Al 22 jaar zwaait Eric van Eerdenburg de scepter bij Lowlands. Onder zijn leiding groeide het festival uit tot de grootste van Nederland. Een hele prestatie, zeker als je bedenkt dat Eric nooit een carrièrepad voor ogen had.
Hij groeide op in een afgelegen dorpje, bevond zich in een met drugsovergoten milieu en worstelde zelf met negatieve gedachten. Een LSD-trip en een baantje bij het plaatselijke jongerencentrum hielden hem op het rechte pad.
Eenmaal in Amsterdam leefde Eric een rock ’n roll-bestaan en had hij zowat elk baantje in de muziekindustrie dat je kunt krijgen. Hij was barman bij de beroemde club Mazzo waar hij Robert DeNiro en Grace Jones serveerde, speelde in een krakersband en was tourmanager van Ice-T.
Het leidde allemaal naar het jaar 2000, het jaar waarin hij na een burnout weer werk zocht, en uiteindelijk festivaldirecteur werd van Lowlands.
Vanaf het podcastpodium van de VPRO op zijn eigen Lowlands vertelt Eric over hoe het allemaal zover kwam en beantwoordt hij vragen uit het publiek.
Links uit het interview
📝 Over Erics jeugd en beginjaren als tourmanager (Parool, 2017)
📈 Highs en lows van een festivaldirecteur: Sarah Berkeljon interviewt Eric (Volkskrant, 2014)
☄️ Over de vernieuwingsdrang van van Eerdenburg.
🪩 Om in de Lowlands sfeer te komen: een verslag van de eerste editie in 1993 waar Eric zelf ook bij was (VK, 2012)
Het volledige interview met Eric van Eerdenburg
ERNST-JAN PFAUTH: Zullen we hem met een enorm applaus ontvangen, niet alleen voor nu maar voor alles wat hij heeft gedaan, Eric van Eerdenburg!
Het is een beetje gek om tegen jou te zeggen ‘welkom’, Eric, op je eigen festival, maar welkom op dit podium in ieder geval. Ik heb jou dus een beetje geschaduwd de afgelopen dagen. Ik heb een ‘Eric’ notitieboekje in mijn telefoon.
ERIC VAN EERDENBURG: Was jij dat?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Ik zag je gister om half 1 ’s nachts op de step voorbij zoeven backstage, bij Balthazar zag ik dat je twee nummers bleef kijken. Sam Fender, één nummertje. The Opposites bleef je tot Me Nikes. Maar ik ben heel benieuwd, jij loopt hier zo rond, waar let jij op?
ERIC VAN EERDENBURG: Ik let heel erg op wat ik altijd noem ‘de vibe’. En ook of shows vol zijn of half vol, of driekwart vol. Of het publiek mee doet. Ik kijk naar licht settings, ik kijk naar horeca, of dat een beetje snel gaat. Ik kijk naar wat voor mensen er zijn. Wat voor trendjes je kan zien.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat valt je dit jaar op?
ERIC VAN EERDENBURG: Nederlandse acts doen het heel erg goed.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja die breken de Alpha [hoofdpodium] af.
ERIC VAN EERDENBURG: Ze breken de Alpha af, ook de X-ray af, ook de Bravo af. De mode is nu dat mannen allemaal een korte broek en een bloesje hebben die allemaal heel dun zijn en met dezelfde motiefjes. Er zijn weinig echte fashionista’s dit jaar valt mij op. Nou ja, dat soort dingen. En ik probeer ook gewoon een beetje te voelen of het vrolijk en uitbundig is. Is het grimmig? Wat gebeurt er in hoekjes? Is het licht goed in de hoekjes?
ERNST-JAN PFAUTH: Het lijkt me zo vervelend als je in de hoekjes iets vervelends staat te doen en dat je dan jou voorbij ziet lopen: De directeur met een notitieblokje ‘het gaat niet goed in de hoekjes’. Schrijf je dingen op, op je telefoon?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja of ik maak foto’s en die stuur ik dadelijk naar de mensen die erover gaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh je wacht niet op de evaluatie, ze krijgen het nu te horen.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja want daar kan nu wat aan gedaan worden.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, genoeg over nu, we gaan het over je jonge jaren hebben. We gaan meteen heel ver terug, naar je ouderlijk huis. Was daar muziek te horen? En zo ja, wat voor?
ERIC VAN EERDENBURG: Er was heel veel muziek. Mijn vader kon heel goed orgel spelen en pianospelen, al improviserend. Die was echt heel muzikaal. Mijn moeder die pakte dan eens in de zoveel tijd weer een Chopin stuk, en dan zat ze dat heel moeizaam weer op te halen. Dus die had daar echt moeite mee zeg maar. Maar mijn vader die kon gewoon iets spelen. En mijn vader was dol op Oscar Peterson, op Lionel Hampton, echt van die oude jazzcats, Fitzgerald. En mijn moeder Chopin, en een aantal klassieke platen had zij. Vroeger had je maar een paar platen natuurlijk hè.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus klassiek en jazz. En ergerde je je aan de muziek van je ouders?
ERIC VAN EERDENBURG: Nee. Maar wij hadden zelf een eigen kamertje en dan had ik zo’n klein radiootje, zo’n Sharp radiootje, en daar draaide ik dan Radio Veronica. Dat was toen wel een beetje een credible zender.
ERNST-JAN PFAUTH: Toen wel ja. Wat was jouw eerste muzikale liefde? Kan je je dat nog herinneren?
ERIC VAN EERDENBURG: Mijn eerste muzikale liefde was, dat weet ik nog, en daar kan ik nog steeds van in paniek raken. Dat was dat ik een jaar of drie, vier, was en we woonden in de buurt van Groningen, echt op het platte platteland. En dat ik naar het muziekorgel in de Herenstraat luisterde, daar stond altijd zo’n pierement, zo iemand met zo’n draaiding, en ik vond dat zo mooi. En dat ik daar stond en ik op een gegeven moment mijn armen om de benen van mijn moeder denk ik legde en dat bleek een vreemde vrouw te zijn. Dat gaat dan in vijf, zes seconden dat je denkt van ‘maar dat is mijn moeder niet’ en ‘waar is ze?’. Ik was in paniek en ze waren me ook echt kwijt. Ik was dus eigenlijk gewoon betoverd door dat orgel, dat pierement. En ja, dat was gewoon blinde paniek.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik neem aan dat dit één van je vroegste herinneringen is.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja dat is het ook ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus eigenlijk één van jouw eerste herinneringen is al aan muziek en dat je je daarin kan verliezen. Dat vind ik wel mooi symbolisch. Gecombineerd met enige angst van dat je je ouders kwijt was. Ik weet niet wat we daarin moeten lezen, wat daarvan is teruggekomen. Daar komen we misschien nog op. Je zei dat je op het platteland was opgegroeid in een gehucht. Je bent verwekt op de heide heb ik gehoord. Heeft dat nog context nodig of begrijp je dan meteen wat ik bedoel?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou ik heet Eric, en wij woonden in Amerika. Dus mijn broer Peter die was ouder en ze hadden heel erg gehoopt op een meisje en die wilden ze dan Erica noemden. Mijn ouders wilden naar Amerika emigreren maar toen zagen ze op een gegeven moment net toen alle papieren ingevuld waren dat er in Drenthe een stuk heide te koop was en dat heette dan ‘Landgoed America’. Dat was een stuk, nou 20 hectare heide, met een ruïne van een boerderij erop. En dat was Amerika. Ze waren een beetje hippie, avant la lettre, en vertrokken daar vanuit Haarlem naartoe.
ERNST-JAN PFAUTH: Het ging ze blijkbaar alleen om de naam ‘America’.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ze dachten ‘dat is toeval, laten we eens gaan kijken’, en toen vonden ze het eigenlijk wel heel tof. Dus toen hebben ze het gekocht en hebben honderd kippen op de heide losgelaten en hebben daar drie kinderen verwekt en ze leefden daar een beetje. Er was geen water, er was geen gas, geen elektriciteit, dus ze leefden daar heel erg… Ze hebben dat een beetje tot ontwikkeling gebracht.
ERNST-JAN PFAUTH: En op een gegeven moment verhuisde je naar Roden, hoe oud was je toen ongeveer?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja veertien.
ERNST-JAN PFAUTH: En daar belandde je in een soort milieu van, nou ja een soort drugsmilieu toch?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou je moet het zo zien, dat in dat soort grotere provinciedorpen, heb je natuurlijk hetzelfde als in een stad, maar niet de verschillende scenes zoals in de stad. Dus eigenlijk heb je altijd de mainstream en de tegenstroom. En ik was natuurlijk bij de tegenstroom, maar in die tegenstroom was heroïne, LSD, speed, wiet, hasj, dus alles was daar. Dus dan kom je daar gewoon op die manier mee in aanraking. En ook zijn het misschien niet echt je peers, maar het zijn toch mensen waar je mee bent. Want van die honderden mensen die daar op de middelbare school zitten daar heb je één groepje waar je je op de één of andere manier bij thuis voelt, maar daar zit ook een hoop rottigheid tussen.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je zei heroïne, toch? Daar begon je het lijstje mee.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja dat was er. Maar dat heb ik niet gedaan hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat werd in jouw omgeving in je middelbareschooltijd gebruikt?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is best heftig.
ERIC VAN EERDENBURG: Dat is best heftig ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat heeft jou ervoor behoed dat je ook die kant op ging?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou uiteindelijk, ik was veel hasj aan het roken, en ik was ook een beetje een hypergevoelige puber die zich het leven nogal aantrok, het onrecht in het bestaan en noem allemaal maar op. Dus ik had een hele sombere kijk eigenlijk op het leven in die periode. En dat werd natuurlijk heel erg versterkt door de hasj. En op een gegeven moment kreeg ik een keer een LSD-pilletje, dacht ik dat ik wel wilde proberen. En dat heb ik… En bij LSD zie je wat je denkt. Dus dat was een enorme knal voor mijn harses, dat ging ook helemaal verkeerd.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat zag je dan? Dat is moeilijk onder woorden te brengen neem ik aan.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja heel duister en heel naar en dat glijdt van de ene laag duisterheid in de andere. Maar dat was wel een soort breekpunt, in de zin van dat ik dacht: ‘Oké, het is nu ofwel je gaat mee in die negativiteit, mogelijk zelfmoord, of je gaat er wat van maken.’ En toen heb ik twee jaar echt gevochten met mezelf, want ik wilde er met niemand over praten, kon er niet met iemand over praten. Dat ik echt ik denk wel twee jaar heb gevochten met mezelf, over hoe ik wat ik nu zie, waar ik negatief naar kijk, wat daar positief aan kan zijn. En zo langzamerhand lukte dat. Gewoon eigenlijk door het beestje in de ogen te kijken. En op een gegeven moment had ik een keer het gevoel dat ik echt door een poort liep en dat daar aan die andere kant van die poort, was het allemaal vrolijk en licht.
ERNST-JAN PFAUTH: Toen was je nuchter, toen je die poort doorliep?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja zeker, want ik was ook uit angst gestopt met drugs. Het was echt bijna een psychose denk ik en ik denk ook heel traumatisch. En als ik het alleen al rook, dan raakte ik in paniek, dan kreeg ik een paniekaanval. Maar zo langzamerhand, ik denk dat ik mezelf daar heel erg in genezen heb. Dus echt een soort… ja zo ging dat.
ERNST-JAN PFAUTH: En waar was je zo boos over? Dus nog even in de tijd voordat je de poort door liep. Wat was het onrecht waar je je kwaad over maakte?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja waar maakt een kind van veertien zich boos over? Eh… Ik was boos, nou ja ik was vijftien denk ik, over de oorlog in Vietnam die elke dag op televisie was, dat soort dingen. Ik was boos op de saaiheid van het bestaan daar. Ik vond het echt verschrikkelijk. De middelbare school vond ik verschrikkelijk. Ik dacht van ‘ja ik zit hier en moet je nou kijken!’ en dan keek ik om me heen en ik dacht ‘ze maken me klaar om hier de hele dag te zitten’. Als klein kind was ik altijd buiten aan het spelen, altijd bij de buren, altijd bij de paarden. Altijd bij de andere buren koeien melken, weet ik veel wat. Voetballen, heel actief, altijd heel vrolijk. En toen op een gegeven moment moest je huiswerk maken en je kon niet meer buiten spelen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je vond het een hele benauwende wereld waar je in zat.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja een hele benauwende nare wereld.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat je van de buitenwereld zag via de televisie was ook niet best.
ERIC VAN EERDENBURG: En je moet je ook voorstellen dat wat ik nu doe, dat was daar gewoon niet. Dat was wel in Groningen, maar daar ging ik nog niet naartoe. Dus ik zat op school in een heel bekrompen boerengemeenschap. En de lagere schoolklas 1, 2 en 3, dat was de juf. En klas 4, 5, 6 was de meester. En dan ging je naar een soort scholengemeenschap in Leek, waar dan 2000 leerlingen door een noodgebouw liepen. Ik vond alles naar.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar het is wel bijzonder dat je door een LSD-trip op je vijftiende een soort spiegel werd voorgehouden van ‘als je op deze kant blijft doorgaan dan eindigt het’ misschien wel met wat je zei, ‘zelfmoord…’.
ERIC VAN EERDENBURG: En narigheid.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe heb je je daar dan uitgedacht, uitgewerkt? Hoe ging je naar die poort?
ERIC VAN EERDENBURG: Als ik iets deed en ik dacht dat ik weer in een soort negatieve spiraal terecht kwam, dacht ik ‘waarom probeer je niet te zien wat mooi hieraan is?. En er was ook een jongerencentrum waar ook al die tegenstroom natuurlijk verzameld was. Maar daar waren Jelle en Mijndert, die waren jongerenwerkers, en die hadden op een gegeven moment wel tegen mij gezegd van ‘wil je niet posters drukken voor bij de bandjes’, ’wil je niet koken voor de bandjes’, ‘wil je niet…’. En dat was bij Groningen, dus Jan Rot en de Ratata band die repeteerden daar. The Meteors repeteerden daar. Phoney & The Hardcore repeteerden daar. Herman Brood repeteerde daar af en toe. Die hele Groningse scene die repeteerde daar en die speelde daar ook één keer in het jaar. Dus dat is ook eigenlijk mijn eerste aanraking met het organiseren van concerten. Dat vond ik leuk.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar begin je met kratjes sjouwen, posters maken. En hielp dat met door die poort heen gaan?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja omdat het toch wel een, ik vond het een exotische wereld.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je eerste stappen in de muziekindustrie waren bij een jongerencentrum in Groningen.
ERIC VAN EERDENBURG: In Roden ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh dat was nog in Roden.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja en daar hebben we… Ik was een tijdje geleden bij Jelle, want hij heeft ook een tijdje hier gecatered op het festival. En op een gegeven moment dacht ik van ‘wie moet ik nou eigenlijk dankbaar zijn en heb ik dat nooit gezegd?’ dus toen heb ik hem opgezocht en hij bleek een cateringbedrijf te hebben. Een beetje zo’n alternatief leuk cateringbedrijfje. Dus hij heeft een aantal jaren hier gestaan. Hij is nu met pensioen. Maar dat wilde hij toen wel en dat heeft hij een paar jaar heel leuk gedaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Kan je je nog herinneren hoe je dat vond, die eerste weken bij dat jongerencentrum? Waarvan je eigenlijk achteraf beredeneert, dat had je toen niet door, dat het de eerste stappen van je carrière waren. Wat trok je er zo in aan?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik denk toch de niet-dufheid. Ik vond het toch wel een heel exotisch wereldje.
ERNST-JAN PFAUTH: De middelbare school was duf.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja wat vinden jullie er exotisch aan? Wat vind jij er leuk aan? Dat is hetzelfde, de muziek. En ik ging ook zelf in een bandje spelen enzo.
ERNST-JAN PFAUTH: Het was ook een soort escapisme uit die suffe middelbare school.
ERIC VAN EERDENBURG: Het was een way out ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. En op je achttiende ben je verhuisd naar Amsterdam. Dat omschreef je in een ander interview als thuiskomen. En je ging daar meteen de kraakscene in. Hoe ging dat?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou ik had een tijdje in Amersfoort gewoond, omdat ik daar even heel kort in opleiding gezeten heb. En toen dacht ik ‘dit wil ik eigenlijk helemaal niet’. Ik wilde helemaal niet studeren. Ik wilde helemaal niet na mijn middelbare school nog naar een universiteit of naar een HBO ofzo. Dat had ik voor mijn moeder gedaan. En ik was ingeloot als een van de dertig die daarop konden, terwijl er 900 aanmeldingen waren.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh dus je had een bijzondere mogelijkheid, 30 uit 900, maar je was naar een paar maanden weg.
ERIC VAN EERDENBURG: En toen werd ik daar zo gepest door de sociale dienst. Het was in 1979, 1980. Ik moest zo veel sollicitaties schrijven, het was hopeloos natuurlijk. Er waren 400, 500 duizend jongeren werkloos. En dan in Amersfoort dus ik kreeg allemaal kutbaantjes bij de Jac. Hermans in Almere om karretjes vol te rijden voor de supermarkten enzo. En toen kreeg ik een baantje als drukker in Amsterdam.
ERNST-JAN PFAUTH: Wederom, je had al wat ervaring.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik had al wat ervaring en ik kon goed brieven schrijven, want ik was ook aangenomen bij die school weet je wel. Dus ik werd aangenomen en de eerste dag… Toen had ik een kamertje gehuurd op het Kwakersplein, een zolderkamertje van drie bij vier [meter], toen 450 gulden, dat was echt een bak geld. Als ik naar het toilet moest, moest ik beneden, buiten de portiek, een andere deur in naar het toilet. Als ik een kopje koffie of thee wilde zetten en ik had ook zo’n elektrisch kacheltje aan, dan sloegen alle stoppen eruit. Dus dat was echt naar.
De eerste dag dat ik moest werken – het was 1 maart 1980 – toen werd de Vondelstraat ontruimd. En je had hier het Kwakersplein, dan liep je hier de Bilderdijkstraat door en daar was de Vondelstraat. En het leger kwam echt met pantserwagens en schoven de barricades, de brandende barricades…
ERNST-JAN PFAUTH: Terwijl jij onderweg naar je werk was.
ERIC VAN EERDENBURG: Terwijl ik onderweg was. Ik wilde de straat oversteken en ik werd bijna in mijn reet gebeten door een hond. En ik kreeg klappen van een ME’er. En toen werd ik zo kwaad dat ik daar stenen heb staan gooien tot een uur of elf. En toen kwam ik om een uur of twaalf helemaal onder het vuil kwam ik op mijn eerste werkdag en die mensen vroegen ‘waar was je? Wat is er aan de hand met je?’. Dus ik zei: ‘nou ik heb even mee gegooid met de krakers’ en toen begonnen ze te klappen. Dat was een heel leuk drukkerijtje dat alles van Amnesty maakte. En ik vond dat kraken wel wat.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij bent op je eerste werkdag in Amsterdam door de politie de kraakscene in gemept.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja haha.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus ze hadden het aan zichzelf te danken.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja eigen schuld.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen, ben je van Kwakersplein vertrokken en ergens anders gaan kraken?
ERIC VAN EERDENBURG: En toen kwam niet zo lang daarna inderdaad, je had op het Haarlemmerplein had je kraakcafé De Vergulde Koevoet heette die. En daar had je kraakspreekuur en daar ben ik naartoe gegaan en die zeiden ‘we hebben binnenkort wel wat’ dus ‘ben je dan en dan daar en daar, wij regelen een stoel, tafel en een bed en dan komen je spullen later wel’. Dan gaan we even kijken totdat het rustig is. Dus wij kwamen daar. Ik was op dat punt daar op die plaats, en er kwam een klein vrachtwagentje met een afgezaagd dak, zo’n bus, ze stormden naar boven, ze gooiden alles uit het raam wat er in die woning stond in die bak. Dat bleek in de Fannius Scholtenstraat, daar had je van die huizen die zouden gesloopt worden, in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam. En daar woonden een heleboel mensen maar op die etages waar ik terecht kwam woonden heroïnehandelaren. En die hadden echt een onveilige situatie gecreëerd. Dus het was een soort zelfreinigend vermogen van die kraakscene, dat als je je niet gedroeg, en je brandgevaarlijke toestanden maakte…
ERNST-JAN PFAUTH: Dan werd je er weer door de kraakbeweging uitgezet.
ERIC VAN EERDENBURG: Dan werd je er door de kraakbeweging uitgezet. Dus toen heb ik twee weken dreigementen gehad en pistolen en gekken, en zij stonden ook klaar om te helpen.
ERNST-JAN PFAUTH: Je had een soort knokploeg onder speed dial bij wijze van spreken.
ERIC VAN EERDENBURG: Nou ja, speed dial, dat hadden we niet haha. Maar er was wel een lijntje gelegd naar de ouderwetse bakelieten telefoon en daar was een soort boom van telefoons. Dus als je dat alarm belde dan had je binnen de kortste keren 50 man voor de deur staan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat lijkt me best een overgang van Roden naar…
ERIC VAN EERDENBURG: Dat was het zeker ja. Wel opwindend ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Had je het naar je zin?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Was je niet bang?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja… ook ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Je had het naar je zin maar je was ook bang.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja beiden.
ERNST-JAN PFAUTH: Bang voor de heroïne handelaars…
ERIC VAN EERDENBURG: Ja dat was heel bedreigend.
ERNST-JAN PFAUTH: En je hebt geen carrière gemaakt in het drukkerijwezen.
ERIC VAN EERDENBURG: Nee ik was allergisch voor de inkt. En ook daar was ik binnen de kortste keren was ik weg.
ERNST-JAN PFAUTH: Je was allergisch voor de inkt? En na hoeveel dagen kwam je daarachter?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou vrij snel. Ik denk dat ik daar drie maanden gewerkt heb ofzo.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, maar dan zit je dus… Je maakt de overstap naar de hoofdstad. Je gaat kraken, je gaat bij een drukkerij werken, je komt erachter dat je allergisch bent voor inkt. Wat dan?
ERIC VAN EERDENBURG: Punkband.
ERNST-JAN PFAUTH: Punkband. Uiteraard. Dat is het enige logische antwoord.
ERIC VAN EERDENBURG: Punkband en een uitkering. 1100 gulden in de maand, maar in de kraakscene had je van die enorme kraakpanden: Tetterode, NRC-gebouw, Wijers. Wat mij heel erg duidelijk voor ogen was: Wijers, dat was zo’n heel groot industriepand, vlak bij de Sonesta Koepel, en dat was gewoon een stad. Dat gebouw was een stad. Dus je loopt naar binnen, en dan had je allemaal van die gangen. En beneden had je dan de fietsenmaker, de loodgieter, de gereedschapsuitleen. Maar boven had je een cocktailbar, restaurantje. En ik weet nog, ik was heel verliefd op Karen, en dat we van dat weinige geld dat we hadden dat we daar zo in de cocktailbar zaten. We hadden genoeg geld voor één cocktail, ‘doe maar een continuous ecstasy’, dat we die samen aan de bar hebben zitten opdrinken met allebei een rietje en zo een beetje verliefd naar elkaar zaten te kijken. Dat is een beeld wat ik nog heb van Wijers, van dat gebouw.
En die bandjes waar ik in speelde, ik had een oefenruimte in de Tetterode. En later op wat nu het Max Euweplein is, daar had je de oude gevangenis, daar had ik ook een paar cellen doorgebroken en daar had ik ook een oefenruimte enzo. Er was ontzettend veel ruimte in Amsterdam. En die kraakscene kon je ontzettend veel… het was gewoon een hele alternatieve biotoop. Waar je voor heel weinig geld bij de fietsenmaker iets leende, of bij gereedschapsuitleen, dat kostte vijftig cent of een gulden. Eten in het kraakcafé: 2,50.
ERNST-JAN PFAUTH: Prima te doen met een uitkering.
ERIC VAN EERDENBURG: Je had een super leven met een uitkering.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe heette je meest succesvolle band?
ERIC VAN EERDENBURG: Terras Bangkok.
ERNST-JAN PFAUTH: Terras Bangkok. Zit daar nog iets achter die naam?
ERIC VAN EERDENBURG: Waldemar Noë, hij is nu vertaler voor allerlei boeken bij uitgeverijen. Even kijken hoor, hij schreef van die Nederlandstalige muziek. Dus Terras Bangkok was een van de songs, en een van die dingen was zo van ‘geparfumeerde lijken’, ‘wachten op de rekening, ik heb geen geld’, en dat terras Bangkok was een soort terras in Den Haag ergens, een beetje zo’n koloniale tent.
ERNST-JAN PFAUTH: Het was een aanklacht tegen die tent.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik weet het niet precies. Hij was altijd een beetje zo’n Charles Bukowski achtige dichter. Hij zoop ook ontzettend veel.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat was zo succesvol dat jullie door Europa toerden en in Berlijn optredens deden. Zo succesvol dat ik me kan voorstellen dat jij toen een tijdje gedacht hebt: ‘Dit wordt het. Ik ga als artiest een muzikale carrière beginnen.’
ERIC VAN EERDENBURG: Nou we waren populair in een hele alternatieve scene, een beetje de experimentele popmuziek scene. Dus we hadden in Berlijn echt een grote following. Je had dan zo’n heel groot kraakpand op de Potsdamer Strasse, en daar konden zo’n 900.000 mensen in. En dan zeiden ze…
ERNST-JAN PFAUTH: 900.000?
ERIC VAN EERDENBURG: Nee, 900 à 1000 in zo’n zaal.
ERNST-JAN PFAUTH: O ik dacht al.
ERIC VAN EERDENBURG: En dan kregen wij de deur, en we mochten een week slapen daar, en dan konden we twee of drie optredens in Berlijn doen. En dat verkochten we uit. En dan waren we een week in Berlijn en dan hadden we net genoeg om heen en weer te rijden en daar een week een geweldige week te hebben.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar misschien is dit een enorme millennial-vraag, dan moet je het zeggen, maar dacht je wel eens na over je toekomst van ‘dit is mijn carrière waar ik heen wil, de muziek in’.
ERIC VAN EERDENBURG: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Je leefde van dag tot dag?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja, en dat heb ik heel lang volgehouden.
ERNST-JAN PFAUTH: Was dat uniek aan jou of was dat de tijdsgeest?
ERIC VAN EERDENBURG: Ik denk dat het een beetje de tijdsgeest was, maar het was ook wel gewoon zo deed ik het. Het was wel zo van: Het is hier en nu, en wat er ook gebeurt, ik red me wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je voelde ook geen onrust?
ERIC VAN EERDENBURG: Nee. Nou dat kwam later pas, toen ik een jaar of 28, 29 was en dan zag je dat je op bepaalde plekken had je wel succes met je muziek. Maar daarna moest weer naar De Sater [een jongerencentrum, red.] in Leidschendam en daar zaten dan weer zes man in de zaal en daar twaalf, dat je dacht ‘dit gaat hem niet worden’.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je begon door te krijgen dat artiest worden er niet in zat. Hoe was het milieu op dat moment om je heen? Want jij was door de poort gegaan, wat ik nog steeds een heel mooi beeld vind, in je jeugd, ik neem aan dat je dat volhield. Zaten de mensen om je heen ook zo lekker in hun vel? Of was het een…?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik denk dat er wel een behoorlijke creatieve scene om me heen zat.
ERNST-JAN PFAUTH: En qua drugsgebruik?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja, ik werkte op een gegeven moment in de Mazzo, ’s nachts. Dat was een hele legendarische tent voor audiovisuele mensen. En daar had ik me naar binnen geluld als glazenhaler. En later als barkeeper. Maar ik heb Robert De Niro drankjes gegeven, en Grace Jones, en al die bands die in Amsterdam kwamen spelen.
ERNST-JAN PFAUTH: Jij hebt Grace Jones en Robert De Niro een drankje gegeven? Vet.
ERIC VAN EERDENBURG: En dat was eigenlijk een hele exotische tent. Daar kwam iedereen, maar daar kwam ook de coke maffia van Amsterdam, die zat er ook iedere nacht. En ik was weer wat minder bang geworden van drugs ook, dus daar deed ik ook een tijdje lustig aan mee.
En toen had ik nog met een Engelse jongen een project en dan hadden we drie te gekke nummers gemaakt. En ik ging regelmatig naar Londen, dan pakte je gewoon de boot en dan ging je naar Londen, een dagje of twee dagen. En dan liep ik met dat bandje en bij een platenmaatschappij drukte ik op de bel en ik wilde de A&R manager spreken. En dat lukte in drie van de tien gevallen. Dus ik zat op gegeven moment bij Ariola, met de A&R manager, en die zei van ‘te gek ja, laten we nog eens drie nummers horen binnenkort. Hier heb je mijn nummer’, en alles. Dus ik heel trots met dat kaartje, en tegen die gast zeggen ‘nou drie nummers maken’, maar die was zo aan de coke dat het na maanden was het nog niet af. En toen dacht ik van ‘nou ja dit is ook toch…’. Dus toen ben ik radicaal weer met al die coke gestopt. Ik was er gewoon klaar mee.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel een soort terugkerend thema, want in je jeugd zit je in een omgeving vol drugs waar mensen zich in verliezen en jij toch de behoefte hebt om te functioneren en er iets van te maken. En dan dik tien jaar later, weer hetzelfde verhaal.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja en ik ben altijd blijven functioneren, maar een heleboel mensen om je heen vallen op een gegeven moment uit, de een na de ander valt uit.
ERNST-JAN PFAUTH: En je zei dat je niet over je toekomst nadacht, maar je was wel ambitieus, dat je in Londen al die kantoren afgaat.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik was wel altijd van ‘dit wil ik’. Maar wat dat dan is, I don’t know. Maar ik was wel altijd aan het werk en ik probeerde dingen te maken en ja uiteindelijk zo tegen mijn 26e dacht ik ‘nou moet ik toch wel eens een keer wat gaan doen’. Dat was eigenlijk gewoon een… wel een bewuste gedachte in die tijd was toch wel van ‘ja dit is gewoon mijn universiteit, wat ik nu doe.’ Want ik leer, ik doe dingen, ik leer. En daar geloof ik ook in.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat was, je realiseerde je ‘ik wil iets doen, artiest gaat het niet worden’. En dat is eigenlijk het begin van een hele lange, nou je noemt het universiteit, ervaringen in de muziekindustrie deed je op. Wie kent Ice-T? Een paar handjes. Laten we heel even luisteren.
[Fragment wordt gedraaid]
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom luisteren we naar deze rapper Eric?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou ik ben tourmanager geweest van Ice-T, maar ook van Stetsasonic en Jungle Brothers en Queen Latifah. Ja dus eigenlijk via het management van de band. Mijn eigen band werd wel goed gemanaged door Frans Vreeke, die later directeur geworden is van onder andere [Tivoli] Vredenburg. Maar ja, hij deed allemaal succesvolle bands: Blue Murder, Revelation Time, De Div, allemaal bands die behoorlijk goed draaiden, en wij waren zijn kneuzen in zijn pakket. Dus ik ging hem helpen. Dus ik ging op een gegeven moment die bands boeken, en toen hij ermee stopte ben ik overgegaan naar een groter boekingskantoor, dat heette Europop en die hadden een discotheken-afdeling en die hadden een live-afdeling. En ik zat bij die live-afdeling. En wij ontdekten eigenlijk als eersten de hiphop. En Mojo [Concerts] deed geen hiphop.
ERNST-JAN PFAUTH: Mensen durfden het ook niet echt aan toch?
ERIC VAN EERDENBURG: Ze waren echt creepy, ze waren bang van ze ja. Maar ja, ik vond het geweldig en ik boekte het, en omdat niemand mee wilde als tourmanager werd ik ook zelf maar de tourmanager. Dus ik ben in heel Europa geweest met al die gasten die eerste jaren en toen werd het groter en ging het naar Mojo Concerts. En ik haatte Mojo.
ERNST-JAN PFAUTH: Jij haatte Mojo Concerts. Fijn dat ik je toch nog even liet uitspreken. Ik ben nu benieuwd hoe dat later veranderde. Maar het lijkt me wel bitterzoet. Het lijkt me aan de ene kant heel leuk om met Ice-T door Europa te trekken, maar ik kan me ook voorstellen als je net zelf hebt besloten ‘het zit er niet in voor mij om artiest te zijn’, om dan met andere artiesten op pad te gaan, hoe was dat voor jou?
ERIC VAN EERDENBURG: Ja, nou dat was ook niet zo’n bewuste gedachte. Dat was gewoon on the roll met dingen. En ik had wel het gevoel dat ik iets leerde en ik verdiende genoeg geld.
ERNST-JAN PFAUTH: Er zat geen spijt in je van ‘jammer dat ik het niet gehaald heb’?
ERIC VAN EERDENBURG: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat zegt dat over jou?
ERIC VAN EERDENBURG: Aanpassingsvermogen misschien? Ik weet het niet. Flexibiliteit?
ERNST-JAN PFAUTH: Of je wilde het niet graag genoeg.
ERIC VAN EERDENBURG: Nou later heb ik nog wel een periode gehad dat ik ook nog wel weer muziek ging maken en ook wel wat hitjes gehad heb, maar ja. Ik vond het te ingewikkeld, ik was er klaar mee, al die afhankelijkheden van andere mensen. Die coke snuivende artiesten, die hun shit niet op orde hadden of kregen.
ERNST-JAN PFAUTH: Aan de ene kant klinkt het fantastisch dat je al die verschillende dingen in de muziekindustrie deed en die avonturen beleefde. Ondertussen werd je ook ouder, ging je de dertig in en op een gegeven moment werd je ook vader volgens mij. Wanneer begon het te wringen dat je dacht van ‘nu wordt het wel eens tijd om die universiteit’, zoals je het omschreef, ‘om daar af te studeren’?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou eigenlijk kreeg ik echt een grote wake up call, toen was mijn zoon IJsbrand die was één en ik had inmiddels mijn eigen management kantoortje en mijn grootste klant waar ik nog heel veel geld van kreeg ging failliet. En de Belastingdienst zei van: ‘Jij moet wel nog betalen, en die band die jou nog moet betalen niet.’ En toen kwam ik echt serieus in de financiële problemen, ging zelf bijna failliet. De belasting niet betaald, een verdubbeling en nog een keer een verdubbeling. Dus op een gegeven moment keek in de avond in mijn eentje tegen 250.000 gulden aan.
Ik had een kind van één jaar, nee een paar maanden, bij een vrouw waar we een kind samen meegemaakt hebben toen ik haar zeven maanden kende. Dus we kenden elkaar anderhalf jaar en het was heel leuk en aardig en we leefden goed, redelijk goed, en zij flipte helemaal. Zij dacht van ‘wat krijgen we nou’ en ik dacht ook ‘ja lul, wat ben je nou voor lul man’. Dus toen ben ik echt op zoek gegaan naar een echt baantje en ja eigenlijk iemand die tegen mij zei van… Eén van mijn bands had een prijs gewonnen en kon een clip opnemen in New York. En ik zei van ‘nou we gaan naar New York, regel het maar’. En hij zei ‘wil jij het niet regelen?’. En toen ben ik eigenlijk via dat klusje bij hem op zijn kantoor komen te werken. En toen werd ik uitvoerend producent van de Heineken Night of the Proms, want hij had een soort marketing entertainment bureau die de Heineken Night of the Proms in Nederland organiseerde en dat was 11 keer Ahoy, 13 keer Ahoy, 15 keer Ahoy.
ERNST-JAN PFAUTH: Een tikkeltje meer mainstream dan je daarvoor deed.
ERIC VAN EERDENBURG: Behoorlijk tikkie meer. In mijn hoofd noemde ik dat altijd The Night of the Living Dead. Maar het verdiende goed en je leerde het grotere werk. Dus John Mulder, de directeur van Mojo, die heb ik daar leren kennen en ik werkte heel goed met hem samen. Hij deed echt de productie, en ik deed al dat gedoe met Heineken en artiesten en hoe het eruit moest zien en de marketing en de hospitality toestanden eromheen enzo, televisie-uitzending. Al dat soort dingen die ik hier in principe ook doe. Dus zo heb ik een beetje het grote werk geleerd. En ook wel later die muziek en hoe dat aangepakt werd. Het type evenement stond heel ver van mij af maar het was wel heel leerzaam.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus de Night of the Living Dead zorgde ervoor dat je die ervaring opdeed die nu heel goed van pas komt. Ik sprak John, de baas van Mojo, ter voorbereiding van dit gesprek en die sprak inmiddels van een ‘droomhuwelijk’ tussen jullie. Maar je zei net dat je Mojo Concerts heel kut vond vroeger. Ik weet niet of dat je je letterlijke woord was, maar zoiets.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja ik haatte ze.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom haatte je ze?
ERIC VAN EERDENBURG: Omdat ze me steeds mijn business afpikten. Als het serieus werd ging het naar een grotere agent in Londen of Amerika en bij mij ging het allemaal zo via underground circuitjes en dan kwam het bij de grote agent terecht en dan belde je op en dan zeiden ze: ‘Wie? Wie ben jij? No, we’re working with Mojo Concerts.’
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat was een soort Nemesis geworden in jouw hoofd.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja en ik dacht ‘ik ga daar niet solliciteren en ik ga niet naar Delft, ik blijf hier gewoon lekker in Amsterdam’. En in Haarlem was dat bureau waar ik werkte. Op de een of andere manier was ik tegen. Maar goed, inmiddels had ik John leren kennen en dat was een hele capable, aimabele professionele man en ik kon heel goed met hem opschieten. En ik kon heel goed met hem werken. En dat was helemaal niet die suffe, ja op geld beluste, grote agency.
ERNST-JAN PFAUTH: De aartsvijand kreeg een gezicht.
ERIC VAN EERDENBURG: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe is uiteindelijk dan het moment gekomen dat je van Night of the Proms, directeur van Lowlands werd? Was het jouw idee of John’s idee?
ERIC VAN EERDENBURG: Nou ik ben gewoon een eigenwijs mannetje en ik kreeg met mijn baas op een gegeven moment verschrikkelijke ruzie. Het was een soort tiran, misschien zit hij wel in de zaal, ik ben inmiddels met hem bevriend, maar hij schold altijd iedereen uit als er iets niet goed ging. En dan stond hij de hele tijd… Wat nu echt niet meer kan. En de eerste dag dat ik daar werkte, weet ik nog dat hij iemand enorm uit stond te kafferen en toen ben ik naar hem toe gelopen en heb ik gezegd… Ik had een stapel papier in mijn handen, en zei: ‘Als je mij één keer zo uitscheldt’ toen liet ik zo de boel uit m’n handen vallen, ‘dan ben ik weg.’ En dat accepteerde hij en dat heeft hij ook vier jaar niet gedaan. En toen op een gegeven moment deed hij dat wel. En toen heb ik me ziek gemeld en vijf maanden thuis gezeten. Ik was ook echt overspannen hoor. Ik had echt een dikke burn-out.
En toen moest ik op een gegeven moment weer aan het werk. Toen heb ik twee mensen gebeld, het was toen ‘Rotterdam culturele hoofdstad’, ik kende Margriet die daarvoor werkte en ik heb gezegd ‘ik zoek een baantje’ en ik heb John gebeld ‘John ik zoek een baantje.’ En John die zei ‘nou voor het einde van de week bel ik je op, voor vrijdag bel ik je op.’ Nou voor vrijdag belde hij helemaal niet op. Om tien uur ’s avonds, belde hij me op, of ik op maandagochtend om negen uur op kantoor kon zijn. En toen zei hij van ‘wat wil je verdienen?’. Nou ik zei: ‘Zoveel. Auto, telefoon, laptop.’ ‘Is goed, is goed, is goed’ zei hij toen. En toen zei ik: ‘Maar wat ga ik eigenlijk doen?’. ‘Je wordt mijn assistent, want ik heb het te druk. Ik heb net de directeur van Lowlands ontslagen dus ik moet het weer zelf gaan doen. Ik heb daar helemaal geen tijd voor. Jij wordt mijn rechterhand en dan kijken we wel weer verder.’
En toen zat ik daar aan een soort, toen ik die maandag op kantoor kwam, zat er een soort tafeltje wat net even gauw tegen zijn bureau aangeschoven was met een telefoon. We zouden dan één keer in de week bellen. Ik zou Lowlands doen. En dan zouden we even alles doorspreken, of even een paar uurtjes zitten. Dat hebben we drie keer gedaan. En toen belde hij zo op: ‘Gaat goed hè. Gaat goed hè.’ En toen na één editie Lowlands zei hij: ‘Jij moet het maar gewoon gaan doen.’ Dus dat is ook toeval.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel mooi dat je eigenlijk eerst je ziel verkocht om geld te kunnen verdienen, daar de ervaring mee opdeed waarmee je uiteindelijk, neem ik aan, want anders deed je het niet nog steeds, alles bij elkaar komt. Dus én je muzikale interesse én een normale boterham verdienen.
We gaan vragen van het publiek doen, dankjewel voor deze inleiding. Stijn waar zit je?
STIJN (publiek): Eric, wat was jouw grootste missie toen je begon als festivaldirecteur bij Lowlands?
ERIC VAN EERDENBURG: Eh… Dat klinkt misschien heel raar, maar een van mijn motto’s is: Als de inhoud klopt dan komt de rest vanzelf. En ik heb geen missie. Ik heb geen… Het is meer een soort houding van ‘wat niet goed gaat, daar moet ik invloed op uitoefenen. En de mensen die om mij heen de dingen goed doen, die laat ik ook hun dingen doen.’ Dus dat is ook denk ik een kracht die je voelt in het festival. Er wordt enorm veel gedaan wat niet bedacht is door mij, of door… Dat is gewoon iedereen, of het nou de technische dienst is, die zeggen dan tegen mij: ‘Ja we gaan dat doen daar’ en als ik dat dan leuk vind dan zeg ik ‘ja oké leuk, doen’.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe deed je dat dan in het begin? Ik kan me wel voorstellen dat je daar een soort vertrouwen moet opbouwen om het zo uit handen te geven.
ERIC VAN EERDENBURG: Ik weet nog dat ik heel geïntimideerd was door de productie en de omvang ervan. Dus daar wilde ik graag iemand voor bij hebben: Ronny [Hooch Antink]. Die doet dat ook nog steeds. En voor de rest, ja ik liep hier rond en ik vond het een kale bedoeling en ik vond het niet zo heel erg… Je kon nergens zitten, ondanks dat het wel redelijk luxe was. Ik vond het kaal. Dus dat hebben we over de jaren heen hebben we dat eigenlijk steeds comfortabeler en kleurrijker en innovatiever gemaakt. Maar dat kost allemaal bakken met geld dus je kunt zeg maar per jaar een paar ton vernieuwen en veranderen. Dus je moet een soort roulatiesysteem opzetten.
En daar heb ik wel een idee over van dat je steeds eigenlijk nieuwe dingen moet proberen. Dat dingen niet langer dan drie jaar moeten bestaan. Dat dingen steeds moeten verfrissen, vernieuwen. En dat je niet alles zelf doet hè ik ben 61, ik moet niet alles zelf willen doen qua inhoud. Dat voelt ook… als je 20, 25, bent, 30, en zelf nog veel uitgaat en bént wat zo’n scene is, dan moet je daar mensen uit vinden. En de missie is dus eigenlijk steeds vernieuwen, veranderen, de juiste mensen op de juiste plek zetten en kijken of het werkt, kijken of het groeit. En anders afscheid daarvan nemen.
IEMAND UIT PUBLIEK: Hoi! Als je terugkijkt naar de jonge Eric, waar ben je dan het meest trots op?
ERIC VAN EERDENBURG: Eh… Nou ik denk achteraf gezien, daar heb ik nooit over nagedacht, maar ik denk achteraf gezien dat ik altijd als het me niet beviel, en ik dacht ‘ik ga weg, fuck you, ik ga het gewoon zelf wel doen’, maar ik heb me nooit door angst laten leiden of door afhankelijkheid. Op een gegeven moment, bij dat bedrijf bij de Proms ook, daar moest ik gewoon weg. Maar het was wel heel comfortabel. Ik verdiende goed. Ik reed een autootje, telefoon werd betaald, ik ging naar New York, ik ging naar Londen, dure hotels weet ik veel wat allemaal. En ik dacht van ‘fuck you’ en ik ben gewoon weggegaan. En datzelfde is gebeurd bij een platenmaatschappij waar ik werkte, daar verdiende toch wel behoorlijk voor een jochie, die betaalden mijn bonussen niet uit want ik zat op een minimumloon met een royalty percentage op alles wat ik tekende. Ik kreeg op een gegeven moment nog 100.000 gulden en die kreeg ik niet. Toen ben ik weggereden in de BMW van de baas, die heb ik gegijzeld totdat hij betaald heeft.
ERNST-JAN PFAUTH: Haha oh wauw!
ERIC VAN EERDENBURG: En dat werkt. En achteraf ben ik daar gewoon wel trots op. Dat ik gewoon nooit gezegd heb van ‘ja maar dan heb ik misschien morgen of over drie maanden geen geld meer om van te leven.’ Ik dacht ‘er komt wel weer wat’. En ik daar hou ik zelf van. En dat zou ik nog steeds doen. En ik werk al 23 jaar bij Mojo. Het gaat daar heel fijn, dus ik heb ook geen reden om weg te gaan. Maar ja het is gewoon toch een soort onafhankelijkheid denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: En Lowlands is wel echt een prachtige bekroning daarvan geweest, op je 39e. Dank Eric, dat je op je eigen festival tijd hebt gemaakt voor dit gesprek en voor mijn en onze vragen. Volgens mij rest ons niks dan Eric te bedanken met een enorm applaus.
[Publiek applaudisseert.]
Lees hier de interviews van zangeres Wende Snijders, televisiemaker Paul de Leeuw en sterrenchef Margo Reuten terug.