Marjolein Moorman is wethouder Onderwijs, Armoede en Inburgering in de hoofdstad, maar ze geniet nationale bekendheid door haar optreden in de geweldige documentairereeks Klassen.
In die serie over kansenongelijkheid volgen we verschillende Amsterdamse scholen. We zien leerlingen op elite-scholen, en we zien kinderen die zich bevinden aan de onderkant van de maatschappij. Daar tussendoor loopt Moorman als klassiek bevlogen bestuurder – het type dat Ernst-Jan steeds minder ziet. Zij probeert door muren heen te breken en kansengelijkheid te organiseren in het onderwijssysteem.
Toen Ernst-Jan haar zag, wilde hij meteen weten waar haar gedrevenheid vandaan komt. Hij merkt dat hij de laatste jaren behoorlijk cynisch is geworden over de politiek. Door het harde klimaat, door de opkomst van de politicus als ‘manager’ en door bijvoorbeeld de toeslagenaffaire. Herkent zij dat cynisme? En waarom koos ze voor de politiek?
In dit gesprek op haar werkkamer in het Amsterdamse stadhuis vertelt Marjolein hoe ze zich op relatief late leeftijd aanmeldde voor de PvdA. Ze had al een succesvolle academische carrière in de communicatiewetenschap en gaf die op voor de lokale politiek.
We gaan terug naar haar jeugd. Marjolein groeide op in een rood nest in Wassenaar. Ze verloor op jonge leeftijd haar ouders en bleef achter met grote schulden. Hoe heeft dat haar gevormd?
Een gesprek over jonge jaren als medicijn tegen tegen het cynisme.
Links uit het interview
🎥 Bekijk de documentairereeks Klassen bij de NPO
➡️ Marjolein op Twitter en Instagram
🇳🇿 Artikel in The New Yorker over Amerikaanse miljardairs die bunkers bouwen in Nieuw-Zeeland
📕 Het boek van Marjolein Moorman: Rood in Wassenaar.
Het volledige interview met Marjolein Moorman
ERNST-JAN PFAUTH: Marjolein, dankjewel dat ik je mag interviewen voor Jonge Jaren. Ik wilde dat heel graag, omdat ik best cynisch over de politiek ben geworden de afgelopen jaren, merkte ik bij mezelf. Door bijvoorbeeld de toeslagenaffaire of het harde klimaat dat er nu is. En veel politici die meer managers lijken te zijn dan leiders, en daar ook trots op zijn.
En toen zag ik Klassen, de documentaire reeks over kansenongelijkheid in het onderwijs in Amsterdam Noord, en daar kwam jij voorbij. Ik kende jou eigenlijk alleen als een soort fenomeen van mijn studie Communicatiewetenschap, destijds. Daar [in Klassen] zag ik jou voorbij komen en wat jij daar deed, daar herkende ik een beetje mijn ideaalbeeld van een politicus. Bevlogen, heel erg gemotiveerd door de inhoud, ook buiten systemen denken. Dus toen was ik heel benieuwd.
Toen ik me wat meer in je ging verdiepen zag ik dat je vrij laat in de politiek bent gegaan. Eigenlijk iemand die op mij leek, midden in de dertig. En ik wilde weten: Wat heeft jou gevormd tot de bevlogen politicus die je nu bent? En misschien als eerste vraag: Je kwam in de politiek toen je zesendertig was, zo oud als ik nu ben, hoe keek jij toen naar de politiek?
MARJOLEIN MOORMAN: Superleuk dat je er bent trouwens, dankjewel. Ik vind het een hele eer.
Ik denk eigenlijk wel op diezelfde manier als jij. Ik had wel het idee: er moet wat gebeuren. Ik ben lid geworden van de PvdA in 2001, in het Fortuyn-tijdperk. Dat was ook zo’n moment dat ik dacht: er moet iets gebeuren. Ik zag enorme polarisatie ontstaan, mensen stonden ineens tegenover elkaar. Ik was altijd PvdA’er, en stemde elke keer weer heel braaf gewoon voor de PvdA. Maar ik dacht: ‘Ja, nu moet ik zelf ook echt kleur bekennen. Er ook echt bij gaan horen.’ Dat was ook echt een moment. Ik vond dat echt een soort identiteits-vinden, van: ‘Ik hoor dan ineens bij de club.’
Toen kreeg ik daarna kinderen, ik ben gepromoveerd in de communicatiewetenschap, les gaan geven, een tijdje in het bedrijfsleven gewerkt en weer teruggegaan naar de wetenschap. Dus eigenlijk gewoon heel druk. En toen was mijn jongste geboren, Evie, in 2009, en dat was een hele rustige baby. Dus ik had in die tijd heel veel tijd om na te denken. Soms zijn dingen ook gewoon net zoals het leven loopt.
En dat was precies het moment, als je dan lid bent van een partij, dan krijg je op een gegeven moment als er gemeenteraadsverkiezingen zijn, de vraag of je jezelf kandidaat wil stellen. Dat is niet per se aan mij gericht, dat is gewoon aan alle leden gericht. Bij mij kwam dat ook binnen en toen dacht ik: ‘Wauw, dat lijkt me wel echt geweldig. Voor je stad en voor je idealen dat te mogen doen.’ Ik volgde de lokale politiek best goed. Ik was daar echt in geïnteresseerd. Ik las altijd het Parool, ik kende de raadsleden, ik zag ze wel eens fietsen door de stad en dan dacht ik: ‘Wauw, hoe kom je daar, hoe word je dat?’ Maar toen dacht ik: ‘Nouja, misschien moet ik inderdaad dan maar gewoon die mail gaan schrijven.’ Dat heb ik gedaan, vijf minuten voor de deadline. En toen werd ik uitgenodigd. Daarvan dacht ik: ‘Nou dat gaat nog wel lukken.’
ERNST-JAN PFAUTH: Als ik je heel even mag onderbreken. Waarom stuurde je die mail? Je zei net dat je het wel herkende, mijn licht cynische blik op de politiek.
MARJOLEIN MOORMAN: Daarom dacht ik: ‘Dan moet er dus wat gebeuren.’
ERNST-JAN PFAUTH: Je liet je er niet door ontmoedigen?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, ik denk dat als wij allemaal cynisch worden, dan ben je eigenlijk de democratie aan het opgeven. Dat heb ik mezelf als politicus ook altijd voorgenomen. Op het moment dat ik zelf cynisch word, dat ik denk: ‘Nou er kan toch niks meer veranderen, ik heb het allemaal al gezien, het is allemaal al geprobeerd,’ dan moet je stoppen. Cynisme is eigenlijk de dood van de politiek. Dus ik herken wel wat je zegt van ‘oh het gaat niet de goede kant op’, maar dan vind ik dus juist dat je ook moet bijdragen en mee moet doen, en niet langs de kant moet staan.
ERNST-JAN PFAUTH: Het hangt er maar vanaf hoe cynisch je bent, want je kan ook zo cynisch zijn dat je denkt: ‘dit is niet de manier om wat voor elkaar te krijgen.’ Maar je geloofde dus nog wel dat de politiek de manier was om wat voor elkaar te krijgen?
MARJOLEIN MOORMAN: Nou ik weet niet wat het alternatief is voor democratie. Democratie is heel vaak gemankeerd en ongemakkelijk omdat we geconfronteerd worden met dingen die we liever niet zien. Maar het is wel het beste alternatief waar je uiteindelijk allemaal in mee kan doen.
Op het moment dat ik dus heel veel mensen zie in de politiek waarvan ik denk: ‘Daar heb ik te weinig vertrouwen in’, of ‘zo zou het niet moeten’ of ‘ik denk dat het anders kan’, dan stem je op de mensen waarvan je denkt dat die het beter doen. Of je doet zelf mee. Ik zat op dat moment op een punt in mijn leven dat ik dacht: ‘Nou ik zou eigenlijk zelf heel graag mee willen doen,’ niet wetend of ik daar geschikt voor was. Of wat dat dat dan allemaal inhoudt of wat dat allemaal betekent. Maar ik dacht: ‘Nouja als je dat zou belangrijk vindt, je bent lid van een partij, je bent betrokken, je volgt de politiek en je hebt er zelf ook ideeën over, dan moet ik ook het lef hebben om te laten zien dat ik ook wel wil bijdragen.’
Want tot dan toe was mijn leven eigenlijk vrij overzichtelijk. Ik was gepromoveerd, ik was daarna universitair hoofddocent geworden. Een tijd in het bedrijfsleven. Alles ging eigenlijk best eenvoudig.
ERNST-JAN PFAUTH: En behoorlijk goed toch? Je was een fenomeen bij Communicatiewetenschap. Je was volgens mij ook voorzitter van de onderzoeksschool van Communicatiewetenschap. Ik heb studiegenoten die heel hoog over jou opgaven, dus het ging heel goed.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, ik was voorzitter van de examencommissie en directeur van SWOC, een wetenschappelijke stichting die veel publiceerde. Daarnaast ben ik vanaf mijn tweeëndertigste universitair hoofddocent geworden, ook jong.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dan moet er wel echt iets geweest zijn wat jou motiveerde om die stap te maken om de politiek in te gaan.
MARJOLEIN MOORMAN: Ook omdat ik soms de academische wereld wel heel erg naar binnen gericht vond. Ik had het idee ‘ik hou van de wetenschap, ik vind het heel mooi, het prikkelt mijn nieuwsgierigheid, je kan echt dingen uitzoeken’, maar de wetenschap is wel heel vaak bezig met de wetenschap. Dan publiceerde ik weer een artikel en dan gingen allemaal andere wetenschappers in mijn eigen kleine vakgebiedje daarnaar kijken. Dan moest je het nog een keer vijf keer herschrijven en dan werd het gepubliceerd, en dat was dan het succes. En soms dacht ik wel: ‘Er gebeurt zoveel in de wereld, zou ik niet gewoon meer moeten bijdragen dan alleen dat wetenschappelijke onderzoek?’ Wat ik altijd heel leuk vond maar waarvan ik niet altijd het gevoel had dat ik er nou mee de wereld veranderde.
ERNST-JAN PFAUTH: Een beetje zoeken naar het merkimago van een wereldkampioenschap, toch? Het was niet allemaal maatschappelijk geëngageerd.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja inderdaad. Ik ben ook een tijdje in het bedrijfsleven gaan werken. Daar merkte ik al helemaal van ‘dit is niet wat mij triggered’, meer geld verdienen voor bedrijven. Daar zit gewoon niet mijn passie, daar zit niet mijn motivatie. Dat wetenschappelijke vond ik heel mooi door de autonomie, maar inderdaad, de onderwerpen die ik onderzocht, daarvan had ik ook niet altijd het idee van ‘dit draagt nou bij aan een betere wereld.’
Dus ja, dat was voor mij wel een reden om in 2009, toen die kandidaatstelling was voor de gemeenteraad, om te denken: ‘Nou dan moet ik het gewoon proberen.’ Zo was het ook echt. Ik dacht ik probeer het gewoon. Ik had nog heel weinig gedaan. Nog nooit een folder uitgedeeld. Ik dacht ook: ‘Ojee, je moet minstens tienduizend folders uitgedeeld hebben…’
ERNST-JAN PFAUTH: En rozen op pleinen uitdelen.
MARJOLEIN MOORMAN: Haha ja, maar zo ging het dus toch niet. Dat vond ik ook heel interessant om te ontdekken. Dat zo’n kandidaatstellingscommissie ook gewoon nieuwsgierig is en geïnteresseerd in mensen die ook echt volksvertegenwoordiger willen zijn, en die vanuit de idealen van de partij, in mijn geval de sociaaldemocratische idealen, ook echt een bijdrage willen leveren.
ERNST-JAN PFAUTH: ‘Een betere wereld, een bijdrage willen leveren,’ dat klinkt nog een beetje abstract. Is er iets wat je specifiek motiveerde?
MARJOLEIN MOORMAN: Onderwijs toen ook al heel erg. Dat was dus 2009, mijn oudste dochter was toen twee. Die moest ik opgeven voor een basisschool. Ik woonde destijds in de Dapperbuurt, een hele gemengde, leuke buurt. Maar wat me wel heel erg opviel was dat de basisscholen heel verschillend waren in kwaliteit. Dat de ene veel beter dan de ander was. In ieder geval, leek te zijn als je keek naar de resultaten.
Ik was daar best verbaasd over dat daar zo grote verschillen waren. En de dichtstbijzijnde basisschool, daar keek ik natuurlijk ook want dat was echt om de hoek. Daar waren de onderwijsresultaten gewoon echt niet goed. Dat wilde ik niet voor mijn eigen kind, want je wil dat je kinderen gewoon het beste onderwijs krijgen. Terecht, dat wil elke ouder. Maar ik voelde me ook ongemakkelijk. Want ik dacht: ‘Ja al die andere kinderen’, die ik elke dag langs mijn huis zag lopen en die dus wel allemaal naar die basisschool gingen, ‘weten die ouders dat dan helemaal niet?’. En ik voelde me daar dan ook wel schuldig over, want ik dacht: ‘Ja ik let daar goed op, ik kijk goed naar welke school mijn kind gaat, maar misschien zou ik haar ook wel naar die basisschool moeten sturen.’ Maar ik realiseerde me al heel snel dat dat natuurlijk niet opschiet. Die basisschool wordt niet beter omdat mijn kind er naartoe gaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, het wordt niet ineens beter onderwijs.
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, het is een collectief probleem. Een collectief probleem moet je ook collectief oplossen. Dat kan je niet over laten aan individuen. En waar maak je collectieve oplossingen? In de politiek.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus die kinderen die naar een slechte school gingen die voor je huis langsliepen, die lieten jou eigenlijk niet los. Je had toevallig geen huilbaby, waardoor je de tijd had om erover na te denken, en de oproep om de kandidaatstelling kwam voorbij.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja en het was ook weer de tijd […]. Ik werd lid tijdens Fortuyn, en in die tijd kwam Wilders juist heel erg op. Er waren net Europese verkiezingen geweest waarin hij erg had gewonnen. Ik woonde natuurlijk op de Dappermarkt, dus ik zag onmiddellijk het effect.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe zag je dat dan?
MARJOLEIN MOORMAN: Marktkoopmannen die zich racistischer gingen uitlaten, alsof dat ineens gewoon zomaar kon. Ik zag, misschien was het in mijn eigen hoofd, maar ik had het idee dat het aantal vrouwen met hoofddoek toenam, als een soort identiteit uiting van ‘je kan me niet zomaar wegdrukken’. Ook heel begrijpelijk. Ik zag gewoon dat dat onmiddellijk effect had op de manier waarop mensen met elkaar omgaan.
De multiculturele samenleving, waarvan heel veel mensen dat die niet bestaat of mislukt is, die was voor mijn deur. De Dappermarkt, diverser vind je het niet. Maar je moet er wel werk van maken, en ervoor zorgen dat mensen niet tegenover elkaar komen te staan. Dat zat mij ook ontzettend dwars, zeker in die tijd. Dat is misschien ook wat jij bedoelt met ‘je ziet dingen misgaan.’ Daar word je soms wat cynisch van. Dat was voor mij ook wel een motivatie om te denken ‘ik wil meedoen.’
ERNST-JAN PFAUTH: Je kunt ook denken: ‘Ik zorg gewoon dat ik het voor mezelf goed voor elkaar heb, voor mijn kinderen.’
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, maar ik ben een sociaaldemocraat. Ik geloof niet dat de oplossing is om je allemaal in je eigen bubbel terug te trekken en te zorgen dat het alleen maar met jezelf goed gaat. Ook omdat ik denk dat dat dan […]. Kijk, als het niet goed gaat met de samenleving gaat het niet goed met jezelf. Daar zit ook een deel welbegrepen eigenbelang in. En als jij het allemaal helemaal voor elkaar hebt, maar een heel deel van de samenleving heeft het helemaal niet goed, dan zal dat ook jouw veiligheid bedreigen en jouw wereld bedreigen.
Er is een heel mooi onderzoek gedaan door een aantal epidemiologen, dat is grappig in deze tijd, we leven natuurlijk in een pandemie, maar zij zagen ongelijkheid ook als een pandemie. Dus als iets wat gewoon een virus is in de samenleving, en toonden ook aan dat op het moment dat er veel meer ongelijkheid is in de samenleving, dat voor iedereen slecht is. Voor iedereen gaat het aantal gezonde jaren naar beneden en worden mensen minder gelukkig, meer zelfdoding, meer onveiligheid, meer criminaliteit. Een samenleving met veel ongelijkheid is voor iedereen slecht.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik moet wel eens denken aan, dit is een beetje een zijpad, maar ik heb een keer een artikel gelezen over Amerikaanse miljardairs die allemaal lappen grond in Nieuw-Zeeland kopen en daar allemaal bunkers bouwen omdat ze bang zijn dag dat mensen de hooivorken weer oppakken door ongelijkheid. Dat is een beetje het extreme.
MARJOLEIN MOORMAN: Dan zit je in je bunker en dan kom je naar buiten en is er geen wereld meer.
ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net: ‘Ik ben sociaaldemocraat.’ Je bent opgegroeid, tot mijn verrassing, in Wassenaar, maar niet in een vrijstaand huis of een dikke villa maar in een flat.
MARJOLEIN MOORMAN: Mijn ouders zijn naar Wassenaar gekomen en daar in een flat gaan wonen. Maar op het moment dat ik geboren werd, was het wel gewoon een rijtjeshuis.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe zag je jeugd eruit? Kan je daar iets over vertellen? Hoe zag het gezin eruit?
MARJOLEIN MOORMAN: Wassenaar is een heel fijn dorp. Het strand, veel groen, dus in principe in een hele fijne omgeving. Maar het contrast tussen mijn ouders en hoe wij het hadden en de rest van het dorp dat was er absoluut wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Je vader was ambtenaar toch? En je moeder huisvrouw tot je twaalfde?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik was negen, tien, denk ik, toen ze ging werken. Zij waren allebei opgegroeid in Den Haag, in wat je nu een achterstandswijk zou noemen denk ik. Niet in rijke gezinnen. Ook mijn moeder had nooit haar school afgemaakt, de MULO, mijn vader wel. Inderdaad ambtenaar. Daar ook gewoon een goede carrière gemaakt, maar er was niet heel veel geld. We waren zeker ook niet arm hoor, maar gewoon niet heel rijk. En de rest van het dorp wel, zeker toen ik naar de middelbare school ging, ik zat op het Rijnlands Lyceum. En sommige mensen kennen dat ook wel, je hebt zo’n bruggetje voor het Rijnlands Lyceum, en behoorlijk veel welgestelde kinderen op het Rijnlands Lyceum. Als je daar naar links gaat, dan weet je zeker dat je heel rijk bent, als je naar rechts gaat wat minder rijk, en dan moest ik zo ver naar rechts als je maar naar rechts kon gaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Want naar links was dan de villawijk en naar rechts de… wat?
MARJOLEIN MOORMAN: De eenvoudigere woningen. Maar ja, ik heb daar wel echt een fijne jeugd gehad in een fijn gezin. Ik zag destijds wel al de verschillen. Dat was niet alleen maar in hoe breed wij het thuis hadden, maar ook in de politieke oriëntatie. Ik denk ik die tijd stemde in Wassenaar tachtig procent VVD. Daar is nu ook een lokale partij, ik weet niet of ze nog bestaan: Wat Wassenaar Wil. Dit was heel liberaal.
ERNST-JAN PFAUTH: Dit was voor het wereldwijde web werd gelanceerd, neem ik aan.
MARJOLEIN MOORMAN: Ik weet ook wel dat me dat al heel jong heel erg verbaasde, dat mensen die het zo goed hebben dan stemmen op partijen waardoor ze het eigenlijk alleen maar beter krijgen.
ERNST-JAN PFAUTH: Want jouw ouders waren sociaaldemocraten?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, geen lid. Mijn oma wel. Die is meteen in 1946 lid geworden. Ze kwamen allebei echt uit rode families. Wij hadden ook echt de VARA Gids, en de Rooie Haan aanstaan op zaterdag. Dat is een VARA-programma. Dat is echt mijn jeugd. Op zaterdagochtend de Rooie Haan. Gewoon een praatprogramma, ik geloof met Felix Meurders. Dat stond gewoon aan. Dat was gewoon Freek de Jonge, de conferenties, die keek je allemaal. Daar begreep ik in het begin helemaal niks van, maar later wel wat meer. Dat was gewoon echt een heel links gezin. Als Den Uyl sprak op de radio, dan was je stil en daar luister je naar. Dat is ook de eerste keer dat ik mijn ouders heb zien huilen, toen hij overleed. Dat was gewoon een icoon, een held.
ERNST-JAN PFAUTH: En als je terugdenkt aan die jaren, die sociaaldemocratische gedachtengoed zeer aanwezig, wat pikte je daar dan van op? Wat heeft je toen in je jonge jaren gevormd?
MARJOLEIN MOORMAN: Het is eigenlijk vooral, als je opgroeit, dan vind je dat allemaal logisch en normaal. Maar we werden wel opgevoed met een groot gevoel van betrokkenheid. We gingen ook naar demonstratie tegen de kernbommen, de Ban de Bom-demonstratie. Er werd veel over politiek gesproken.
Mijn vader werkte bij het Ministerie van Financiën, en sprak ook veel over de politiek. Wij werden ook wel geacht om te weten hoe het kabinet in elkaar zat, wie de ministers waren. Ik kan me dat nog ontzettend goed herinneren dat we aan de keukentafel zaten en dat hij vroeg: ‘Vertel maar, wie zitten er in het kabinet?’ Ik geloof dat ik dan twee ministers kon noemen ofzo. Ik was toen negen of tien ofzo, echt nog jong. Dat vond hij maar een magere score, dat vond hij helemaal niks. Er werd gewoon veel gesproken over de politiek, het werd belangrijk geacht. En dat je ook je zelf moest inzetten.
ERNST-JAN PFAUTH: Het klinkt ook potentieel eenzaam dat je in zo’n liberaal dorp opgroeit met allemaal vermogende klasgenootjes, en dan zelf uit een minder vermogend gezin komt, en ook nog eens met een andere politieke oriëntatie die blijkbaar ook heel aanwezig was. Was dat eenzaam? Op de middelbare school bijvoorbeeld?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, maar ik was natuurlijk nooit de enige. Ik had er laatst nog met mijn broer over: Hij behoorde dan tot de alto’s, de alternatieven, op het schoolplein. Het schoolplein had je twee plekken: Aan de ene kant zaten de kakkers met hun Lacoste shirtjes…
ERNST-JAN PFAUTH: Ik heb nu een Lacoste polo aan, ja, haha.
MARJOLEIN MOORMAN: Haha daar moest ik even om grinniken. Nee, maar dus echt gewoon met de merkkleding en elke week nieuwe kleren. En aan de andere kant van het schoolplein, bij de kelder, zaten wij dan, dat waren de alto’s.
ERNST-JAN PFAUTH: Je had geen rijke vriendjes of vriendinnetjes?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, ik droeg een herenjas. Ik zat destijds op toneel, ik speelde heel veel toneel, daar had ik uit de rekwisieten een loden herenjas meegenomen. Dat was mijn winterjas. Ja, dat presenteerde je als heel cool. Het voelde fijn hoor, want wij zaten daar, we maakten de schoolkrant, we zaten in het schoolbestuur en er werd muziek gemaakt, en toneel. Het was ook een leuke groep mensen. Maar er was ook niet echt een alternatief. Ik kon niet aan de andere kant gaan staan. Ik kon niet bij de kakkers gaan staan.
ERNST-JAN PFAUTH: Wilde je dat wel eens? Trok het je?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, ik dacht er niet eens over na. Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Wel echt een heel gescheiden school dus eigenlijk.
MARJOLEIN MOORMAN: We gingen wel met elkaar om, maar als ik er zo over terug denk, dan stonden we inderdaad wel heel gescheiden op het schoolplein. En natuurlijk waren er best onderling vriendschappen en contacten, het was niet dat we met elkaar op de vuist gingen ofzo. Maar het waren wel gewoon verschillende werelden. Dingen gaan ook zoals ze gaan. Dat voelt dan als je eigen keuze. Wij behoorden dan tot de alternatievelingen van de school. Maar mijn broer zei: ‘Ik had dan van die kisten, want dat droegen we in die tijd. Maar dat was ook wel lekker goedkoop. Daar kon je gewoon twee jaar op lopen.’ En dat is helemaal niet zielig, want je leert ook ontzettend creatief te zijn en je eigen weg daarin te vinden. Maar het is ook niet een keuze. Heel veel dingen hangen natuurlijk ook van toeval aan elkaar.
ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net dat je je al afvroeg toen, ‘als je het zo goed voor elkaar hebt voor jezelf, waarom stem je dan zo?’
MARJOLEIN MOORMAN: Ja dat vond ik echt heel gek.
ERNST-JAN PFAUTH: Sprak je dat ook uit?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, jazeker. Ik denk ook echt dat mijn politieke betrokkenheid daar is ontstaan. Omdat ik de verschillen zag. En daar ook verbaasd over was, en daar ook wel naar op zoek ging zelf. Ik weet nog dat ik op de basisschool, dat doen kinderen, die gaan altijd campagne voeren op het schoolplein voor de partij waar hun ouders op stemmen. Ik weet nog dat ik op het schoolplein stond met mijn vriendje Merlijn, zijn ouders stemden ook PvdA en de rest stemde allemaal VVD, misschien ook D66, maar wij waren in ieder geval de enige PvdA’ers. We werden er ook een beetje om uitgelachen. En daar gingen we alleen maar harder van roepen dat de PvdA moest winnen. En ik kan me dat moment ook echt nog goed herinneren. Ik denk ook zelfs nog dat ik toen dacht: ‘Oja, dan moet je toch goede argumenten verzamelen waarom dit beter is.’
ERNST-JAN PFAUTH: Want wat zijn je herinneringen over de reacties van andere mensen daarop?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik denk dat… Ja, weetje…
ERNST-JAN PFAUTH: Kreeg je negatieve reacties?
MARJOLEIN MOORMAN: Nou, nee, zo zijn kinderen onderling ook niet echt denk ik. Ik denk ook dat ik het me ook veel beter kan herinneren dan mijn klasgenoten, omdat ik de uitzondering was. Zij zagen dat denk ik meer als een soort grappige…
ERNST-JAN PFAUTH: Leuk inkijkje.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, ik ben wel altijd veel politiek meer betrokken geweest dan mijn vriendengroep. Ik weet wel dat ik ook wel tegen mijn vriendinnen zei: ‘Ik zou als partner nooit iemand kunnen hebben die heel rechts is.’ En dat vonden zij heel gek.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar was je boos ook?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja. Ja, dat is een grappige vraag die je stelt. Want, ik weet dat ik toen ik in de gemeenteraad kwam, toen heb ik wel eens tegen mensen gezegd van: ‘Goh ik word er veel democratischer van’. Want door dat dorp Wassenaar, zag ik VVD’ers toch wel echt een beetje als mensen die het zelf heel erg goed hebben en het zelf alleen maar beter willen krijgen.
Pas toen ik hier in de gemeenteraad kwam, zag ik ook ineens raadsleden die vanuit een liberaal gedachtegoed debatteerden. Het is niet mijn gedachtegoed, maar ik kan me filosofisch nog best voorstellen dat je dat interessant vindt. Vrijheid, en elk individu. Ik ben ook heel erg van de vrijheid, ik vind alleen dat je het op een andere manier moet bereiken. Maar ik snap dat gedachtegoed. Dat vond ik eigenlijk wel interessant in die gemeenteraad. Het was eigenlijk echt voor het eerst toen ik in de gemeenteraad zat, dat ik merkte dat er ook mensen stonden die vanuit hun eigen ideaal, weliswaar een ander ideaal dan de mijne, stonden te debatteren. Dat veranderde wel wat in mijn hoofd.
ERNST-JAN PFAUTH: Want daarvoor vond je ze eigenlijk gewoon een stelletje egoïsten. En die boosheid, kwam die wel eens naar buiten in je jonge jaren?
MARJOLEIN MOORMAN: Nou ja, misschien het meest nog toen ik ging studeren. Want heel veel van mijn klasgenoten gingen natuurlijk ook allemaal naar het Corps.
ERNST-JAN PFAUTH: Communicatiewetenschap is, in ieder geval toen ik het studeerde, ook wel een studie waar mensen gewoon heen gaan zodat ze het bedrijfsleven in kunnen.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja dat was toen helemaal niet. Ik ben begonnen in 2003 en dat was het eerste jaar dat er een propedeuse Communicatiewetenschap was. Dus het was ook een hele nieuwe studie. Dat was ook de reden dat ik het ging studeren, want ik wilde iets heel nieuws, wat niet iedereen deed. En daarna werd het inderdaad een enorme massastudie. Maar op het moment dat ik het ging studeren was dat totaal nog niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar we hadden het over je boosheid. Hoe uitte zich dat dan in je studententijd?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik weet wel dat ik heel veel discussies had met oude klasgenoten. Misschien is irritatie een beter woord dan boosheid. Ik had wel vaak van: ‘Goh, jij hebt het allemaal zo goed, kijk je ook eens om naar hoe het met een ander gaat?’
ERNST-JAN PFAUTH: Het verbaasde me al dat je net zei dat je boos was, want ik vind het intrigerende aan wat je nu vertelt dat je opgroeit in Wassenaar, je lijkt daar met warme gevoelens op terug te kijken. Niet met een verschrikkelijk broeinest van egoïsten waar jij als opstandige puber doorheen banjert.
MARJOLEIN MOORMAN: Als je terugkijkt naar je jeugd zie je opeens veel meer patronen, dan dat je destijds realiseert. Dus als ik nu terugkijk, ik ben nu zevenenveertig, dan denk ik ‘oh daar is al heel veel ontstaan wat ik me toen helemaal niet heb beseft.’ Maar dat ik inderdaad al zoveel meer politiek betrokken was en ik al zoveel meer verschillen zag, dat had heel erg met mijn eigen achtergrond te maken. En dan dus de manier waarop mijn ouders mij opvoedden, progressief.
ERNST-JAN PFAUTH: Gaven jouw ouders je het idee dat je ook iets kon bereiken in de politiek?
MARJOLEIN MOORMAN: Mijn ouders zijn heel jong overleden dus zij hebben nooit meegemaakt dat ik ook in de politiek ben gegaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe oud was je toen je ouders overleden?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik was twintig toen mijn vader overleed, die was toen achtenveertig. Die was heel jong en toen zomaar plotseling aan een hersenbloeding overleden. Mijn moeder is drieënhalf jaar daarna ziek geworden en anderhalf jaar daarna overleden. Dus toen was ik vijfentwintig. Dus zij hebben nooit meegemaakt dat ik die politieke stappen ook zelf heb gezet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar ik bedoel meer politiek als concept in je jeugd. Werd er dan mee gegeven dat politiek echt iets kon veranderen? Dat je daar zelf een bijdrage aan kan leveren?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, sowieso. Altijd stemmen. Altijd links stemmen. Ik weet ook nog wel dat ik van die politieke reclamespots in die tijd keek. En dan kwam er een spot voorbij van de PSP, de Pacifistische Socialistische Partij, en dat vond ik geweldig want die zeiden: ‘We willen gewoon een wereld zonder oorlog, alleen maar vrede.’ En ja, als je dan acht bent, dan is dat natuurlijk super. Het is ook sowieso super, en dit was precies de reactie van mijn vader: ‘Je zit in de goede richting maar er moet nog wat realiteit bij.’
ERNST-JAN PFAUTH: Je groeide dus wel op in een gezin waar de overtuiging bestond dat het beter kon?
MARJOLEIN MOORMAN: Absoluut. En dat je er ook zelf aan kon bijdragen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een goed medicijn in je jeugd tegen dat cynisme waar we het net over hadden. En dat je ouders zo vroeg overleden, wat voor impact had dat op jouw ideeën over waar je heen wilde met je leven destijds?
MARJOLEIN MOORMAN: Het was een hele zware tijd. Als je ouders zo jong, en in het geval van mijn vader heel plotseling, overlijden, nouja, mijn moeder was dan niet plotseling, maar dat maakt het zeker niet minder erg. Ik heb twee jongere broers. Mijn jongste broer studeerde nog. Rogier en ik waren net afgestudeerd. Je bent nog hartstikke jong. Je hebt nog geen huis. Dus je bent net begonnen zeg maar. Dus je hebt ze echt nog heel erg hard nodig. Ja dat voelt als echt een moeilijke tijd. Het werd ook niet makkelijker gemaakt omdat er ook nog wat financiële problemen waren. Het was echt wel een beetje een tijd van overleven. Ontzettend veel regelen, dingen weer op de rit krijgen.
ERNST-JAN PFAUTH: Die financiële problemen, wat bedoel je daarmee?
MARJOLEIN MOORMAN: Mijn ouders waren naar Wassenaar gegaan vanuit Den Haag en hebben in de loop van de jaren kleine schulden gemaakt die, toen zij uit elkaar gingen op mijn twaalfde, dertiende, aan de kant van mijn vader tot een vrij grote schuld hebben geleid. Toen hij overleed, was die best omvangrijk.
Omdat hij zo plotseling was overleden waren er ook allemaal betalingsachterstanden ontstaan waardoor die schuld alleen nog maar groter was geworden. Hij had bijvoorbeeld een betalingsachterstand op zijn begrafenisverzekering en levensverzekering, dus die werden niet uitgekeerd. Dat was echt heel naar. Mijn moeder heeft dat toen overgenomen, want ze waren uit elkaar maar niet officieel gescheiden, dus nog steeds in gemeenschap van goederen, dus dat kwam gewoon bij haar. Zij werkte op dat moment. Ze kreeg ook, omdat ze niet officieel gescheiden waren, een uitkering van mijn vader, een weduwe-uitkering. Dus dat ging eigenlijk allemaal nog best redelijk omdat ze werkte en de uitkering kreeg kon ze toch de afbetaling doen. Maar toen werd ze ziek en overleed. En toen kwam het dus bij ons.
ERNST-JAN PFAUTH: Dan heb je dus een erfenis van schulden eigenlijk. En daar kan je afstand van doen toch?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, dat hebben wij ook met de notaris besproken en dat hebben we besloten niet te doen, omdat we het gevoel hadden dat we daarmee onze ouders weg deden. Dat was nu gewoon onze verantwoordelijkheid. Het is echt wel helemaal goed gekomen door een soort van toevalstreffer.
Mijn moeder was vlak voordat ze ziek was tot het managementteam van het bedrijf waarin zij was gaan werken toen ik twaalf was. En ze had ondanks dat ze helemaal geen opleiding had, toch vrij snel carrière weten te maken en was tot het managementteam doorgedrongen. Zij waren net beursgenoteerd geraakt. Ze had net een soort aandelenpakket gekregen wat tot haar vijftigste zou oplopen en dan uitgekeerd zou worden als een soort pensioenvoorziening. En omdat zij nu was overleden kwam dat ineens bij ons. Dat was nog helemaal niet zoveel waard. In de jaren erna is het in waarde gestegen.
ERNST-JAN PFAUTH: In de jaren erna, dus je hebt wel een tijd met een schuld geleefd?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, een jaar of twee, drie, met die schuld geleefd. We wisten wel dat dat eraan kwam, en zeker toen dat dat ging stijgen hebben we dat heel nauwkeurig in de gaten gehouden. En precies op het moment dat het elkaar kon opheffen hebben we dat verkocht. Dit geluk hebben de meeste mensen die schulden hebben natuurlijk niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat heb je in die tijd over schulden geleerd?
MARJOLEIN MOORMAN: Dat het heel veel stress geeft. Eigenlijk vooral dat. Ik ben naast wethouder onderwijs, ook wethouder armoede en ik spreek ook echt heel veel met mensen in de armoede. Het gekke is ook dat toen ik met mensen in schulden en armoede sprak kwam dit gevoel ook heel erg terug, dat gevoel van destijds. Dat was weggestopt, het is in het verleden het is weg.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe zou je dat gevoel omschrijven?
MARJOLEIN MOORMAN: Het houd je gewoon permanent bezig. Je bent eigenlijk permanent aan het rekenen hoe je daar uit komt. Hoe je dat oplost. En dan waren wij nog jong en stonden we aan het begin van ons leven. We hadden nog geen kinderen, we hadden nog geen hypotheek, dus je was eigenlijk nog heel flexibel, zo voelde het ook wel. We konden in die zin nog heel veel overwinnen. Maar als dat allemaal vastzit…
ERNST-JAN PFAUTH: Zoals bij je vader.
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, ja, ik denk eerlijk gezegd: Mijn vader is natuurlijk heel jong overleden en je weet niet waar dat allemaal door komt. Ik heb nu zelf bijna zijn leeftijd, dat is heel gek. Maar ik denk dat de stress die hij heeft gehad van de schulden, dat is in ieder geval niet bevorderlijk geweest voor zijn gezondheid.
ERNST-JAN PFAUTH: Je gaat daarvan eigenlijk in overlevingsmodus, als ik zo hoor wat je zegt.
MARJOLEIN MOORMAN: Jazeker. Dat klinkt misschien heel gek, maar wij waren natuurlijk sowieso in een overlevingsmodus omdat onze ouders waren overleden. En het klinkt misschien heel raar, maar dat regelen van die financiën en dat voortdurend daar mee bezig zijn, ik heb het laatst met mijn broer nog helemaal doorgenomen want ik ben ook een boek aan het schrijven, en toen ben ik echt met hem terug gegaan en echt de papieren in gegaan. En dan zie je ook echt dat ik echt eindeloos veel brieven heb geschreven naar schuldeisers omdat zij weigerden een deel van de schuld kwijt te schelden terwijl er in de kleine lettertjes wel degelijk stond dat je dat kwijtgescholden zou moeten krijgen.
Ik heb echt duizenden en duizenden gulden uiteindelijk kwijtgescholden gekregen, wat als ik die brieven allemaal niet had gestuurd, niet was gebeurd. Het was ook nog eens een keer dat mijn jongste broer een uitkering zou moeten krijgen van het GAK [Gemeentelijk Administratiekantoor] destijds, dat werd dan niet gegeven. Doordat we die brieven stuurden, gebeurde dat allemaal alsnog.
Dat was allemaal best stressvol, maar toen ik al die spullen weer doorkeek, merkte ik dat ik me er ook aan vastgreep. Het was ook een manier om niet bezig te zijn met al dat rouw van mijn ouders en al dat verdriet dat dat ons was overkomen dat onze ouders zo jong waren doodgegaan. Dus ik ging er een bijna soort bedrijfsmatig mee om.
ERNST-JAN PFAUTH: Goed project om je af te leiden.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, dat klinkt misschien heel gek, maar zo ging dat wel. Ik weet wel dat toen dat ook allemaal was afgerond, we hebben natuurlijk het hele huis leeg moeten halen, alle spullen moeten die allemaal… Ik had natuurlijk geen eigen huis, ik was opzoek naar een kamer en mijn jongste broertje had geen huis. Mijn middelste broer wel, maar heel klein. Dus we moesten daar ook weer opvangplek voor vinden. En toen dat allemaal geregeld was en ik weer gewoon verder ging promoveren, toen heb ik ook wel even een moment gehad dat ik even helemaal ben ingestort.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat er echt even ruimte kwam voor rouw.
MARJOLEIN MOORMAN: En dat viel ongeveer samen met dat moment dat die schulden opgelost konden worden.
ERNST-JAN PFAUTH: Dit is misschien een gekke vraag, maar ik vraag het met toch af. Ben je achteraf, los van de aanleiding, want je had natuurlijk gewild dat je ouders wel lang zouden leven, dankbaar dat je dat inkijkje hebt gehad in die schulden, nu als wethouder die armoede in haar portefeuille heeft en dat je nu begrijpt hoe het werkt?
MARJOLEIN MOORMAN: Je leven is natuurlijk altijd een experiment met een conditie. Dus je weet niet hoe het was gegaan als dingen anders waren gelopen. Het feit dat ik dit verhaal ook vertel, ik heb het verhaal heel lang niet verteld, niet eens uit schaamte, al had ik soms wel het gevoel dat ik mijn ouders daar te weinig recht mee deed, want zij hadden dit natuurlijk nooit gewild maar het is toch gebeurd. Op een gegeven moment was ik met een groep moeders hier, we zitten nu in mijn kamer aan mijn tafel, aan het praten die ook allemaal diep in de schulden zaten. Dat zijn altijd hele emotionele gesprekken. En toen vertelde ik mijn verhaal, en ik merkte wat dat met ze deed. Terwijl ik sowieso al die verbondenheid voelde.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat deed het met hen dan?
MARJOLEIN MOORMAN: Ze voelden zich beter begrepen. Al had ik zelf het gevoel van: ‘Oeh, is mijn situatie wel even schrijnend?’ Omdat het op een gegeven moment na een paar jaar weer is opgelost en je wil nooit leed met elkaar vergelijken. En toen heb ik me wel gerealiseerd dat er zo’n ontzettend groot taboe is om schulden, zo veel schaamte. En die schaamte is zo slecht. Het zit zoveel in de weg. Mensen blijven zo lang met hun eigen problemen lopen en het zelf proberen op te lossen, wat dan niet lukt waardoor de problemen eigenlijk alleen maar verergeren. Terwijl heel vaak is de reden van schuld: pech.
En zelfs als je kijkt in het geval van mijn vader, er is niks aanwijsbaars geweest, er is nooit een grote auto geweest, de auto ging zelfs weg, we gingen nooit op vakantie, of alleen hele kleine vakanties. Er waren nooit hele grote uitgaven, maar er zullen misschien best een paar onverstandige dingen tussen gezeten hebben. Maar als je eenmaal in dat pad zit van dat je in de schulden komt en er komt boete op boete, en je komt er niet meer uit, dan kom je ook echt niet meer van dat pad af.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan moet je van die ingewikkelde brieven gaan schrijven en daar moet je maar net toe in staat zijn, of de ruimte voor hebben.
MARJOLEIN MOORMAN: Of gewoon hulp gaan zoeken. En ik heb me toen wel echt heel erg gerealiseerd: ik kan zelf ook het taboe te doorbreken, dat je over schulden kan praten, en daarmee misschien ook weer anderen helpen om ook sneller die hulp te gaan zoeken zodat problemen sneller voorkomen worden.
ERNST-JAN PFAUTH: En het lijkt me dat je het ook meer kan doorgronden. Ik bedoel, ik heb het uit een boekje gelezen, hoe het is om schulden te hebben of in armoede te leven. Dat je zelf daar minder goed van gaat functioneren. Een van de best gelezen stukken op De Correspondent heeft als titel: ‘Waarom arme mensen domme dingen doen’, omdat ze in die overlevingsmodus zitten. Maar jij hebt het daadwerkelijk meegemaakt en ik kan me voorstellen dat het je voedt in je overtuiging als wethouder.
MARJOLEIN MOORMAN: Het voedt me wel heel erg in mijn… Nou, ja, ik denk wel eens: ‘Zou ik een slechtere wethouder zijn geweest als ik dat dan niet had meegemaakt?’ Dat weet ik ook niet, omdat dat dan zou betekenen dat je alleen een goede wethouder kan zijn als je zelf allemaal leed in je leven hebt meegemaakt en dat geloof ik niet. Ik geloof wel dat een goed politicus zijn te maken heeft met empathie en je kunnen verplaatsen in anderen. En ik geloof dat heel veel mensen ook empathie kunnen opbrengen als ze het zelf niet hebben meegemaakt.
Dat stuk op De Correspondent is vast ook gelezen door allemaal mensen die zelf geen schulden hebben gehad of het zelf niet mee hebben gemaakt maar die zich toch empathisch voelden ten opzichte van mensen die dat wel ervaren.
En ik vind het trouwens ook als politicus dat je mensen daarin moet meenemen. Dat je mensen moet laten zien dat als je het geluk niet hebt, wat dat dan betekent en wat je vervolgens voor andere mensen kan betekenen. Ik vind dat ook een van de grootste waarden van de serie Klassen, dat de documentairemakers Esther en Sarah, heel erg goed is gelukt om te laten zien wat kansenongelijkheid nou eigenlijk betekent. Zoveel mensen hebben mij aangesproken, berichten gestuurd die zeiden van: ‘Ik wist helemaal niet dat dit er was. Ik dacht dat wij eigenlijk in een land leefden waar er heel vele kansengelijkheid is en dat iedereen altijd alles kan worden, en dat die ongelijkheid er helemaal niet meer is.’ En zij hebben laten zien dat het wel degelijk nog ontzettend aanwezig is, sterker nog, dat het eigenlijk erger aan het worden is. Als mensen dat dan zien, al ervaren ze het misschien niet zelf, ik merkte dat daar wel heel veel empathie door ontstond.
ERNST-JAN PFAUTH: Wanneer ontstond het toen voor jezelf? Mede door geluk, door het aandelenpakket dat waardevol werd, is het opgelost. Daarna kwam er ruimte voor de rouw. Wanneer kwam er ruimte voor: Ik wil andere mensen hierbij gaan helpen?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik denk dat moment […]. Ik ben daarna best wel op een sneltrein gegaan. Het was allemaal opgelost, en een tijdje even eruit geweest. Toen weer mijn promotie opgepakt, gepromoveerd. In die tijd ben ik mijn man tegengekomen, heb ik mijn kinderen gekregen, dus dan denk ik dat er een tijd is geweest dat ik vooral daarmee bezig was.
ERNST-JAN PFAUTH: Even eruit geweest: Was dat een reis door Zuidoost-Azië of was dat een zwart gat?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, ik was gewoon even op. Dat heeft ook niet heel lang geduurd, ik denk al met al een paar maanden. Ik kwam gewoon bij de huisarts en die zei: ‘Nou volgens mij moet jij gewoon even wat rustiger aan gaan doen want het is gewoon echt wel heel veel geweest.’ En dat was een verstandig advies. De klassieker van dat je de hele tijd sprint blijft trekken maar het blijkt een marathon te zijn, dan haal je gewoon de finish niet. Dat hoorde ik toen voor het eerst maar die heb ik daarna nog heel vaak gehoord. Maar daar was ik inderdaad een beetje mee bezig.
Dat decennium daarna, dus tussen 2000 en 2010, dat was gewoon het moment dat mijn gezin, mijn kinderen, carrière, allemaal goed ging. Ik denk dat het dus ook niet voor niks was dat toen mijn jongste was geboren ik misschien wel even echt opkeek en om mij heen keek en dacht: ‘Misschien moet ik nu ook andere dingen gaan doen, en andere dingen voor andere mensen gaan betekenen.’ Waarbij niet gezegd was overigens, dat ik ook de gemeenteraad in kwam. Want dat vond ik eigenlijk een enorme verrassing, dat ik het echt mocht doen. Ik voelde me ongelofelijk vereerd.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je politieke carrière is toen wel snel uit de hand gelopen toch? Je kwam eerst in de gemeenteraad, en na twee jaar vertrok Lodewijk Asscher al hier. Als ik het niet goed zeg moet je me corrigeren hoor.
MARJOLEIN MOORMAN: Tweeënhalf jaar ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen was er ook nog, de naam ontschiet me even.
MARJOLEIN MOORMAN: Frank de Wolf was toen fractievoorzitter dus toen werd ik fractievoorzitter. Ik kwam totaal groen de gemeenteraad in.
ERNST-JAN PFAUTH: Die keek een item van jou bij AT5, waarbij je die twee rollen, je zei toen ‘twee rollen voor de prijs van één’. Ik zag de verbazing zelf ook nog op jouw gezicht. Dat is natuurlijk heel mooi dat het zo snel ging. Zeker als je eerst dacht: ‘Ik moet duizenden folders uitdelen.’ Maar ik kan me ook voorstellen dat het een enorm verantwoordelijkheidsbesef met zich meebracht.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja, dat had ik niet verwacht toen ik om vijf voor twaalf dat mailtje stuurde, dat ik tweeënhalf jaar later fractievoorzitter en interim partijleider zou zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kwam dat? Los van de externe factoren dat natuurlijk Asscher en de fractievoorzitter vertrokken. Ze kozen wel jou uit. Wat had je in hemelsnaam in die tweeënhalf jaar gedaan?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik dacht wel toen ik die gemeenteraad in kwam, ik vond dat zo’n ongelofelijke eer en zo’n verantwoordelijkheid ook, ik dacht: ‘Je moet dan ook wel knetterhard werken.’ Er zitten maar vijfenveertig mensen in die gemeenteraad voor die meer dan achthonderdduizend Amsterdammers.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is een parttime functie toch?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja het is een parttime functie. Dus ik combineerde dat nog met de universiteit op dat moment. Het is wel een begroting van zes miljard per jaar. Het gaat niet over niks. Het is hartstikke belangrijk. Dus ik dacht: ‘Dan moet ik daar wel echt heel erg mijn best voor gaan doen.’ En daar zaten ook wel wat toevalligheden in. Bij de eerste fractievergadering kwam ik eigenlijk best wel bij toeval in het fractiebestuur terecht. En toen ging de vicefractievoorzitter weg.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe werkt dat, toevallig bestuur terecht komen?
MARJOLEIN MOORMAN: Dat is dan zo’n eerste vergadering en dan moeten de functies verdeeld worden. Lodewijk [Asscher] vroeg: ‘Wie wil er in het stichtingsbestuur?’ En ik had geen idee wat een stichtingsbestuur was, dus ik stak gewoon mijn vinger op. Dus toen zat ik in het stichtingsbestuur.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is geen toeval toch, dat is gewoon initiatief.
MARJOLEIN MOORMAN: Ik dacht: ‘Dat is vast wel belangrijk.’ Maar ik had eigenlijk geen idee van een stichtingsbestuur. Het stichtingsbestuur gaat dan over de financiën van het fractiebureau en het aannemen en aansturen van de mensen van het fractiebureau, leerde ik. Maar meestal zit het stichtingsbestuur bij het fractiebestuur. Alleen omdat de PvdA vóór die tijd twintig gemeenteraadsleden had, dus echt gigantisch groot was geweest, was dat apart geweest. Maar we waren teruggevallen van twintig naar vijftien, dus het werd bij elkaar gevoegd. Dat stichtingsbestuur en fractiebestuur, dus toen zat ik in het fractiebestuur. En het fractiebestuur gaat echt over het uitzetten van de politieke lijn.
Toen ging de vicefractievoorzitter, Geke van Velzen weg, dus toen werd ik vicefractievoorzitter, en toen ging Frank [de Wolf] weg, en werd ik fractievoorzitter. Dus ja, hard werken, misschien een beetje talent en ook toeval.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me voorstellen als je dus net begint. Je had al een loopbaan er praktisch opzitten, die ook vrij snel ging maar toch, je begint aan zo’n nieuwe wereld, een intimiderende wereld lijkt me ook, publiek. Twijfelde je nooit van ‘kan ik dit wel?’
MARJOLEIN MOORMAN: Echt elk moment. Dat doe ik trouwens ook nog steeds. En dat bedoel ik niet […]. Ik was die academische wereld gewend en dat is allemaal heel bedachtzaam en je bent maanden bezig om een artikel te schrijven. Colleges geven, die bereid je goed voor. Je wordt niet voortdurend geïnterrumpeerd, zoals in de raadszaal.
ERNST-JAN PFAUTH: Je werk wordt zorgvuldig, een peer review in plaats van een boze tweet.
MARJOLEIN MOORMAN: De dynamiek in de politiek is natuurlijk echt compleet anders. Veel sneller, maar ook veel emotioneler. Ik merkte al snel: Hier zit mijn passie. Ik vind de wetenschap mooi en dat wil ik ook goed doen en was ik ook wel goed in, maar mijn echte gevoel en passie zit in de politiek. En dat komt er dan ook uit. En dat is ook best schrikken. Dus ik vond mezelf wel terug in raadsdebatten waar ik echt best verhit raakte. En daar moest ik ook enorm aan wennen. En het is inderdaad ook spannend dat je ineens in publiek moet spreken. Ik had vroeger last van spreekangst. En ineens sta je daar gewoon, met de camera’s erop.
Je leert het gewoon niet van de ene op de andere dag. De vergevingsgezindheid is ook nog best wel aanwezig en de doorloopsnelheid ook. En ik dacht ook van: ‘Je moet ook gewoon springen als je daar staat. Je zit hier niet voor niks en je zit hier ook niet voor jezelf.’
ERNST-JAN PFAUTH: Vond je dat vorige leven, als ik je nu zo hoor, ook niet een beetje saai? Los van de betrokkenheid die je voelde, was het ook niet gewoon een beetje saai?
Marjolein lacht
MARJOLEIN MOORMAN: Ik heb eigenlijk altijd wat erbij gedaan. Dus of het was de financiële afhandeling van mijn ouders, of dat ik een tijdje naast de wetenschap in het bedrijfsleven zat, of dat ik directeur was van die stichting, of in de examencommissie. Dus blijkbaar ben ik altijd ook wel op zoek geweest naar combinaties.
ERNST-JAN PFAUTH: Ook omdat nu opeens emoties een rol gingen spelen tijdens je werk. Dat klinkt ook alsof dat je daarvoor dan een soort van niet volledig geëngageerd was in je werk als je daar geen emoties bij ervaart.
MARJOLEIN MOORMAN: Nou ja, ik denk, het zware woord ‘zingeving’, die vond ik wel veel meer in mijn politieke werk. Politiek is tijdelijk, per definitie. Het moet ook, in een democratie moet je op een gegeven moment ook weer een stap opzij zetten om andere mensen de ruimte te geven om voor ons allen die democratie draaiende te houden.
Dus er komt ook echt weer een moment, en dat duurt nu al langer dan ik in eerste instantie had bedacht, dat ik er ook weer uit stap. Maar ik kan me dan ook voorstellen dat ik het dan mis. En dat zie je ook, heel veel politici die geven dat ook aan. Het is ook echt die dynamiek en dat vanuit je hart en je ziel doen, dat is ook mooi. Het is tegelijkertijd ook ontiegelijk intensief. Er zijn ook momenten dat ik ernaar kan verlangen dat het weer wat rustiger wordt in mijn leven. Ik denk dat mijn kinderen daar af en toe ook wel naar verlangen.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe kijk je nu naar de kinderen die voorbijlopen?
MARJOLEIN MOORMAN: Kijk, het is niet klaar. Ik zie nog steeds veel te veel ongelijkheid in de stad. Er zijn nog steeds hele grote verschillen tussen scholen. We hebben nu een enorm lerarentekort in de stad. En dat verspreidt zich ook niet gelijk over de scholen. Dus je ziet dat de tekorten ook met name in die wijken waar je wil dat kinderen het allerbeste onderwijs krijgen, dat daar vaak de tekorten te groot zijn. Dus ik vind het nog steeds dat er nog heel veel te strijden valt.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je ze ziet lopen, denk je dan: Nu doe ik tenminste iets voor jullie?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja. Ik wil in ieder geval heel erg mijn best doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus daarmee ben je wel wat meer in het reine gekomen met jezelf dat je nu echt naar je overtuiging leeft.
MARJOLEIN MOORMAN: Maar het gaat natuurlijk niet alleen om mij. Ik hoop ook vooral dat heel veel andere mensen dat gaan doen. Het moet niet van mij afhankelijk zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, maar als je er zo over vertelt dan helpt het wel om dat cynisme te doorbreken en er ook wat aan te doen. Nu we toch in de behulpzame modus voor andere zijn: Hoe ging je met die twijfel om? Die je ervoer, of nog steeds ervaart, zei je.
MARJOLEIN MOORMAN: Ik vind twijfel […]. Eberhard van der Laan, onze oud-burgemeester heeft me dat ooit heel mooi gezegd: ‘Elke dag is er wel een moment dat ik een fout maak.’ Ik denk dat dat een gezonde manier is om in het leven te staan. Dat je altijd kan blijven leren, en dat je jezelf toestaat om fouten te maken, als je ook maar de bereidheid hebt om daar ook weer van te leren en daar weer van te herstellen. En zo sta ik er denk ik in. Ik ben op geen enkele manier beter dan een ander. Ik probeer mijn werk gewoon heel goed te doen. Op het moment dat een ander dat op een gegeven moment over kan nemen, dan is dat ook gewoon prima. Dus ik denk dat ik er op die manier mee om ga.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus door te accepteren dat je elke dag wel een fout maakt, wordt de twijfel niet verlammend?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, want niemand heeft er wat aan als ik hier verlamd zit. Ik heb de mooie kans gekregen om dit te mogen doen, maar ik doe dit vooral voor Amsterdam. Dat bedoel ik op geen enkele manier schmierend, dat voel ik ook echt zo. Dus mijn eigen particuliere twijfel of angst, die er heus is, dat is niet functioneel. Dus ik moet gewoon mijn best doen.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe kijk je nu naar de egoïsten?
MARJOLEIN MOORMAN: Nou die zijn er nog steeds.
ERNST-JAN PFAUTH: Verhoud je je anders tot hen nu?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee, maar ik ben er wel van overtuigd dat het overgrote deel van de mensheid heel erg bereid is om iets voor een ander te doen. Dus dat deel egoïsten wat er is, dat is een minderheid. Ik denk wel dat heel veel mensen ermee worstelen hoe ze het zelf ook goed kunnen doen. En daarmee is de wereld soms ook gewoon lastig. Als je bijvoorbeeld kijkt naar ongelijkheid in het onderwijs die ontstaat door bijvoorbeeld zoiets als bijles, dan is de oplossing niet door naar ouders te gaan vingerwijzen ‘Je mag je kinderen geen bijles geven.’ Want ik begrijp dondersgoed dat ouders hun kinderen bijles geven als het onderwijs niet op orde is.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja dat komt in Klassen ook echt heel duidelijk terug dat een moeder echt het beste met haar dochter voorheeft en haar daarom eindeloos bijles geeft.
MARJOLEIN MOORMAN: Dus dan is de oplossing niet om een collectief probleem tot een individuele vingerwijzing te maken. Maar ik denk dat we dan vooral met elkaar moeten kijken: Hoe kunnen we dat collectief oplossen? En ik ben eigenlijk er heel erg van overtuigd dat de meeste mensen dat ook echt willen. Dat de meeste mensen willen niet dat het alleen goed gaat met hun eigen kinderen maar dat het ook goed gaat met de kinderen van een ander. En als ze ook maar de mogelijkheid aangereikt krijgen om dat te verbeteren, dat ze daar ook voor zullen gaan, daarvoor zullen stemmen. Dat betekent niet dat je allemaal meteen een actief politicus hoeft te worden, maar met je stem doe je ook al heel veel. Met de bereidheid om belasting te betalen doe je ook al heel veel.
ERNST-JAN PFAUTH: En was dat het beeld dat je voor je zag, toen je om vijf voor twaalf de mail stuurde? Dat je in je politieke carrière wilde bereiken dat meer mensen die betrokkenheid ervaren en dat we zo iets aan kansenongelijkheid kunnen doen?
MARJOLEIN MOORMAN: Ja een deel daarvan. Ik denk wel dat ik toen ik om vijf voor twaalf die mail stuurde, vooral ook heel geïnteresseerd was in: Hoe zit dat nou in elkaar en wat kunnen we daaraan doen?
En dat mijn weg in de afgelopen elf jaar, want zo lang zit ik inmiddels al in de politiek, mij echt heel veel oplossingen heeft geboden. Die […] had ik misschien ook allemaal niet aan het begin en ik zeg ook niet dat ik ze nu allemaal compleet heb, maar ik heb wel heel veel manieren ontdekt, ook gedurende die tijd, en die heb ik allemaal niet zelf bedacht. Die zijn mij ook aangereikt door heel veel te praten met deskundigen, met mensen uit de praktijk, met wetenschappers, hoe we dingen kunnen verbeteren. Iets als, bijvoorbeeld, een later moment voor selectie, zodat je kinderen langer de tijd geeft om zich te ontwikkelen, waardoor ontzettend veel ongelijkheid ontstaat, maar ook heel veel stress in de samenleving.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je op je twaalfde al moet bepalen welke kant je op gaat.
MARJOLEIN MOORMAN: Een kwart van onze achtstegroepers krijgt op dit moment bijles. Een kwart. Dat is toch eigenlijk idioot. Dus dat wij dat niet anders kunnen dan het op die manier met elkaar oplossen. We zien steeds meer een soort wedstrijd ontstaan waarbij er winnaars zijn en dus ook verliezers, en dat is voor de kinderen die zichzelf niet kunnen ontplooien niet alleen heel erg slecht, maar voor de samenleving heel erg slecht. Dus als je dat moment van selectie uitstelt, wat ook al heel veel andere landen hebben gedaan, dan denk ik dat je daar heel veel mee kan bereiken. Dat is zo’n ontdekking die ik ook echt niet had toen ik om vijf voor twaalf dat mailtje stuurde. Maar in de loop der tijd wel tegen ben gekomen en waar ik me vervolgens heel hard voor wil maken. Dat is er één.
Een andere is dat je ongelijkheid altijd met ongelijkheid moet bestrijden. Dat als je iedereen hetzelfde geeft, dat degenen die al heel veel hebben daar meer van profiteren dan degenen die minder hebben, waardoor de ongelijkheid ook alleen maar toeneemt. Dus je moet echt bereid zijn om degenen die minder meekrijgen, meer te bieden. En zo zijn er meer.
ERNST-JAN PFAUTH: Je nadert nu de leeftijd waarop je ouders overleden zijn. Heb je het gevoel dat je genoeg vooruitgang boekt nu? Ben je op schema?
MARJOLEIN MOORMAN: Nee nooit genoeg denk ik. Ik zie wel dat dingen veranderen. Ik zie dat kansenongelijkheid wel steeds meer een thema is geworden. Ik ben er echt al heel lang mee bezig, en er zijn ook mensen in mijn omgeving die zeggen: ‘Hé maar ineens is het overal.’ En dat zie ik ook, alleen moet er nog steeds heel veel gebeuren. En ik denk eerlijk gezegd dat het nooit klaar is.
Ik kreeg op een gegeven moment in de gemeenteraad de vraag: ‘Wat is je doelstelling op kinderarmoede?’ Of: ‘Wanneer is het acceptabel, welk percentage is acceptabel van kinderen in armoede?’. In Amsterdam groeit één op de vijf kinderen op in armoede, wat natuurlijk echt een onacceptabele hoeveelheid is. Maar eigenlijk vind ik één procent ook al onacceptabel. Het is pas opgelost als geen enkel kind meer in armoede opgroeit.
Het gaat mij in mijn politieke leven waarschijnlijk niet lukken om alle kinderarmoede de stad uit te krijgen, maar toch ga ik niet rusten tot dat is bereikt. Dus in die zin word ik er niet cynisch van, maar alleen maar strijdbaar. Ik heb nog echt heel veel te doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik betrapte mijzelf erop toen ik die vraag stelde dat er een aanname in zat, namelijk dat omdat jouw ouders zo vroeg zijn overleden dat jij misschien ook haast hebt. Is dat eigenlijk zo?
MARJOLEIN MOORMAN: Ik weet het niet. Ik denk dat het al heel snel een soort psychologie van de koude grond wordt. Ik betrap mezelf er wel op dat ik precies de datum weet dat ik even oud ben als mijn vader toen hij overleed. Dus het is wel iets wat meespeelt, ja. Ik wil er wel alles uithalen.
ERNST-JAN PFAUTH: Het lijkt me een hele rare realisatie geweest te zijn toen je moeder overleed dat jij toen op de helft van haar leven was.
MARJOLEIN MOORMAN: Ja. Op een gegeven moment bereik je ook het moment dat je ouders langer dood zijn in je leven dan dat je ze hebt meegemaakt. En het lijkt me een heel gek moment dat ik ouder ben dan mijn vader ooit is geworden. Dan hoop ik maar dat ik het zo goed mogelijk heb gedaan en daarna ook nog heel veel jaren heb.
ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel voor dit gesprek. Je zei net dat je een boek aan het schrijven bent. Daar ben ik nog even benieuwd naar.
MARJOLEIN MOORMAN: Het heet ‘Rood in Wassenaar’. En het komt als het goed is uit in januari [2022]. Ik ben er nu hard aan het schrijven, samen met een coauteur, Mark. Dus ook eigenlijk een heel leuk proces om zelf ook terug te kijken van: ‘Hoe is het allemaal zo gekomen?’ Dus vanaf januari in de winkel.
ERNST-JAN PFAUTH: Uitstekende titel. En dan de politiek cynicus in mij denkt dan meteen: Dit is gewoon om je carrière op te bouwen en wat meer zichtbaarheid te creëren enzo. Tegelijkertijd laat ik mijn cynische kant aan de kant zetten, want dat heb ik nu geleerd in dit gesprek. Waarom schrijf je zo’n boek? Waarom ga je op de uitnodiging voor dit gesprek over je jonge jaren in?
MARJOLEIN MOORMAN: Omdat ik het ook wel goed vind. Ik had jouw redacteur van tevoren aan de telefoon en toen zei ik: ‘Goh, wat leuk dat jullie mij hebben uitgenodigd, wat bijzonder.’ Toen zei ze: ‘Ja we zijn benieuwd hoe je zoveel succes hebt gekregen.’ De eerste vraag die ik toen stelde was: ‘Succes? Dat is ook allemaal maar relatief. Wat is nou succes?’ Maar ik kan me ook voorstellen, toen ik zelf vijfentwintig was en dat ik soms ook naar een politicus keek en dacht: ‘Hoe kom je daar dan? Hoe doet je dat dan?’ En zo bijzonder ben ik niet. Ik denk dat er heel veel mensen zijn die ook heel veel kunnen betekenen en die dat misschien ook wel willen. En dat hoop ik ook, want we hebben uiteindelijk altijd goede mensen nodig om onze democratie uiteindelijk een goede kant op te krijgen. Dus ik hoop ook door met delen van het verhaal, dat andere mensen zich ook gemotiveerd voelen om ook bij te dragen.
ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon kappen met dat cynisme en aan de bak.
MARJOLEIN MOORMAN: Cynisme is echt nergens goed voor. Cynisme is een soort harnas om je te beschermen voor dingen die je pijn doen, maar je kan het er beter over hebben waarom het pijn doet en hoe we dat oplossen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel, Marjolein.