ik denk, wat ik ken, hoe heet die… Die was in Noord ook, hij was laatst bij… Eric van den Burg, die was er. Die heeft ook in Noord gezeten. Topkerel.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar ik kan me niet voorstellen dat Hang Youth, die dan nu zulke nummers maakt, dat die bij de VVD mogen optreden.
HARRY SLINGER: Nee, maar het leuke is dat wij werden gevraagd, omdat wij natuurlijk ook… Wij speelden ook op carnaval in Brabant.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel een grappige mix, want jullie speelden eigenlijk dus protestliederen. Niet alleen maar over verveelde jongeren in Noord, kansarme jongeren in Noord, maar ook over vluchtelingen, over krakers. Maar dus ook over vrouwen met rouwranden.
HARRY SLINGER: Ja, feestmuziek. En het leuke is dan dat je dus… Mijn bedoeling was dat met protestliedjes, als je die ook weet te verpakken in ook leuke, mooie muziek, en zoals we nu dan zingen, nog steeds van Laat de rijken de crisis betalen, dat je mensen aan het… Als er nou duizend man in de zaal staat, en er zijn er tien, die dan later nog eens luisteren of over nadenken van: hé, zouden ze misschien toch gelijk hebben?
ERNST-JAN PFAUTH: Maar is het dan bijna dat je ze naar binnen lokt met Je loog tegen mij en met Hee Amsterdam, met Schijn een lichtje op mij en dat als ze vervolgens binnen zijn dat je komt met Laat de rijken de crisis betalen?
HARRY SLINGER: Nee, ik lok ze niet naar binnen, ze komen toch vrijwillig? [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, snap ik, niet zo letterlijk. Ik bedoel meer dat ze komen voor een avondje feesten, maar per ongeluk leren ze ook wat over de wereld.
HARRY SLINGER: Ja, nou, en als er nou van de duizend, al zijn het er maar tien, thuis nog eens extra daarover nadenken, dan ben ik al dik tevreden.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat ik me ook nog afvraag, dus ik heb nu al een beetje antwoord op hoe heb je dan die muziek aangeleerd? Gewoon door heel veel te oefenen, op allerlei plekken.
HARRY SLINGER:Veel spelen.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat taalgevoel dan, want dat nummer, die zin die ik net voorlas, “Weinig kroegen, geen bioscopen, alleen een telefooncel, die zullen wij slopen.” Ja, dat is briljant. Waar had je dat geleerd?
HARRY SLINGER: Veel lezen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat las je?
HARRY SLINGER: Nou, De blaaspijpers van de Montelbaan bijvoorbeeld. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Een kinderboek over de toren waar we nu in zitten.
HARRY SLINGER: Nee, nee, nee, maar mijn oudste zus, die las heel veel. En die nam mij ook mee naar theater en zo, naar de Matthäus-Passion en zo. Dus, ja, die heeft mij toch een hele hoop geleerd.
ERNST-JAN PFAUTH: Moet je ook net geluk mee hebben, dat je zo iemand hebt die je meeneemt.
HARRY SLINGER: Ja, ik heb geluk gehad met mijn oudste zus, ook een vreemde tante, maar goed. [Lacht] Nee, nee, maar door veel te lezen krijg je ook taalgevoel. Want op de lagere school rekenen, taal, ik was erg goed in geschiedenis, dat soort dingen. Godsdienst was ik erg goed in. Niet dat ik geloof, maar helemaal. Ik ben van god los, godzijdank. Maar, hoe zou ik het zeggen, als je veel leest, krijg je ook taalgevoel.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan kom je op uitdrukkingen als: “Ik ben van god los, godzijdank”? [Lacht]
HARRY SLINGER: [Lacht] Ja, ja. Ja, en natuurlijk thuis, mijn moeder had ook bijzondere uitspraken van: “Lekker lullen, heb ook een vrije dag”, weet je wel? Als iemand zat te ouwehoeren, dan zei ze: “Lekker lullen, heb ook een vrije dag.” Nou ja, dus creatief zijn met taal, dat is er wel ingegoten, denk ik wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, mooi. Ben je nog zenuwachtig als je optreedt? Want je toert nu dus weer door het hele land, met Drukwerk.
HARRY SLINGER: Nee, ik denk altijd dat ik naar de plee moet. Mijn vrouw, Marijke, die merkt de hele dag aan me dat we ’s avonds weer aan de bak moeten.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is toch bizar, dat je overal hebt opgetreden…
HARRY SLINGER: Ja, dat is plankenkoorts. Plankenkoorts, ik zeg altijd: “Als ik dat niet meer heb…” Dat is net zoals dat ik van het Centraal Station hier naartoe loop en dan denk ik: God, wat zou dat zijn? Wat leuk eigenlijk…
ERNST-JAN PFAUTH: Gekke podcast.
HARRY SLINGER: Ja, nee, ontzettend leuk. Maar: God, wat zullen ze me vragen? En dan gaat het hier…[maakt borrelend geluid] En hier… [maakt hoog geluid] Nou.
ERNST-JAN PFAUTH: In je buik en in je hoofd, voor de mensen die luisteren.
HARRY SLINGER: Ja. Maar ik zeg altijd: “Als ik dat niet meer heb, als ik moet optreden en ik heb dat niet meer, dan moet ik stoppen.”
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom?
HARRY SLINGER: Nou, dan is de lol er denk ik af. Je moet… die adrenaline gaat natuurlijk ook door je lijf heen pompen, hè? Moet je niet vergeten. Tjongejonge, als je toch op de Zwarte Cross staat voor een kleine 15.000 man in een feesttent, dan kan ik je vertellen… En Tante Rikie, die komt speciaal op het podium zitten omdat ze ons te gek vindt. Dan gebeurt er iets met je, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus die plankenkoorts eigenlijk…
HARRY SLINGER: Positief, heel positief. En dan moet je altijd pissen en als het even tegenzit, moet je aan de schijt ook. Dan gaat het rommelen in je buik en rommelen in je hoofd.
ERNST-JAN PFAUTH: Eigenlijk, je bent erachter gekomen dat als jij plankenkoorts voelt, dan betekent dit dat er iets op het spel staat dat je het nog leuk vindt.
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En als je dat niet meer zou hebben, dan is de koek op.
HARRY SLINGER: Ik denk dat ik dan moet stoppen, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is wel grappig toch, want ik kan me voorstellen dat… Hoe ging je in het begin met die zenuwen om? Dacht je dan ook: dit is iets goeds? Ik kan me ook voorstellen dat je als jonger iemand daartegen vecht.
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Heb je er last van gehad?
HARRY SLINGER: Letterlijk en figuurlijk soms, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe moet ik dat letterlijk voorstellen?
HARRY SLINGER: Ik was niet te beroerd om… Ik bokste ook, en zo. Dat deed ik daar ook om, om een beetje energie kwijt te raken.
ERNST-JAN PFAUTH: En om die zenuwen ook kwijt te raken?
HARRY SLINGER: Ja. Of tenminste, om de controle te houden. Of misschien nog meer te krijgen. Maar ik kan ontploffen. Dit is echt heel verschrikkelijk. Het is niet leuk om mee te maken.
ERNST-JAN PFAUTH: Heb je dat nog steeds?
HARRY SLINGER: Een enkele keer, ja, wel eens.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar vroeger veel vaker?
HARRY SLINGER: Ja, vroeger vaker. Maar dat komt ook door de spanning thuis. Je moet rekenen, ik had een vader die dus in het kamp heeft gezeten en die ik langzamerhand steeds minder zag worden. Die had na de oorlog drie keer achter elkaar een hersenvliesontsteking. Hij was ook doof. En dan kon hij niet meer.
ERNST-JAN PFAUTH: En die stress die je dan als kind voelt…
HARRY SLINGER: Ik denk dat ik een jaar of tien was ofzo. Acht, negen, tien. In die periode dat mijn vader dan dacht dat hij weer in het kamp zat. Of althans, in die modus terecht kwam. En dan moest het matras van het bed gehaald worden. Hij wilde niet op de grond liggen. Of tenminste, hij wilde eigenlijk op de grond liggen. En dan zei mijn moeder, die haalde mij dan uit bed. Want mijn broer en mijn zussen, ja die waren dan een avond op stap ofzo. Dus misschien gebeurde het wel elke avond, dat weet ik niet. Maar in ieder geval als ze dan op stap waren. En dan moest ik helpen het matras op de grond te leggen, want dan kon papa daarop liggen. En dan hoorde ik hem ’s nachts schreeuwen. Dat gaat door merg… Ik was in het begin toen ik, nou… We hebben wel tournees gedaan ook, voor de Nederlandse militairen in Duitsland. Nou, dan had je me moeten horen. Ik had ook een groot bord en op de bus van ‘wieder gut machen tournee’ enzo. En: “Ik wil mijn fiets terug!”
ERNST-JAN PFAUTH: En het was deels humor, maar deels ook echt…
HARRY SLINGER: Nee, ja, ik was woest. Woest, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En nu nog heel even terug naar die zenuwen. Ik vind het dus aan de ene kant heel mooi dat je zegt: “Dat betekent dat ik nog steeds er wat om geef, dat ik het naar mijn zin in heb.” Maar ik kan me ook voorstellen als je hier als jonge artiest naar luistert, die doodsbenauwd is voordat hij op moet, dat je denkt van: ja, oké, ik kan dat wel voelen, maar ik moet er ook mee om kunnen gaan. Hoe hield je dat binnen de perken dan vroeger?
HARRY SLINGER: Nou, dat is in ieder geval… Wat ik ook regelmatig deed, was gewoon even liggen. Even liggen, ogen dicht. En dan probeer je helemaal te ontspannen. Ik ben niet een yoga type, dat soort dingen. Maar ik kan me voorstellen dat dat ook heel goed helpt. En vooral denk ik… Op het moment dat je opgaat, vooral met je collega-muzikanten, laat je merken dat ze elkaar laten voelen dat je er niet alleen voor staat. Maar dat is denk ik eigenlijk met alle dingen zo. Dat moet je… Ik bedoel, zoals jij hier zit, heb je ook hem nodig om het technisch goed te krijgen. Heb je beneden iemand nodig die de mensen ontvangt. Weet je, dus… Dan moet je echt één team zijn. En dat is als je de bühne opgaat natuurlijk al helemaal. Je moet vertrouwen hebben.
En natuurlijk gebeuren er weleens conflicten hoor, binnen de band. Dan gaat de gitarist een keer uit de bocht. Of de drummer gaat een keer uit de bocht. Of ik weet eens een keer toevallig een tekst niet. “Hoe begon het ook alweer?” [Lacht] Dat kun je je niet voorstellen misschien. Maar dat is… Het vertrouwen hebben in elkaar. Dat is denk ik het beste…Het beste gevoel wat je kan hebben als je de bühne om moet.
ERNST-JAN PFAUTH: Je hoeft die zenuwen niet helemaal bij jezelf te houden. Je kan ook samen…
HARRY SLINGER: Ja, en luister eens, ik kan iedere jonge artiest zeggen… Op het moment dat je dus in de kroeg, waar je speelt… Begin in een kroeg. Kijk de mensen aan. Ik heb een tyfushekel aan zangers die hun ogen dicht doen, of zangeressen die hun ogen dicht doen. Dan denk ik: nou ga lekker voor jezelf zingen onder de douche.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je vindt dat ze dan geen contact met het publiek maken?
HARRY SLINGER: Je staat voor een publiek te zingen! Je wil die mensen toch vermaken? Daar ben je toch mee bezig? Of moeten ze alleen maar een kaartje kopen omdat jij wil eten?
ERNST-JAN PFAUTH: En wat je eerder zei, dat als jij muziek gaat spelen op al die plekken dat je dan ook ontdekt waar andere mensen zijn die van die muziek houden en dan op een bruiloft eindigt, waar je de bruid mag afzeiken met een liedje. Dat is waarschijnlijk nog steeds zo toch?
HARRY SLINGER: Ja. Ik vind het ook enig om mensen na afloop te spreken. Soms gaat dat niet. Ik moest laatst in Schagen. Toen moest ik helaas… Toen waren er zoveel mensen die mij wilden spreken, waarschijnlijk. Toen werd ik door vijf man security afgevoerd. Die hebben zelfs kogelvrije vesten aan tegenwoordig.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt waar?
HARRY SLINGER: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel ver verwijderd van de kraakpanden, waar je ooit begonnen bent. Heb ik nog dingen niet nagevraagd waarvan jij zegt met al je wijsheid in pacht: “Dat moeten jonge artiesten nog weten.”?
HARRY SLINGER: Dat je niet muziek moet gaan maken om beroemd te worden. Maak muziek omdat je het fijn vindt. Omdat het mooi is. Omdat het beter is dan ruzie maken. Beter is dan op een crimineel pad te gaan. Muziek maken is het mooiste wat je kan doen in je leven. En doe dat niet om wereldberoemd te worden. Om beroemd te worden, als dat wel zo is, heb je mazzel. Maar het belangrijkste is om mensen te vermaken.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat gebeurt er als je wel muziek gaat maken om beroemd te worden?
HARRY SLINGER: Ik ben bang dat dat vervelend mislukt. Vaak mislukt het dan ook nog zo dat managers en platenmaatschappijen allemaal hun zakken lopen te vullen. En als het dan over is, sta jij met lege zakken.
ERNST-JAN PFAUTH: En die kans is kleiner als je muziek maakt omdat je het gewoon niet anders kan? Omdat je het echt wil.
HARRY SLINGER: Omdat je het fijn vindt. Wat is er nou mooiers als je een liedje zingt en mensen in de zaal of in de feesttent of in de openlucht, waar dan ook… die genieten ervan en dat je dat merkt? Als ik de Slingertocht doe, dan zing ik even heel kort bij het… als we voorbij het Rijksmuseum gaan, dan zing ik: “Veel mooier dan het mooiste schilderij, ben jij, mijn lieveling ben jij.” En als ik dat dan zing tegen een dame, kan ik eerder als… Volgende week, dan ga ik wel een grap uithalen, denk ik wel. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Mijn moeder gaat volgende week mee, dus ik ga mijn vader waarschuwen! [Lacht]
HARRY SLINGER: Ja! Dat je dan ziet dat zo iemand een beetje begint te blozen…. Dus dan geniet iemand ervan dat je… Ja, dat is toch het mooiste, toch?
ERNST-JAN PFAUTH: Ik geloof je meteen.
HARRY SLINGER: Ik ga niet je stiefvader worden. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Dankjewel, Harry.
Lees hier de interviews met artiesten Faberyayo, Lucky Fonz III, Paul de Leeuw en banketbakker Cees Holtkamp.