Dat Maxim Februari een boek wilde schrijven, wist hij al vanaf vrij jonge leeftijd, maar hij had er niet bij stilgestaan dat daar ook het schrijverschap bij hoort. Een rol die, zo bleek na zijn debuut, niet voor hem was weggelegd. Hij koos daarop een ander carrièrepad: die van de wetenschap.
De dertig jaar daarna lezen als een zoektocht. Eentje die hij naar eigen zeggen nog steeds niet heeft afgerond maar waarin het schrijven steeds weer terugkomt. Hij was luchtvaartadviseur, consultant, docent rechtsfilosofie en schreef boeken als Klont en De literaire kring.
In dit gesprek vertelt hij over de zoektocht naar zijn rol in de maatschappij, over waarom hij een ‘pestpokkehekel’ heeft aan het woord doorbraak en hoe de lelijkheid van Overvecht hem deed vluchten in boeken.
Maxim Februari over zijn jonge jaren
Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.
Links uit het interview
🌼 Maxim bij Zomergasten
🧼 Boek Het schuim der dagen van Boris Vian (luisterboek)
📚 Het leven en de opvattingen van de heer Tristram Shandy (affiliate of via je lokale boekhandel)
⚓️ To the Lighthouse van Virginia Woolf (affiliate of via je lokale boekhandel)
📚 Voer voor psychologen van Harry Mullisch (affiliate of via je lokale boekhandel)
⚽️ Het interview waarin Maxim vertelt dat hij tijdens sportdag de allerslechtste was (2015) Moet je je omringen met dommere mensen? (Column Maxim Februari, 2012)
Het besproken werk van Maxim
👤 Maxims debuut: De zonen van het uitzicht (te vinden in de bibliotheek of via Boekwinkeltjes.nl)
🌀 De literaire kring (affiliate of via je lokale boekhandel)
💪 Klont (affiliate of via je lokale boekhandel)Onbetrouwbare verteller (affiliate of via je lokale boekhandel)
Het volledige interview
ERNST-JAN PFAUTH: Maxim, waarom ben je op deze uitnodiging ingegaan om te praten over jouw jonge jaren?
MAXIM FEBRUARI: Nou, dat heeft een beetje met corona te maken, want ik was net voordat corona losbarstte dertig jaar in het vak, om dat maar eens zo te zeggen. En ik geloof dat het tegenwoordig niet meer geldt, maar een aantal jaar, 10, 15, 20 jaar geleden, vonden schrijvers dat nog wel een reden om enorme feesten te gaan geven. Dat was nou niet zo nodig, maar ik dacht op een of andere manier toch wel heel erg terug aan die dertig jaar. En toen was het corona dus toen kon ik daar nog even een tijdje verder over doordenken.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je was best jong toen je debuteerde, 26 jaar, met De zonen van het uitzicht.
MAXIM FEBRUARI: Ja en het heeft nog een hele tijd gelegen want de uitgeverij zat nog te wachten op een goed moment om het uit te geven. Volgens mij was het af toen ik 25 was.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is best – als ik mijn eigen woorden gebruik – een ‘ongrijpbaar’ debuut. Maar Het Parool schreef bijvoorbeeld ‘een sensationeel romandebuut’. En in De Morgen: ‘het sterkste debuut van de laatste jaren’. Je viel eigenlijk meteen met je neus in de boter. Je had je eerste boek en je werd bekroond met de Multatuliprijs, hoe voelde dat succes destijds?
MAXIM FEBRUARI: Nou het was heel vreemd. Volgens mij zat de literaire wereld toen erg te wachten op weer een generatiewisseling. Soms heb je zo’n moment dat iedereen wacht van ‘komt er nou nog eens een leuke schrijver aan?’. Dus een aantal mensen debuteerden toen en die vielen precies in die verwachting.
ERNST-JAN PFAUTH: Je was onderdeel van een lichting.
MAXIM FEBRUARI: Ja er was wel een beetje iets van een stroming. Het overviel mij heel erg want ik schreef eigenlijk vanuit de behoefte om een literaire tekst te maken. En de gedachte dat je daar dan ook nog een soort schrijverschap bij cadeau krijgt, dat je ergens moet komen en dat iedereen dan boven op je duikt, dat overviel me erg. En het was ook best hevig. Nu ik nog dieper moest nadenken terug in die tijd, omdat jullie ernaar kwamen vragen, realiseerde ik me opeens dat er toen een soort roem over me heen kwam, en dat heeft heel kort geduurd, want ik ben er meteen van weggevlucht, die ik nu bijvoorbeeld helemaal niet heb. Maar ik kreeg allemaal hele vreemde uitnodigingen als er een buitenlandse schrijver in Nederland was dan werd ik door de ambassade uitgenodigd om ook te komen. Dat gebeurt nu helemaal niet meer.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe zou je dat type roem dan typeren?
MAXIM FEBRUARI: Schrijverschap. En ik heb in de loop der jaren heel sterk onderscheid gemaakt tussen ‘schrijven’ en ‘schrijver zijn’. En ik ben meer geïnteresseerd in het schrijven dan in het schrijverschap. En ik ben er ook gewoon niet goed in.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat schrijverschap, daar heb ik een beetje een beeld bij dat je een publiek figuur bent, op de rode loper op het Boekenbal waar je je even laat interviewen voordat je de schouwburg in gaat. Dat idee.
MAXIM FEBRUARI: Ja. Er zijn mensen die daar heel erg goed in zijn, wat helemaal niet hoeft te zeggen dat ze slecht schrijven, maar die twee dingen zijn wel afzonderlijke talenten. Sommigen hebben ze allebei.
ERNST-JAN PFAUTH: Waar is dan voor jou het onderscheid tussen schrijver zijn en schrijverschap? Waarom wilde je vooral het eerste, het schrijven en niet het schrijverschap?
MAXIM FEBRUARI: Nou, je denkt niet…, tenminste ik niet, als je gaat schrijven van ‘dan word ik schrijver’. Althans ik had me dat niet gerealiseerd van tevoren. Ik heb echt vanuit… het is ook een tamelijk wild boek, het soort boek wat je schrijft als je jong bent, wat helemaal niet voldoet aan bepaalde regels. Ik had natuurlijk helemaal geen opleiding in de letteren, dus ik had geen last van kennis van literatuur. Ik had wel heel erg veel gelezen maar dat is iets anders.
Het is dus echt een literaire tekst, in de zin van een kunsttekst, waarbij je nadenkt over de materie van taal, zoals schilders ook bezig kunnen zijn met de materie van verf. Dus wat kun je al schrijvend, hoe kun je een verhaal vertellen? Hoe kun je zinnen maken? Ik ben een hele grage zinnenmaker. Dus gewoon stijlonderzoek, vormonderzoek, dat zit allemaal in het boek en dat kwam voort uit een interesse in literatuur. Literatuur was kunst.
En als je vervolgens zo’n boek uitgeeft, en je komt ergens en er gaan opeens allemaal camera’s draaien, dat zijn zulke verschillende dingen. Ik denk dat iedereen die jong is daar last van heeft. Je hebt dat natuurlijk met popmusici ook, dat sommigen daar niet tegenop kunnen, want je was muziek aan het maken en opeens moet je allemaal andere dingen doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is zo, ik wilde zeggen ‘onnavolgbaar’, maar dan hou ik het alsnog bij hoe ik het zelf vond. Het was voor mij echt een boek waarvan ik dacht ‘dit gaat me de pet te boven’, maar daar gaat het nu even niet om. Waar het om gaat is wat je zelf al zei is dat je alle regels aan je laars lijkt te lappen, en echt een volstrekt origineel boek schrijft. En dat op zo’n jonge leeftijd. Hoe wist je als 25-jarige: ‘Dit is goed’? Er zijn genoeg 25-jarigen die hun eerste boek schrijven wat heel duidelijk in een traditie staat. Dat ze een voorbeeld nadoen. Hoe wist jij op 25-jarige leeftijd van ‘nou, dit is goed’?
MAXIM FEBRUARI: Dat weet ik niet. Dat wist ik. Ik heb er vrij lang aan gewerkt en dat is op dezelfde manier waarop ik nog steeds werk. Je probeert iets uit, je denkt ‘dit is het niet’, net zo lang totdat je denkt ‘dit is het wel’. En dat is precies literatuur schrijven, serieus uit interesse in literatuur schrijven. Het ging mij er niet om om mensen een verhaal te vertellen, of mijn liefdesleven op straat te leggen, of mijn geschiedenis of wat dan ook. Maar ik wilde echt kijken naar de mogelijkheden van literatuur en de taal.
En ik dacht de laatste tijd: in mijn carrière is er gebeurd wat er met sommige fotografen of filmers ook gebeurt: het [begint met] autonoom werken en langzamerhand word je steeds commerciëler en ga je opdrachten maken. En ik ben natuurlijk, zeker in de krant, niet dat de krant mij opdrachten geeft, maar het is toch commercieel werk in vergelijking met literatuur. En dat is ook de reden waarom ik denk ‘ik wil op een gegeven moment in mijn leven toch wel weer terug naar de literatuur’. En dat zou poëzie kunnen zijn, of proza of wat dan ook. Iets volstrekt autonooms. En dan weet je dat je daar heel weinig mee verdient en van verkoopt, omdat het heel weinig mensen interesseert.
ERNST-JAN PFAUTH: Zeker zo’n debuut als die je geschreven hebt. Ik neem aan dat je bijvoorbeeld wist van ‘dit wordt geen bestseller’.
MAXIM FEBRUARI: Ja, daar heb ik zelfs niet eens over nagedacht. En ik vind ook nog steeds: dat is echt aan een uitgever om dat te bepalen. Vindt een uitgever het interessant genoeg om het uit te geven of niet, die moet een financiële afweging maken. Voor de rest van Nederland is dat absoluut oninteressant. Dus ik zie de laatste tijd veel vaker het woord ‘doorbraak’ voorbijkomen…
ERNST-JAN PFAUTH: Wij gebruiken dat ook.
MAXIM FEBRUARI: En jullie gebruiken dat ook. Uitgevers die tegen mij zeggen ‘die en die gaat doorbreken binnenkort’, en ik heb zo’n pestpokkenhekel aan dat woord. Omdat het is een, om het maar eens plat te zeggen, een neoliberaal woord. Het is een woord waarbij je zegt: Je moet je publiek zo groot mogelijk maken, dan ben je geslaagd. Wat natuurlijk onzin is. Ik heb wel eens gedacht dat voor echt serieuze literatuur, echt literair werk, hooguit tienduizend lezers in Nederland zijn. Meer is daar gewoon niet voor. Meer mensen interesseert dat gewoon niet. Het is ontzettend belangrijk om die tienduizend mensen af en toe een boek te laten lezen. Die moeten ook iets kunnen lezen. Die kopen dat niet allemaal dus sommige boeken blijven steken op een paar duizend verkoop. Die boeken kunnen ontzettend belangrijk zijn voor het onderzoek naar literatuur. En als je dan zegt van ‘je moet allemaal honderdduizend verkopen’, ten eerste is het verschil tussen tien en honderdduizend natuurlijk absurd op 17 miljoen [mensen]. Ik bedoel dat is echt verwaarloosbaar. En bovendien, de volgende stap zou je kunnen zeggen van ‘waarom schrijven we dan niet allemaal Vijftig Tinten Grijs?’ Want dat verkoopt nog meer. Het is toch geen enkel criterium.
ERNST-JAN PFAUTH: Je kunt ‘doorbraak’ toch ook loskoppelen? Het kan ook een intellectuele doorbraak zijn, of een literaire doorbraak. Het hoeft niet gekoppeld te zijn..
MAXIM FEBRUARI: Hmm.. dat wordt nooit bedoeld. Als je zegt ‘die en die gaat doorbreken’, dan bedoel je altijd ‘die gaat een groter publiek vinden’.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja of er wordt mee bedoeld: ‘Die gaat eindelijk laten zien wat diegene kan, het komt er eindelijk uit’, als je het helemaal loshaalt van de ontvangst. Ik kan toch ergens in een persoonlijke kamer een doorbraak hebben? Dat jouw boek in die zin een doorbraak was je zo’n literaire tekst op papier kreeg en dat je zo’n laatste punt zet en dat je dan denkt ‘het is me gelukt’. Dat kan toch een doorbraak zijn?
MAXIM FEBRUARI: Het komt misschien omdat ik nog wel eens ergens wordt geïntroduceerd waarbij wordt gezegd ‘dat en dat boek is zijn doorbraak geweest’.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat is je doorbraak geweest volgens de neoliberale definitie?
MAXIM FEBRUARI: De literaire kring.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja precies. In 2007 was dat.
MAXIM FEBRUARI: Omdat dat heel veel verkocht heeft. En daarvan denk ik: ‘Ja maar dat was ook eens een keer een experiment om ook eens een boek te schrijven…’. Eigenlijk is ieder boek bij mij een experiment van ‘wat zullen we nou eens gaan doen’. Het mengen van genres, het maken van een nieuw genre. Voor mij is De literaire kring echt zo erg niet een doorbraak geweest, echt helemaal niet. Dus dan is mijn debuut veel meer een doorbraak en daar zijn er geloof ik 2.000 van verkocht. Daar heb ik eindeloos college over gegeven op de universiteiten, dus het is wel veel meer gelezen dan die 2.000. Het is volgens mij ook heel veel gelezen door mensen met weinig geld die dat dan aan elkaar uitleenden en uit de bibliotheek haalden, maar misschien is het dan inderdaad die 10.000 waar je dan blijft hangen omdat… ja…
ERNST-JAN PFAUTH: En als je zo over het schrijven nadenkt, hoe verhoud je je dan tot erkenning van een ander? Toen dit uitkwam en je zo overladen werd met complimenten, wat deed dat met je?
MAXIM FEBRUARI: Nou dat is natuurlijk uitermate plezierig. Je schrijft niet om het vervolgens door iedereen in de prullenbak te laten gooien. Er werd heel veel over geschreven, en ik kreeg dat toen in een envelop met knipsels toegestuurd van de uitgeverij en ik kan me herinneren dat er een keer een hele grote envelop binnenkwam van de uitgeverij, waar op de buitenkant stond: ‘Nog meer’. En op een gegeven moment dacht iedere regionale krant en zelfs nog de lokale kranten van ‘we moeten nodig iets met dat boek doen’, wat heel grappig was.
ERNST-JAN PFAUTH: Het klinkt wel alsof die erkenning voor jou een leuk extraatje is. Dat je het niet nodig hebt om zelf te weten dat het goed is.
MAXIM FEBRUARI: Nee, ik heb erkenning niet nodig om te weten of iets wel of niet goed is. Ik heb langzamerhand gemerkt dat ik zelf soms iets ontzettend goed vind en dat er dan helemaal geen reactie op komt. En andersom, soms denk je ‘o joh, dat was best aardig maar dat stelt ook weer niet zo veel vol’, en dan word je daar jaren later nog op aangesproken. Dus die twee dingen die staan naast elkaar en ik vind het allebei best. Als mensen iets ontlenen aan iets van mij dan vind ik dat plezierig, maar dat maakt voor mij het stuk niet beter. En hetzelfde geldt voor prijzen. Je kunt een prijs krijgen maar daar ga je niet beter van schrijven. En de lol van het schrijven is natuurlijk goed kunnen schrijven en denken van ‘ah, nu heb ik iets gedaan, dat doet een ander mij niet na’.
ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer begon je met schrijven?
MAXIM FEBRUARI: Dat weet ik niet. Ik kwam laatst een vrouw tegen, een Turkse schrijfster, die ook beeldende kunst maakt. En die vertelde dat ze als kleuter op de kleuterschool kleurpotloden had gestolen. En dat vond ik wel een mooi beeld. Ze had nog nooit iets gestolen maar die kleurpotloden moesten absoluut. En ik denk dat iedereen die beeldende kunst maakt, muziek, schrijft, je begint daar als kleuter mee toch? Allemaal denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Laat ik het dan anders vragen: Wanneer begon je zo technisch over het schrijven na te denken? Je hebt ergens in een interview verteld, volgens mij in Zomergasten, dat je vioolles kreeg als kind, volgens mij vrij jong, zes jaar ofzo.
MAXIM FEBRUARI: Ja op mijn vijfde ben ik veel gaan spelen. Ja ik weet wat je bedoelt.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat je ritme meekreeg in die vioolles, en dat je dat op je schrijven ging toepassen. Was dat meteen vanaf je zesde al of zat daar even tussen?
MAXIM FEBRUARI: Dat zijn heel intuïtieve dingen die je achteraf kunt terug analyseren. Ik kreeg inderdaad van mijn technische vioolleraar hele strenge vioolopleiding. En dan moest je met je ene hand het ritme tikken en met de andere hand de maat, wat heel moeilijk is. Ik kan dat niet meer maar dat kon ik toen wel. En hij had daar allemaal ritmes die je dan moest aangeven. Maar het heeft natuurlijk met muzikaliteit te maken dat als je een poëzietekst leest, dat je kijkt naar het ritme, het dalen en stijgen van de zin. Ik heb laatst poëzie geschreven, dat is vertaald en vervolgens heeft de vertaler een aantal lettergrepen uit de zin gehaald. Daar ben ik niet zo heel erg blij mee, want ik kan dit niet meer voorlezen want je valt plat op je neus als je dat probeert te doen, je struikelt.
Dus je ziet mensen wel proza schrijven… waarbij het belang van het boek vooral zit in het verhaal wat verteld wordt, maar waarbij ik denk ‘ik vind dit een ongelofelijk saai boek want het is een heel spannend verhaal maar iedere zin loopt op dezelfde manier af’, en dan krijg je zo’n dreun die erin zit. Weetje, dat het altijd aan het einde van de zin naar beneden gaat. Altijd op dezelfde manier. Alle zinnen zitten op dezelfde manier in elkaar. Je kunt ook zeggen: je wisselt ritmes van zinnen af, je kunt erin versnellen, je kunt vertragen, je kunt…
Met een column denk ik wel eens: Je gooit een lezer bovenin… Je hebt van die knikkerborden, dan heb je een knikker die gooi je erin die en die stuitert zo naar beneden. Dat moet je ook met een tekst. Je gooit een lezer bovenin en dan moet je hem naar beneden laten stuiteren zoals jij dat wil. En als je denkt ‘je gaat ergens te snel’, dan moet je het balkje iets rechter zetten.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je zo precies met taal en ritme bezig bent, dan vind ik het moeilijk te geloven dat je niet kunt herinneren uit je jeugd wanneer je dat ontdekte en daarmee aan de slag ging.
MAXIM FEBRUARI: Ja maar ik denk dat dat iets is wat je intuïtief doet als je een tekstje maakt. Je schreef natuurlijk Sinterklaasgedichten en dan zit ik eindeloos te puzzelen totdat het net precies klopt. Ik bedoel, heel veel mensen maken Sinterklaasgedichten die erg wankel en mank zijn, maar je kunt ook zorgen dat die strak in de vorm zit.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe viel zo’n Sinterklaasgedicht dan in de familie? Was dat al vroeg…
MAXIM FEBRUARI: Ja heel goed.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus het werd wel al vroeg gezien dat je talent had.
MAXIM FEBRUARI: Ja maar ik kom uit een heel retorische familie en een literair geïnteresseerde familie, van mijn moeders kant. Mijn overgrootvader, bijvoorbeeld, was een beroemde marktkoopman in Groningen, wiens naam daar nog steeds rondzingt ook al is hij al een tijdje dood. En dat was een beroemde marktredenaar.
ERNST-JAN PFAUTH: Een marktredenaar, dat klinkt als iets van een eeuw geleden. Wat is dat?
MAXIM FEBRUARI: Ergens in de jaren zeventig is hij overleden. Hij was onder andere visverkoper op de markt maar hij was, als het niet zo hard ging met de vis, ook fotograaf en dan had hij als reclameleuzen: ‘Al heb je nog zo’n mieze kop, Sikkema zet je d’r netjes op.’ Dus hij had wel behoefte om iets te doen. En hij kon zulke eindeloze verhalen over die vissen vertellen dat mensen er in drommen omheen stonden en hij is best beroemd in Groningen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ging je daar ook kijken?
MAXIM FEBRUARI: Nee, maar ik denk dat toen ik klein was hij daar wel mee gestopt was. Hij is in de negentig overleden. En hij werd door studentenverenigingen ook vaak gevraagd om dingen te openen enzo, omdat hij dat goed kon.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat was jouw overgrootvader. En je eigen ouders?
MAXIM FEBRUARI: Mijn moeder is ook heel erg literair geïnteresseerd en mijn vader is architect. Dat is weer de andere kant van het vormgeven. Dus ja… ik bedoel, je moet je daar niet te veel bij voorstellen. Dat doe je als kind. Je krabbelt wat, en je tekent wat en je schrijft wat.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja maar als je op je 25e zo’n debuut schrijft dan begint het allemaal wat vroeger neem ik aan. Dan moet je al wat eerder op een hoger niveau bezig zijn.
MAXIM FEBRUARI: Ja… Ik las natuurlijk wel erg veel, op school ook wel. En lezen is een deel van het schrijven hè. Je moet echt gewoon heel erg veel lezen wil je goed leren schrijven. Ik heb in de coronatijd een tijdje les gegeven in het schrijven van essays aan de VU [Vrije Universiteit Amsterdam]. En het valt me op dat sommige mensen gaan schrijven zonder dat ze ooit iets gelezen hebben, wat ik een merkwaardige volgorde vind.
Ik las eigenlijk, toen ik op school zat, het liefst proza dat niet ergens over ging. Dus niet verhalend was. Dan moet je denken aan boeken van Boris Vian. Ik kan me een boek herinneren wat Schuim [der dagen] heette. Er is ook een boek van Lars Gustafsson dat gaat over richting. Als jij mijn debuut leest en je zegt dat je er moeilijk grip op kan krijgen, dan is dat omdat je verwacht dat je een verhaal verteld krijgt, dat je weet waar het over ging.
ERNST-JAN PFAUTH: Klopt.
MAXIM FEBRUARI: En ik ben zelf altijd heel erg gefascineerd geweest door proza dat niet ergens over gaat. Het verhaal kan me echt niets schelen, want het verhaal is eigenlijk altijd hetzelfde wat mensen elkaar vertellen. Dus is het veel interessanter om je af te vragen ‘hóe vertel je het dan?’. En dat zegt veel meer iets over iets intiems van jezelf, iets persoonlijks. Denk aan het verhaal Tristram Shandy, het beroemde boek waarin beweerd wordt dat de hoofdpersoon zijn biografie gaat vertellen maar ik geloof dat we op bladzijde 250 nog steeds bij de conceptie zitten. Omdat het iets duidelijk maken van je persoonlijkheid, wie je bent en hoe je innerlijk leven is, dat heeft natuurlijk helemaal niets te maken met waar je geboren bent of wat je precies hebt gedaan, maar veel meer met de manier waarop je daarnaar kijkt. En Virginia Woolf is mijn lievelingsvoorbeeld daarvan: To the Lighthouse, waar gaat dat over? Het gaat over de vraag: gaan wij morgen naar de vuurtoren of niet? Dat is de enige vraag van dat hele boek. Maar vervolgens is dat op zo’n manier verteld dat het heel erg persoonlijk en intiem is.
Nou en ik ben van jongs af aan geïnteresseerd geweest in nog een stap verder, namelijk dat je zelfs zo’n verhaal als bij Woolf, van gaan we naar de vuurtoren en wie dan en de familie, en dat je dat er nog uitgooit en dat er eigenlijk geen verhaal meer is maar dat er alleen maar dat perspectief is. En dat laten zien hoe jij naar de dingen kijkt. Wat heel erg intiem is. Dus ik denk dat dat debuut van mij ook een behoorlijk intiem debuut is geweest, want je laat heel erg veel zien. Veel meer dan als je zegt ‘ja ik ben opgevoed daar en daar en ik had een broertje en we gingen altijd naar het bos en we deden altijd dat en dat soort spelletjes’, wat een universeel verhaal is en daardoor veel minder persoonlijk. En in die vorm zit het persoonlijke.
Dus ik las dat op school, eindeloos. Dat soort dingen, van ‘hoe doe je dat?’, iets schrijven wat langzamerhand het verhaal gewoon verlaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Werden die boeken je thuis ook al aangereikt? Stonden die al in de kast?
MAXIM FEBRUARI: Eh… Nee, ik geloof dat ik die zelf op het spoor kwam, en hoe dat weet ik niet, maar…
ERNST-JAN PFAUTH: Want wat leest je moeder bijvoorbeeld graag?
MAXIM FEBRUARI: Nou… mijn moeder leest veel poëzie en dat was er wel. Mijn vader meer non-fictie. Dus er waren wel boeken in huis, maar dat wat je zelf nou heel erg fascineert, dat moet je uiteindelijk toch zelf uitzoeken.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, alleen die eerste jaren… Als ik naar mijn eigen jeugd kijk, dan stonden er boekenkasten vol met de jeugdboeken van mijn vader, die stonden boven. Ik sliep op zolder, dus mijn eerste paar jaar heb ik alleen maar de jeugdboeken van mijn vader gelezen, van Biggles tot Winnetou and Old Shatterhand enzo. Dus dat vormt je. En op een gegeven moment kun je zelf gaan kiezen, maar die paar jaar ervoor zijn heel vormend toch? De boeken die je voorhanden hebt voordat je zelf naar buiten kunt gaat.
MAXIM FEBRUARI: Ja.. Dat is misschien… Ik probeer de boekenkast even terug te zien. Op een of andere manier dringt een boek zich op aan mijn geestesoog, wat ik nu helemaal niet wil noemen maar zit niks anders op want ik kan niks anders verzinnen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik heb Winnetou al gezegd dus het kan niet veel erger!
MAXIM FEBRUARI: Nee dit is Voer voor Psychologen van Harry Mulisch. En ik hou helemaal niet van Harry Mulisch. Maar dat is precies eigenlijk zijn enige boek wat ik nog wel heb kunnen waarderen omdat dat daar een beetje in zit, dat perspectief kiezen. Maar ja, ik las echt alles wat los en vast zat. Echt alles, en op school ook. Ik las eigenlijk voornamelijk. Ik had het werk op school eigenlijk altijd vrij snel af en de rest van de tijd las ik. Ik las ook achter in de klas, waarbij de leraren denk ik vonden dat het wel lekker rustig was. Je gaat niet de leerling die verder geen overlast geeft tot orde roepen van ‘let eens op’, als hij romans zit te lezen.
Dus ik heb wel eens het idee dat ik echt vrij veel gewoon tijdens de lessen, en later tijdens colleges, gewoon altijd heb zitten lezen. En kennelijk vind je dan vanzelf dit soort persoonlijke fascinaties. Op school was het ook nog De Tachtigers [literatuurstroming] en Arij Prins, wat puur en alleen vorm vuurwerk is, wat ik fascinerend vond. Ik vond het helemaal niet goed of iets wat ik zelf zou willen, maar het feit dat iemand dat doet vond ik wel geweldig.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer dacht je: ‘Ik ga zelf een boek schrijven’?
MAXIM FEBRUARI: Op school had ik me dat wel al voorgenomen. Ik kan me herinneren dat ik met een vriendin van mij in de bibliotheek was en zij zei wat ze wilde worden en dat ik zei ‘ik wil een boek schrijven’. En ik heb me achteraf gerealiseerd dat ik niet zei ‘ik wil een schrijver worden’ maar juist ‘ik wil een boek schrijven’. Toen was ik zo jong en toen had ik dat gedaan en toen dacht ik eigenlijk ook wel van ‘nu heb ik dat gedaan, dus is het ook wel klaar’.
ERNST-JAN PFAUTH: Want daarna heb je jarenlang geen roman meer geschreven.
MAXIM FEBRUARI: Nee, dat heeft heel veel verschillende redenen. Eén daarvan is dat als je een boek schrijft dat wil nooit zeggen dat je volgend jaar weer een boek moet schrijven. Dat is een rare gedachte. Het is geen lopendebandwerk.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar dacht je uitgever waarschijnlijk anders over, neem ik aan. Dat is wat er van je verwacht wordt.
MAXIM FEBRUARI: Ja, er werd enorm getrokken, maar er waren verschillende dingen die tegelijkertijd gebeurden. Ten eerste, die korte, hevige, roem waar ik niks mee aan kon. Ik deed dat gewoon heel slecht en ik stelde iedereen vreselijk teleur. Nu misschien eigenlijk nog steeds wel maar het kan me steeds minder schelen. Maar toen had ik toch het gevoel ‘ik moet aan verwachtingen voldoen en ik weet niet welke en ik wil dit niet en ik kan dit niet’.
Ik werkte toentertijd freelance bij een organisatieadviesbureau, consultancy. En dat ging eigenlijk ook wel goed. Dus ik had en dit wat wel goed ging én ik kreeg een prijs en ik zou een groot beroemd schrijver kunnen worden, én in die consultancy zeiden ze tegen mij van ’nou dat doe je hartstikke goed’. Ik was daar een beetje komen aanwaaien, maar dat werkte prima.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor advies gaf je aan organisaties?
MAXIM FEBRUARI: Wij deden heel veel in Den Haag, dus ministeries. En ik deed dat niet zelfstandig maar ik werkte altijd met iemand samen, veel met z’n tweeën. En op gebied van wetenschappelijk onderzoek, hebben we een keer onderzoek gedaan, maar we hebben ook een keer toevalligerwijs de luchtvaart gedaan. Heel veel later kwam ik terug als adviseur in de luchtvaart, maar goed. Dat was ook heel leerzaam. We deden dingen voor ministeries. Maar ze zeiden ‘kijk als je dit wil blijven doen, dan zul je op een gegeven moment ook zelfstandig projecten moeten gaan doen, en eigenlijk moet je dan een opleiding organisatiekunde of bestuurskunde doen. En die willen we wel voor je betalen.’ En ik weet nog dat een eerste cursus 60.000 gulden kostte. Dus dat aanbod lag er en ik had eigenlijk rond diezelfde tijd een literaire prijs, en literaire dingen, en tegelijkertijd ‘nou wordt maar consultant’…
ERNST-JAN PFAUTH: Het was een goede vluchtroute?
MAXIM FEBRUARI: Nee, want ik dacht ‘als ik consultant word, dan moet ik dat serieus nemen want dat was best veel geld toen. Als ik dat van ze aanneem dan moet ik dat ook echt wel willen.’ En wil ik dit echt wel? Want straks word ik consultant, dat is hartstikke druk werk en dan schrijf ik nooit meer een boek. En ik was eigenlijk een beetje in de war over deze keuze. Als een ezel tussen twee oppers hooi. En toen dacht ik: ‘Weet je wat? Wat wilde ik eigenlijk altijd nog? Ik wilde promoveren.’ Dus toen ben ik in het wilde weg teruggegaan naar de universiteit en heb gesolliciteerd op een promotieplek en ben ik dat gaan doen. Dus ik ben gewoon verdwenen uit beide carrières, en iets heel anders gaan doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Een totaal andere carrière.
MAXIM FEBRUARI: En dat duurt dan gewoon jaren dus daardoor was ik verdwenen uit al die grandioze opties.
ERNST-JAN PFAUTH: Vond je dat eng? Je had twee heel veelbelovende carrièrepaden liggen.
MAXIM FEBRUARI: Ja, nee, het was toch wel weer een terugkeren naar inhoud en verdieping. Een tijdje geleden heeft Zadie Smith hetzelfde gedaan. Wel een andere schaal natuurlijk, want dat is echt uit een internationale carrière. Maar ik herkende dat wel, ik snap dat heel goed, teruggaan naar de universiteit en zeggen: ‘Ik ga opnieuw studeren, verdiepen, en niet ergens een pad in slaan waarvan je denkt ‘op een gegeven moment stopt dat’.’
ERNST-JAN PFAUTH: We zijn nu al bij het moment dat je je proefschrift gaat schrijven, maar toch nog even een stap terug naar je jeugd. Je bent in Utrecht, Overvecht opgegroeid, in gruwelijke lelijkheid. Dat zijn jouw woorden, inmiddels veel geciteerd.
MAXIM FEBRUARI: Ja ik ben heel veel aangesproken op die gruwelijke lelijkheid omdat echt iedereen vindt dat ik overdrijf. Dat zijn vooral mensen die zelf in ‘t Gooi zijn opgegroeid, of in Amsterdam-Zuid. Die zeggen ‘dat mag je helemaal niet zeggen over Overvecht’. Dan denk ik ‘nou ga daar maar eens heen, ik heb daar echt meer dan twintig jaar gewoond, ik ken het echt wel’. En het is niet mooi. En dat is het nog steeds niet. En er wordt ook soms, op sommige plekken in ieder geval, vrij liefdeloos met de omgeving omgegaan. Wat overigens niet geldt voor heel Overvecht. Er zijn stukken waar bomen staan enzo.
ERNST-JAN PFAUTH: Tot zover de disclaimer. Maar jij vond het lelijk.
MAXIM FEBRUARI: Ja de disclaimer omdat het kennelijk verwend klinkt, terwijl ik denk ‘dat is het helemaal niet’, want het is echt beschadigend geweest en dat is het voor mensen nog steeds natuurlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Kan je een voorbeeld geven van dat je dacht ‘dit is lelijk’. Hoe zag je als kind dat je in een lelijke omgeving opgroeit als je eigenlijk niet beter weet?
MAXIM FEBRUARI: Nou ja je weet wel beter want wij gingen in de zomer met vakanties naar Frankrijk met een tentje en dan dwaalden wij over het Franse platteland en dan denk ik ‘die mensen wonen híer’. En dan kwamen we weer thuis en dan gingen we weer door al die gangetjes naar zo’n flatgebouw en later naar een zelfstandig huis. En ik dacht altijd: ‘Wat hebben wij misdreven, wat een grote zonde dat wij hier moeten wonen en dat al die andere mensen ergens anders wonen’. Ik heb dat in de rest van mijn leven en in de keuzes voor huizen waar ik ging wonen, is dat altijd heel bepalend geweest.
ERNST-JAN PFAUTH: We zitten nu in jouw huis en ik zie wat je bedoelt ja.
MAXIM FEBRUARI: Je denkt niet van ‘wat heb ik voor vreselijke zonde begaan in mijn vorige leven dat ik hier moet wonen?’. Dit is oké, dit is prettig. Maar dat voelde ik daar wel zo, dus dat zijn dingen als… en het was een heel lelijk tijdsgewricht. Ik was natuurlijk klein in de jaren zeventig. En als wij iets met handwerken moesten doen dan was dat altijd van synthetisch materiaal en het was altijd in de kleurencombinatie oranje met bruin. Wat ook al heel lelijk was. Alles was lelijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor schade levert dat dan op?
MAXIM FEBRUARI: Dat je ziel te weinig voedsel krijgt. Ik had laatst een taxichauffeur, ik moest om een of andere reden opgehaald worden, en die kwam hier en die kwam uit een stad waar hij nogal benauwd woonde zei hij. En die reed hier rond in de boomgaarden en die zei ‘ik was hier mijn ogen mee’. Ik gebruik zelf altijd het woord ‘ogentroost’. Je moet schoonheid zien en binnenhalen. En kennelijk is dat niet voor iedereen van belang, want anders zouden mensen niet zulke lelijke dingen maken. En er zijn ook mensen die zijn hartstikke diep gelukkig in vreselijke woonblokken, maar er zijn mensen voor wie schoonheid wel belangrijk is. En die hun ogen moeten wassen en die gevoed moeten worden. Dus als dat niet is in zo’n flatwijk, dan haal je dat ergens anders op. Uit literatuur of wat dan ook en dan kun je op die manier… ga je daarin leven, maar dat zijn natuurlijk vluchtmethodes.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij zat binnen te lezen?
MAXIM FEBRUARI: Ik zat altijd binnen te lezen. ‘Ga toch naar buiten’, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Buiten is het lelijk. En iets anders over je jeugd: In een interview vertelde je dat je tijdens de sportdag… Ik lees het nu hier: ‘Tijdens de sportdag was ik de allerslechtste van de school, wat iedereen kon zien aan de scoreborden in de hal. Uit discretie werden de intellectuele prestaties dan weer niet getoond, zodat ik de mislukking ook niet kon compenseren.’
MAXIM FEBRUARI: Haha, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Kun je je herinneren wanneer je voor het eerst wel met je intellectuele prestaties kon compenseren?
MAXIM FEBRUARI: O ja, voor mezelf kon ik dat toentertijd natuurlijk wel. En ik heb daar gewoon af en toe bezwaar over gemaakt bij de rector bijvoorbeeld.
ERNST-JAN PFAUTH: ‘Hang de cijfers op’.
MAXIM FEBRUARI: Ja, ‘hang de rest erbij’. Maar dat vonden ze niet discreet. ‘Nou haal die van mij van sportdag dan ook weg.’ Uiteindelijk ben ik gewoon nooit meer naar de sportdag gegaan. Dat was een fascistoïde opleiding waar ik op zat. Een oud gymnasium waar ze zo’n misplaatst idee hadden van ‘mens sana in corpore sano’ [gezond verstand in een gezond lichaam] en dan moest je laten zien hoe ontzettend goed je in sport was. Intellectueel ben ik natuurlijk eigenwijs geweest vanaf de kleuterschool, dus dat was verder het probleem niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je beschrijft in dit citaat dus wel dat je een soort van de behoefte voelde om te compenseren dat je dan, in jouw woorden, lichamelijk niets voorstelde. Dan maar met je intellect laten zien. Dreef dat je?
MAXIM FEBRUARI: Nee, zo zwaar moet je dat niet opvatten. Ik redeneerde daar even logisch door, het klopte gewoon niet. Het systeem klopte niet. En ik zei dat meer om te laten zien wat ik allemaal niet kan, om te compenseren voor wat ik allemaal wel kan, want zo zit het in mijn leven ook wel een beetje denk ik. Ik bedoel, ik ben vrij eigenwijs geweest daarover altijd. Dus dan moet ik altijd eraan toevoegen ‘maar ik ben echt heel erg slecht in sport’.
ERNST-JAN PFAUTH: Als een soort excuus.
MAXIM FEBRUARI: Ja als een excuus, dat maakt het toch iets sympathieker.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me wel voorstellen… Ik heb de afgelopen paar weken in jouw universum verkeerd. Ik heb heel veel van je gelezen en daarvoor las ik al braaf je column. Maar ik heb wel het gevoel als ik je lees dat ik denk ‘hij is echt intimiderend intelligent’, en dan ten opzichte van mezelf. Dat ik niet bij je debuut niet mee kan komen. Bij de Literaire Kring en Klont bijvoorbeeld wel. Ik denk dat ook te merken aan andere interviewers. Ik heb ook andere interviews van jou teruggeluisterd, dat interviewers als jij iets zegt denken ‘oké dan is dat zo’. Merk je in je omgeving dat mensen jou intimiderend intelligent vinden?
MAXIM FEBRUARI: Ja maar dat zijn ook weer twee verschillende dingen. Want dat verschijnsel dat mensen altijd denken dat het zo is als ik het zeg, dat heb ik al van heel erg jongs af aan. En ik heb ergens, toen ik toch moest gaan denken over wat ik wilde worden op de middelbare school, heb ik gedacht ‘misschien moet ik maar goeroe worden, want ik heb daar absoluut talent voor’. Ik kan ergens gaan staan en iets zeggen en dan denkt iedereen ‘o ja, zo is het’. Wat natuurlijk helemaal niks met intelligentie te maken heeft maar met iets compleet anders wat heel dubieus is.
ERNST-JAN PFAUTH: Natuurlijk gezag.
MAXIM FEBRUARI: Ja… maar het deugt natuurlijk niet. Ik heb… nou we hoeven mijn latere werk hier niet door te nemen maar in Klont heb ik het gethematiseerd. Daar heb ik iemand, een wat jongere versie van mijzelf, voor zalen laten staan waarbij dat gebeurt. En laten zien wat daar het gevaar van is.
ERNST-JAN PFAUTH: Alexei Krups.
MAXIM FEBRUARI: Iedereen gelooft hem onmiddellijk. En daar zit een enorm gevaar in. Ik moet mezelf wat dat betreft ook altijd vreselijk in de gaten houden.
ERNST-JAN PFAUTH: Kon je je ouders ook van dingen overtuigen aan de eettafel? Van ‘zo zit het niet’ en dat ze dat dan van je aannamen.
MAXIM FEBRUARI: Nou ja, inhoudelijk weet ik dat niet, maar ik denk dat mijn ouders ook altijd wel hetzelfde hebben gehad dat ze denken van ‘o ja, die is wel betrouwbaar’. Dat is een gevaarlijk talent.
ERNST-JAN PFAUTH: Je bent intelligent genoeg om dat te herkennen als een gevaarlijk talent, want er zijn ook genoeg mensen die daar hun carrière op bouwen en daadwerkelijk goeroe worden bijvoorbeeld.
MAXIM FEBRUARI: Je ziet dat natuurlijk en ik vind het interessant en daarom thematiseer ik het ook, omdat je ziet hoe leiders daar misbruik van maken, dictators en mensen aan de top van ondernemingen, met allerlei soorten talenten die ik dan weer niet heb. Ik zal nooit een onderneming kunnen oprichten en ik zal waarschijnlijk ook niet een land kunnen besturen omdat je daar andere dingen voor nodig hebt. Maar het is wel hetzelfde soort gemak van gelijk krijgen, wat ik interessant vind om bij mezelf te zien omdat ik dan ook bij anderen kan zien hoe het werkt. Je ziet mechanismen.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat andere? Je zei dat het twee verschillende dingen zijn.
MAXIM FEBRUARI: Intelligent zijn is eigenlijk iets anders, want er zijn heel veel mensen die hartstikke intelligent zijn die gewoon nooit gelijk krijgen of die dat niet erkend krijgen. Er zijn natuurlijk mensen die zijn wonderbaarlijk veel intelligenter dan ik, waarbij dat helemaal niet zo als een etiket eraan hangt. Ik bedoel, ik wil mijn intelligentie niet ontkennen, maar ik ben er wel van doordrongen dat er echt mensen tegenkom bij wie dat nog wel even een graadje erger is.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je zegt ‘maar ik kan heel slecht sporten’ of ‘heel slecht een bedrijf oprichten’, klinkt het alsof je je er wel voor excuseert van ‘sorry dat ik zo slim ben maar ik kan dit weer slecht’.
MAXIM FEBRUARI: Ja maar dat slim zijn is eigenlijk helemaal niet zo interessant. Ik had toevallig onlangs een gesprek met een club van hoogbegaafden en toen zat ik er weer even over na te denken… Ik ben heel jong, op de lagere school, waren wij aangewezen als testschool voor een longitudinaal onderzoek van de Universiteit Utrecht, waarbij ze gingen kijken hoe de intelligentie zich ontwikkelde in de provincie, ik weet het eigenlijk niet meer precies. Dus dat was een wetenschappelijk onderzoek. En het was niet de bedoeling om ons individueel te testen maar gewoon statistisch. En dat hebben ze jarenlang gedaan. Dus om de zoveel tijd werden we een hele ochtend of hele dag meegenomen, het was vrij serieus… Daar werden mijn ouders over opgebeld, en ze zeiden ‘we geven eigenlijk die gegevens niet door, maar als het heel erg opvalt dan melden we dat toch even’. Dus ik heb vrij jong geweten wat mijn vrij uitgebreid gemeten IQ is. Wat eigenlijk wil zeggen dat het vanaf dat moment niet meer interessant is geweest, want ik hoef me daar niet onzeker over te voelen, ik hoef niks te bewijzen.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je weet van ‘ik heb een IQ van…’ Hoeveel? Of is dat privé?
MAXIM FEBRUARI: Dat is privé, maar dat was wel hoog. En je hoeft daar vervolgens niet meer iets mee. En ik heb in latere jaren ook heel erg goed begrepen wat de beperking is van zo’n meting en wat de beperking überhaupt is van een soort analytische intelligentie die daar gemeten wordt, wat maar één van de vormen is van intelligentie. Je hebt natuurlijk ook nog creatieve intelligentie en ik weet ik wat allemaal. Dus weet je, intelligent zegt helemaal niet zo heel erg veel. Wat er gemeten wordt is zo’n beperkt criterium over dat je succesvol zult zijn in het afwikkelen van een studie ofzo. Nou ja dat…
ERNST-JAN PFAUTH: Is dat niet een beetje hetzelfde als rijke mensen die zeggen dat geld onbelangrijk is?
MAXIM FEBRUARI: Ja… Nou ja, intelligentie is één van de gereedschappen in je gereedschapskist. En het is ontzettend handig om dit goede gereedschap te hebben op het moment dat je het nodig hebt. Je hebt het nodig bijvoorbeeld om een studie te doen. Je hebt het nodig voor dingen, maar het kan je ook vreselijk in de weg zitten.
ERNST-JAN PFAUTH: In De onbetrouwbare verteller schrijf je in het voorwoord of de inleiding: ‘Voorwaarts moeten we opwaarts, crises bestrijden, ik laat het daarom aan uw eigen oordeel of u nog tijd voor mij wil vrijmaken. Bent u nog stommer dan ik, dan lijkt het me heel verstandig dat u mij voorlopig blijft lezen. Maar bent u slimmer, ga dan alstublieft, alstublieft duurzame energiebronnen uitvinden en het klimaat redden.’ Nou, ik dacht: Ik moet even blijven lezen.
MAXIM FEBRUARI: Haha ja. Dat is trouwens een column waar ontzettend langdurig, jaren later nog steeds om gevraagd werd, omdat het gaat om of je je omringt door mensen die slimmer zijn dan jij of mensen die dommer zijn dan jij. En de verleiding is altijd om je te omringen met mensen die dommer zijn en om je daarop te richten. En daar zit eigenlijk het hele idee van doorbraak ook in, dat jij degene bent die schrijft en dat de anderen dat moeten lezen als een soort passieve consumenten. In plaats van dat je denkt: ‘Je moet opzoek gaan naar mensen die slimmer zijn en beter en zorgen dat die hun werk kunnen doen.’ Je een soort dienstbaar opstellen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het wel interessant dat je aan de ene kant zegt dat er maar 10.000 literaire lezers in Nederland zijn, grove schatting. En dat je in je literaire werk, neem ik aan dat je je vooral op hen richt, terwijl je werk als denker, columnist en als adviseur, het heel vaak gaat over het beschermen van de tachtig procent van een maatschappij die gewoon maar leeft.
Dus de ene tien procent is de elite en de andere tien procent is de onderkant, is het kwaad. En de tachtig procent daartussen, dat je daar altijd over nadenkt over hoe je die verder kunt helpen door de rechtsstaat te beschermen of hoe wetten gemaakt worden. Is dat ook een soort tweedeling die je in je hoofd hebt? Dat je je met je literaire werk richt op die 10.000 mensen en met je andere werk op het beschermen van die tachtig procent?
MAXIM FEBRUARI: Eh… Ja nou ja, dat is wel een hele interessante spagaat die je hier schetst. Daar heb ik nog nooit zo over nagedacht. Wat kunst betreft ben ik tamelijk elitair, zonder dat je daar een waardeoordeel aan vast plakt, maar ik hou van hele marginale kunst. En ik denk ook dat het van belang is die te hebben. Ik vind in de literatuur dat daar veel te moralistisch over gedacht wordt. In de muziek is dat veel makkelijker. Je kunt zeggen ‘we hebben experimentele jazz nodig, en we hebben popmuziek nodig en het ene heeft nou eenmaal een groter publiek dan het andere maar het kan naast elkaar bestaan en we geven daar geen waardeoordeel over’. Dus je kunt ook moderne elektronische muziek maken, elektronisch klassiek, modern klassiek, waar echt een heel erg klein bereik voor is, maar het moet toch gebeuren.
In de literatuur wordt daar al vrij snel moralistisch over gesproken: ‘Jij hebt een te klein publiek,’ wat natuurlijk onzin is. Dus ik behoud mij altijd wel het recht voor om een beetje in die marge literair te priegelen omdat ik denk dat het voor een cultuur van belang is. Maar voor een samenleving en een rechtsstaat is het natuurlijk van belang dat iedereen juist gelijk is voor de wet, om Artikel 1 van de grondwet maar weer eens van stal te halen. Dus het feit dat we allemaal gelijk zijn, dat je moet zorgen dat iedereen aan de bak komt, iedereen mogelijkheden heeft, iedereen zichzelf tot best mogelijke kan ontplooien.
En misschien is het eigenlijk niet eens zo’n heel erg groot verschil omdat ik ook in de literatuur vind dat iedereen moet gewoon dat kunnen lezen en schrijven wat hij of zij wil, zonder dat je daar categorieën gaat indelen en de ene boven de andere verheft. Dus ik ben ook altijd enorm voorstander van amateurkunst en van publiek schrijven en voor een groot publiek.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat snap ik wel, dat is natuurlijk ook een protest tegen het neoliberale idee dat als je iets doet je er ook gelijk een professional in moet zijn. Dat het woord amateur tegenwoordig een slechte connotatie heeft terwijl het vroeger een neutraal woord was, dat je gewoon iets voor je plezier deed, een hobby had. En nu moet je er meteen volgers voor weten te vinden.
MAXIM FEBRUARI: Ja, precies. En er wordt nog wel eens met dedain gesproken over amateurkunst. Ik heb trouwens maar twee keer in mijn leven een baan aangeboden gekregen en die heb ik allebei niet kunnen aannemen omdat ik iets anders te doen had. En één daarvan was, toen werd ik gebeld of ik secretaris wilde worden op een ministerie van één of andere afdeling die zich bezighield met het bevorderen van amateurkunst. En dat had ik eigenlijk best graag gedaan. Ik vind amateurkunst ontzettend belangrijk. Dus misschien is het toch wel gewoon hetzelfde, dat je denkt van ‘iedereen moet de kans krijgen om zich te ontplooien en dat geldt ook voor marginale kunst en dat geldt voor amateurkunst en dat geldt voor André Rieu’, waar ik ook een voorstander ben. En er wordt nog wel eens met dedain over al die genres gesproken terwijl ik denk dat juist de rijkdom daarvan, dat dat de cultuur uitmaakt.
ERNST-JAN PFAUTH: Je bent eigenlijk veel milder dan mensen waarschijnlijk verwachten.
MAXIM FEBRUARI: [Lacht] Ik weet niet waarom iedereen altijd zo doodsbenauwd voor mij is.
ERNST-JAN PFAUTH: Die combinatie hebben we het over gehad toch: natuurlijk gezag en intelligentie. En als ik terugkijk naar je jonge jaren zie ik ook twee zoektochten in je werk: Eén is dat je allerlei functies hebt gedaan. Er zijn er een aantal al de revue gepasseerd: van consultant tot romanschrijver maar ook luchtvaartadviseur, en je bent gepromoveerd. De lijst gaat eindeloos door, heel veel verschillende soorten functies. En de andere zoektocht is dat je heel veel verschillende pseudoniemen gebruikt. Alleen al in je debuutroman, maar goed dat is dan vorm, al een stuk of vijf. Maar ook later, dat je heel veel onder verschillende namen publiceert. Wat hebben die twee zoektochten met elkaar te maken?
MAXIM FEBRUARI: Eh… Ja, waarschijnlijk is dat gewoon precies hetzelfde. Net zo lang zoeken tot ik me ergens op mijn plek voel. Wat niet zo heel erg makkelijk blijkt te zijn, dus dat drijft dat schrijven wel voort. Maar het is wel waar en zeker in het debuut heb ik daar enorm mee gespeeld, van ‘wie ben ik nu eigenlijk?’, ‘wie is die M?’, die ‘M’ krijgt dan allemaal verschillende invullingen.
ERNST-JAN PFAUTH: Je zou denken dat toen je net zei ‘de vorm is heel intiem’, dat dat daar waarschijnlijk een voorbeeld van is.
MAXIM FEBRUARI: Ja, ja. Ik vind het intiem vooral dat je niet een vorm kiest die er al ligt, want dat is vrij veilig. Als je gewoon een boek schrijft in een genre dat al bestaat, dan kan er niet zoveel misgaan. Je kunt het beter doen of slechter doen, je kunt vijf sterren krijgen of je kunt twee sterren krijgen, maar het is eigenlijk veilig. Maar als je een nieuwe vorm kiest voor alles wat je doet is dat heel onveilig want je laat zien ‘dit ben ik niet als een generiek schrijver. Ik stap niet in een scenario van een schrijverschap dat er al ligt maar ik maak iets nieuws.’ Maar goed, dat eindeloze zoeken, dat is tragisch.
ERNST-JAN PFAUTH: Tragisch?
MAXIM FEBRUARI: Ja nou, het zou toch heel leuk zijn als je op een gegeven moment volwassen bent, je bent 21 en je denkt ‘nou dit ben ik, zo zit het en dit pad ga ik volgen en deze carrière kies ik’. In plaats van dat je tot je, hoe oud ben ik inmiddels, nog steeds blijft denken ‘misschien moet ik toch eens iets anders proberen, of wat anders worden’.
ERNST-JAN PFAUTH: Het komt op mij juist over als een enorme rijkdom aan ervaringen, dat je het lef hebt om telkens iets anders te doen. Het voorbeeld van die twee paden: de duurbetaalde consultancy opleiding of de schrijversdroom, dat je dan een derde pad kiest. Je kan het ook als iets heel krachtigs zien, niet tragisch.
MAXIM FEBRUARI: Ja, laten we het er maar op houden dat het het allebei is.
ERNST-JAN PFAUTH: Romantiseer ik het te veel?
MAXIM FEBRUARI: Nee, het is natuurlijk achteraf, terugkijkend, en dat was ik dus aan het doen: Dertig jaar carrière, dat ik dacht ‘hé ik heb eigenlijk een best spannend leven gehad daardoor.’ Ik heb heel veel dingen gedaan. Het grote voordeel nu, ook voor de column, is dat ik best heel veel terreinen in Nederland ken. Dat geldt voor de universiteiten, dat heb ik een tijd gewerkt en ook nog na mijn promotie. Ik ken de wereld van Den Haag, de ambtenarij, de journalistiek en de kunst. En als je al die kennis bij elkaar knoopt dan snap je een beetje hoe dingen gaan en waarom iets wel werkt of waarom iets niet werkt. Dus dat heeft absoluut een voordeel. En het heeft ook inhoudelijk een voordeel. Het heeft ook voordeel in wat ik te bieden heb zo langzamerhand. Het is goed dat mensen ook niet specialiseren, maar dat er een paar mensen gewoon rondhoppen en een beetje overzicht houden.
Persoonlijk lijkt het mij ook wel eens prettig om iemand te zijn die ergens op een plek belandt.
ERNST-JAN PFAUTH: Ben je dat niet nu?
MAXIM FEBRUARI: Nee, dat heb ik niet het gevoel. Intern, inhoudelijk heb ik best veel kennis opgedaan, maar carrièrematig is dit natuurlijk echt helemaal niks. Ik ben alleen maar mezelf. Er zit verder geen… Wat meteen ook een voordeel is, want het grote voordeel van zo los in de samenleving hangen is dat er geen belangen omheen zitten. Dus daar hoeft niemand bang voor te zijn. Je ziet ook mensen mij volkomen oninteressant vinden omdat je niet op mij kunt lobbyen. Ik kan niet zorgen dat je geld krijgt, of dat er iets gebeurt. Dus het nadeel voor mensen die willen netwerken: Je hebt aan mij niks. Het voordeel is dat juist omdat alles alleen maar inhoudelijk is, je daar nog wel iets aan zou kunnen hebben.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar ‘ik ben alleen maar mezelf’, bedoel je daarmee dat er geen Maxim Februari B.V. is of dat je onderdeel bent van een partij?
MAXIM FEBRUARI: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom is dat nodig dan?
MAXIM FEBRUARI: Voor jezelf is het misschien wel handig om niet alleen maar namens jezelf te spreken. Ik had het toen in coronatijd wel sterk, dat ik denk ‘dit is het dus gewoon, ik met mijn laptopje en meer is het niet’. Maar goed, ik moet ook vaststellen dat als ik dat gewild had, dan had ik dat waarschijnlijk wel eens geregeld. Dus het zal wel mijn…
ERNST-JAN PFAUTH: Het is toch ook de autonomie die je nu hebt, die je altijd wel al gehad hebt, die moet je dan toch opgeven. Dan moet je compromissen gaan sluiten.
MAXIM FEBRUARI: Dat is ook zo. Dus het past bij mij en het is maatschappelijk nuttig dat er een paar mensen zijn die dit overeind houden, maar dat maakt het niet minder tragisch toch?
ERNST-JAN PFAUTH: Wederom, vind ik het juist weer heel krachtig, weer niet tragisch maar juist krachtig…
MAXIM FEBRUARI: Ja die twee kunnen samenvallen.
ERNST-JAN PFAUTH: … dat je je eigen persoon bent en zo’n plek hebt gecreëerd waar naar je geluisterd wordt. Je hebt al ongeveer elke prestigieuze prijs gewonnen: De P.C. Hooftprijs, dus voor beschouwend proza, nou als je in de beschouwende business zit dan heb je dus het hoogst haalbare gehaald en een plek gevonden waar mensen naar je luisteren.
MAXIM FEBRUARI: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het verrassend. Toen ik hierheen kwam dacht ik: Schrijven is de rode draad die door je hele carrière gaat. En daar omheen haal je heel veel ervaringen op die dat schrijven uiteindelijk weer krachtiger en invloedrijker maken.
MAXIM FEBRUARI: Het is misschien ook wel zo dat ik op dit punt in mijn leven aanbeland. Ik ben nu ontzettend hard bezig met een non-fictie boek dat aan het eind van het jaar af moet zijn. En ik zit er nu middenin dus dat is altijd het meest treurige moment want dan denk je: ‘o mijn god waar ben ik aan begonnen?’.
Maar ik wil daarna eigenlijk toch wel weg van die non-fictie en weer terug naar proza schrijven. En ik denk dat dat goed is, omdat ik daar soms ook wel af en toe een beetje ver van weggedreven ben. En als ik terugkijk naar dat debuut dan denk ik ‘hier had natuurlijk ook een heel ander gevolg aan kunnen zitten dan dit’.
En dit wat ik allemaal gedaan heb is allemaal heel nuttig en ik heb me maatschappelijk nuttig gemaakt, maar er moet misschien ook weer iets van mijzelf en voor mijzelf in terug komen. Misschien heb ik gewoon een te groot publiek gekregen om het maar eens over doorbraken te hebben. Ik heb natuurlijk best een heel erg groot publiek als je dat vergelijkt met zo’n debuut en wat je daarvan verwacht en wat je voor je ziet wat er gebeurt. En het hebben van zo’n groot publiek is heel belangrijk en heel nuttig maar je moet er ook wel dingen voor opgeven.
Het is voor een heel groot deel ook een gevoel terug halen van wat het was om te gaan schrijven zonder dat je nog gepubliceerd hebt en zonder dat je nog publiek hebt en verwachtingen en uitgevers en tot op het moment zelfs een manager en weet ik veel wat ik allemaal heb. Van ‘wat was het nou eigenlijk precies dat ik wilde?’. Iets van die vrijheid daarvan, ik denk dat dat het sterkst was van wat ik wilde. En dan zeker opgesloten zitten in huis, twee jaar lang, met het idee van ‘ik wilde eigenlijk nou juist ergens buiten aan een groot water gaan lopen en wild gaan schrijven’. Ik denk dat dat de afgelopen jaren van reflectie op die dertig jaar heeft opgeleverd. En ik wil mijzelf die luxe wel weer bezorgen.
ERNST-JAN PFAUTH: Terug naar de vrijheid van de tijd dat niemand je nog kende en er dus geen verwachtingen waren.
MAXIM FEBRUARI: Ja en gewoon gaan kijken van ‘wat is dat nou eigenlijk, schrijven?
ERNST-JAN PFAUTH: Ik ben heel benieuwd.
MAXIM FEBRUARI: Anders ik wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Dank voor dit gesprek over je jonge jaren. Ik zal voortaan een disclaimer bij het woord doorbraak plaatsen als ik mensen uitnodig.
MAXIM FEBRUARI: Ja ja, dat je het niet in economisch opzicht bedoelt.
ERNST-JAN PFAUTH: Zeker! Dankjewel.
Lees hier de interviews van nieuwslezer Noraly Beyer, televisiemaker Paul de Leeuw en zangeres Wende Snijders terug.