Al veertig jaar staat Francine Houben aan het roer van haar architectenbureau Mecanoo. De starchitect is verantwoordelijk voor de prestigieuze renovatie van de New York Public Library. Een van haar spectaculairste gebouwen staat in Kaohsiung, de havenstad van Taiwan. Daar ontwierp ze het grootste culturele centrum van Azië van 141.000 (!) vierkante meter en 6.000 stoelen.
In Nederland speelde zij zich in de kijker samen met haar studiegenoten van TU Delft toen ze als midden twintiger de prijs won voor het ontwerpen van een sociale woningbouw op het Kruisplein in Rotterdam. Daarna ontwierp ze het station in Delft en ook de universiteitsbibliotheek is van haar hand.
Maar dat eerste gebouw in Rotterdam legde ze de blauwdruk voor haar latere werk. Francine’s ontwerpen draaien namelijk altijd om toegankelijkheid. Het ego van het gebouw – en dus die van Francine – speelt geen rol. Ze wil, zoals ze dat in dit gesprek zo mooi verwoordt, dat je het gevoel krijgt dat je welkom bent. ‘Je bent binnen. Het is van jou.’
Hoe vond Francine deze sociale en dienstbare invalshoek? Een gesprek over Zuid-Limburg, waarom ruimtes meerdere deuren moeten hebben en moeilijk grenzen in de gaten kunnen houden.
Links uit het interview
🌇 Bekijk hier alle gebouwen die Francine en haar team heeft ontworpen
🇱🇷 Een erfenis van Mies en King, de documentaire over Mies van der Rohe en de Martin Luther King library in Washington D.C.
⭐️ Ivo Niehe op bezoek bij Francine
Het volledige interview met Francine Houben
ERNST-JAN PFAUTH: Heb je iets met het idee van praten over jonge jaren zodat andere jonge luisteraars daar wat aan hebben?
FRANCINE HOUBEN: Nou ja misschien wel. Ik vind het ook wel grappig want weet je, mensen vinden altijd, ook vanwege de kinderen, dat je altijd op dezelfde plek moet blijven wonen maar ik ben eigenlijk altijd als kind heel veel verhuisd en dat heeft mij een enorme inspiratie gegeven.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe gaf je dat inspiratie dan?
FRANCINE HOUBEN: Nou omdat je steeds – ik bedoel ik heb in Limburg gewoond – mijn ouders bouwden een eigen huis of waren aan het verbouwen. Ik heb in Den Haag gewoond en in Groningen gewoond en daarna in Delft gaan studeren en daarna in Rotterdam gaan wonen. Ja je verhuisde vroeger gewoon met het werk van je vader mee en wij verhuisden elke drie, vier jaar. En ik heb dat ontzettend leuk gevonden.
ERNST-JAN PFAUTH: Het clichébeeld is inderdaad ‘dan raak je nergens gehecht ofzo’ of je moet afscheid nemen van je vriendjes en vriendinnetjes. Wat vond jij er zo leuk aan dan?
FRANCINE HOUBEN: Ik vond het avontuur. En mijn moeder maakte er ook een avontuur van. Het grappige is, ik ben natuurlijk ook numero vier van vijf kinderen, dus ik heb makkelijk praten, dus dat hele gezin… dan gingen we met z’n allen op stap. Maar ik weet wel dat iedereen daar anders over spreekt, van mijn vijf broers en zussen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ben je dan een beetje een einzelgänger dat je het niet erg vond dat je telkens, neem ik aan, vriendinnetjes, vriendjes moest achterlaten?
FRANCINE HOUBEN: Ja daar hield ik ook contact mee.
ERNST-JAN PFAUTH: Allemaal penvrienden.
FRANCINE HOUBEN: Nou, ik ken er nog wel een paar, of die ben ik dan later weer tegen gekomen. Het avontuur, verschillende landschappen, verschillende typen mensen. Ik denk ook dat het is zoals ik ben. Ik reis natuurlijk ook over de hele wereld. Ik praat met iedereen, of hij nou taxichauffeur is of homeless op straat of de burgemeester of… Dat vind ik gewoon leuk.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je leven nu is inderdaad… Ik weet niet wat voor impact de coronacrisis heeft gehad maar laten we even zeggen dat je normale leven.. het klinkt in mijn oren nu alsof je altijd in het vliegtuig zit, altijd onderweg, de hele wereld bestrijkt. Je hebt je projecten in New York lopen en in Macau. En dan moet je jezelf denk ik telkens overal snel thuis kunnen maken om te kunnen presteren daar. En dat heb je dus eigenlijk in je jeugd, op een iets minder hoge frequentie, ook al een beetje geleerd.
FRANCINE HOUBEN: Ja ook, en ik probeer ook… Ik zit niet de hele tijd in de het vliegtuig hoor, ik bedoel Nederland is echt mijn basis en je moet je zo voorstellen: wij hebben in Taiwan veel werk gedaan maar daar komen we al veertien jaar. Dus voor mij is Taiwan ook een ontzettend leuk land, weet je, dan kom je daar ook…
Projecten waar je aan werkt duren op z’n minst vijf jaar, tot twaalf jaar. Dus dat we daar steeds komen is dat ook een coming home. Je kent daar de mensen, je werkt aan een project, dus het niet zo… Ik kan me voorstellen als iemand een pop-up… ja ik weet het niet, als ik me met anderen vergelijk die overal ergens heel vluchtig zijn…
ERNST-JAN PFAUTH: Een popster ofzo.
FRANCINE HOUBEN: Ja het zijn natuurlijk hele intensieve contacten en vaak huren we ook een appartement, of we komen in hetzelfde hotel terug. Dus ik probeer overal wel een soort home feeling te maken.
ERNST-JAN PFAUTH: Overal een thuis op de wereld.
FRANCINE HOUBEN: Ik beschouw mezelf niet als een jetlag-architect. Ik vind dat ik heel erg…
ERNST-JAN PFAUTH: Een jetlag-architect, dat principe ken ik niet. Maar dat is dus een architect die altijd onderweg is neem ik aan?
FRANCINE HOUBEN: Ja en ook niet… Ik beschouw mezelf echt als iemand die het project wat ik doe, zowel in Nederland, maar ook als het in het buitenland is, dat ik echt die stad probeer te snappen. Voor wie doe ik het? Hoe zit het verweven in de stad? Wat moet ik er maken? Het leuke is, dat ik vaak de stad, samen met mijn team members, nog beter ken dan mijn opdrachtgever. Want als ik er ben, ben ik er bij wijze van spreken vijf dagen en heb ik een hotel of een appartement gehuurd in die buurt, en ik eet er ook en slaap er ook. Ik ga ’s avonds kijken, ik ga er in het weekend kijken, maar ook op de woensdagmiddag of op de maandagochtend. Dus vaak ken je het eigenlijk heel erg goed.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is grappig, want jouw moeder, vroeger als jullie weer eens verhuisd waren, dan nam je moeder je toch altijd mee de buurt in om te laten zien van ‘dit is de omgeving’ en dan gingen jullie samen de omgeving leren kennen. En eigenlijk doe je dat dan nu voor elke opdracht weer.
FRANCINE HOUBEN: Doe ik dat ook! Wij verhuisden natuurlijk altijd in de schoolvakantie, dus we gingen ook niet op vakantie. De vakantie was dat mijn moeder een aannemer vond die het huis wat ze had gekocht dan verbouwde. Dus overdag tussen acht en vier was mijn moeder met die aannemer bezig was. En dan liepen wij ook rond. En na vier uur gingen wij de buurt verkennen. Dus wij noemden dat, toen we naar Groningen verhuisden, de hunebedden-tocht. Dan gingen we alle hunebedden in de buurt bekijken en dan was het lang licht.
En mijn vader is sowieso het type dat met iedereen praat. Ik denk dat ik dat ook wel heb, of het nou met de buren is… Dat is ook wel grappig, de buren in Groningen was de Familie Mik, ik weet niet of je het kent maar je hebt Aernout Mik, de kunstenaar, de schrijver Edzard en Wilma. En die ken ik dan nu nog. En die vertelden ook hoe bijzonder het was dat zo’n gezin oorspronkelijk uit Limburg, die toch wel heel gezellig en sociaal zijn, in Groningen kwamen wonen.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi hoe je dat verenigt nu. Dus de sociale kant van je vader: overal met iedereen contact kunnen maken, zoals je ook zei dat je met een dakloze of met een taxichauffeur kan connecten. En tegelijkertijd ook die ontdekkende kant van je moeder om je in een nieuwe stad thuis te maken. Want ik ben wel heel benieuwd, ik vind dat heel aantrekkelijk klinken dat als je ergens komt dat je in korte tijd een stad heel goed leert kennen. Hoe ga je daar dan te werk?
FRANCINE HOUBEN: Nou ik zet ook al mijn zintuigen open. Mensen die mij kennen, ik had ook eerder altijd een camera, nu is het gewoon je iPhone, dus ik fotografeer en observeer ook heel veel. Nou, in die zin heel zintuiglijk. Tot en met het geluid, tot en met hoe het licht is. Maar ook hoe warm of hoe koud het is. Ook wat mensen doen, hoe ze lopen. We hebben natuurlijk in het buitenland best veel bibliotheken gedaan, in New York en Washington, dus dan probeer je ook de collectie te snappen, maar ook de hele sensitiviteit. Bijvoorbeeld zeker over dat gebouw in New York, wat ongeveer het meest geliefde gebouw van alle New Yorkers is, en dat te snappen, hoe dat werkt.
Of bijvoorbeeld in Washington, waar we de Martin Luther King Memorial Library hebben ontworpen, ook heel mooi, wat in een gebouw van Mies van der Rohe zit. En Mies van der Rohe is een hele beroemde architect. Maar om te snappen dat… Washington is een stad die is voor tachtig procent zwart. Die mensen, they don’t care about Mies van der Rohe, they care about Martin Luther King. Dus ook dat te begrijpen en na te denken ‘hoe kan ik de waarden van Martin Luther King in dit gebouw meenemen in mijn ontwerp en dat het ook enigszins past bij Mies van der Rohe’, maar waarbij Martin Luther King belangrijker is dan de oorspronkelijke architect.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat bedoel je met die sensitiviteit, dat je gevoel krijgt van de gevoelens en waarden van de stad en ook rond het object wat je dan aan het ontwerpen bent. Kan je een voorbeeld geven wat je dan van Martin Luther King hebt terug laten komen in het ontwerp van de bibliotheek?
FRANCINE HOUBEN: Even voor wie het anders niet snapt, het was dus een bestaand gebouw van Mies van der Rohe, geopend in 1972, toen was Mies van der Rohe inmiddels overleden, en uiteraard Martin Luther King ook al. Wij zijn de hele geschiedenis uit gaan zoeken omdat ik dacht ‘ja dat zijn toch twee grootheden die op mijn schouders staan, die kijken mee met wat ik
doe’. Ik voelde dat als een verantwoordelijkheid. En ik moest ook heel veel met die mensen daar praten. Dus aan de ene kant heb ik heel erg bijna academisch, ook met de TU Delft hier, een onderzoek gedaan naar Mies van der Rohe en wat voor gebouwen hij heeft gemaakt en wat dit betekende in zijn oeuvre. Maar we vonden ook de oorspronkelijke projectarchitect nog, die was in de tachtig. En met hem praten was eigenlijk heel emotioneel voor hem, maar ook voor mij. En dat hij ook zei van ‘Mies stond heel erg open voor nieuwe ideeën’. We hebben er ook een documentaire over gemaakt, ik weet niet of je die hebt gezien, maar het meest emotionele moment is als hij praat en hij bijna huilt, deze man.
Dus aan de ene kant doe ik dat. Maar aan de andere kant wilde ik snappen, het gebouw was natuurlijk nooit voor Martin Luther King ontworpen, het was vernoemd naar hem. Dus dat zijn we ook uit gaan zoeken. Hoe is het mogelijk geweest, want in die tijd werden gebouwen eigenlijk vernoemd naar George Washington ofzo. Dus dat is een hele strijd geweest om de mensen te vinden die ervoor hebben gezorgd dat het naar hem werd vernoemd. Die hebben we ook nog gesproken en ook in de documentaire. Maar ik ben bijvoorbeeld mee gaan lopen, je hebt gewoon elk jaar nog de Martin Luther King Day, op de Memorial Day. Dus daar ben ik ook mee gaan lopen, van ‘wat betekent het? Wat betekent dit nog veel deze mensen?’, en ook samen met de bibliothecaris.
Weet je, je kan wel overal de beroemde foto’s van Martin Luther King ophangen in het gebouw, maar dat is niet Martin Luther King. Het zijn, en deels hangt er ook nog een heel groot schilderij van hem, wat al in de bibliotheek hing, maar het gaat heel erg over timeless values, waardes die nog steeds belangrijk zijn. Eigenlijk gaat Martin Luther King heel erg over educatie. Dat vond ik heel mooi kloppen met wat een bibliotheek is: mensen de gelegenheid geven om zich te blijven ontwikkelen om uiteindelijk ook banen te kunnen vinden. Dus de persoonlijke ontwikkeling van mensen, dat is altijd een hele belangrijke. Het is ook niet speciaal voor zwarte mensen, zijn values, het is gewoon voor iedereen. Je moet je voorstellen dat bibliotheken in de jaren ’60, ’70, heel erg ontworpen waren to impress people. Maar ja, als jij uit een achterstandswijk komt, je bent vier jaar en je loopt aan de hand van je vader of van je moeder, en je denkt ‘oké…’
ERNST-JAN PFAUTH: Dan durf je niet eens naar binnen.
FRANCINE HOUBEN: Dan durf je niet eens naar binnen. Of is het bijna intimiderend, of het ziet er bijna uit als de lobby van een chique, corporate bedrijf.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja net als die bibliotheek in New York met die twee grote leeuwen.
FRANCINE HOUBEN: Ja, dan denk je toch ook van ‘goh, mag ik hier naar binnen?’. Dus dat is dat thema om het welcoming for everybody te maken, is een hele belangrijke in ons werk sowieso.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt het nalatenschap van Martin Luther King terug laten komen, je wilde natuurlijk gelijkwaardigheid en toegankelijkheid voor iedereen. En dat heb je terug laten komen in je ontwerp door het letterlijk een toegankelijker gebouw te maken, en het binnen naar buiten te laten komen.
FRANCINE HOUBEN: Ja en ook heel erg een walkable building, weet je, dat je gewoon naar boven kan lopen. Een hele mooie trap hebben we daar gemaakt. En we hebben er zelfs een glijbaan gemaakt dat de kinderen vanaf de eerste verdieping naar beneden kunnen, in een gebouw van Mies van Rohe! Hoe leuk is dat?
ERNST-JAN PFAUTH: Vandaar de toegankelijkheid ja, want dan durf je wel naar binnen als kind.
FRANCINE HOUBEN: Nou, ja en echt ook een klein park op het dak gemaakt.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat je ook in New York hebt gedaan bij de bibliotheek.
FRANCINE HOUBEN: Ook in New York ja. Dat gaat natuurlijk ook over hittestress. Hoe leuk is het dat je daar buiten met een boekje kan gaan zitten.
ERNST-JAN PFAUTH: En we hadden het net over je huizen over de hele wereld, dus hoe je op de plekken waar je opdracht hebt ook een eigen huis creëert. Je hebt natuurlijk ook een hoofdhuis, in Rotterdam aan de Kralingse Plas. En het leek me wel leuk, omdat we het over je jonge jaren hebben, je hebt het huis begin jaren ’90 ontworpen als ik het goed heb, wat uit jouw jonge jaren kun je terugzien in dat ontwerp dat je van je huis hebt gemaakt?
FRANCINE HOUBEN: Nou dat huis, wat ik samen met Erick van Egeraat heb ontworpen…
ERNST-JAN PFAUTH: Met wie je dit bedrijf mede hebt opgericht en met wie je ook getrouwd was destijds.
FRANCINE HOUBEN: Nou niet getrouwd, maar we waren een stel. Maar dat is al dertig jaar niet meer zo. Dus dat is heel lang geleden. Maar ik heb wel eens een verhaal over dat huis geschreven, over ‘de twaalf huizen en een hotel’ en dat het eigenlijk… Toen we dit huis ontwierpen had ik in twaalf huizen en een hotel gewoond. Dat hotel was trouwens wel grappig want dat was gewoon het huis waar mijn ouders net na de Tweede Wereldoorlog woonden, in Sittard, waar hun dat huis werd… Ja iedereen moest overal ergens wonen dus zij woonden in één kamer van een hotel. Waar ze bijvoorbeeld een collectieve koelkast hadden.
ERNST-JAN PFAUTH: En ben jij daar geboren, in dat hotel?
FRANCINE HOUBEN: Nee, in het huis daarna.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar het is wel waar je ouders begonnen zijn dus in die zin is dat ook onderdeel van jou…
FRANCINE HOUBEN: Ja, daar zijn ze wel begonnen, dus ik vond het heel leuk om dat zo te vertellen. Kun je nadenken, dat heb ik toen opgeschreven maar bijvoorbeeld dat je ook altijd door de achterkant binnen kon komen. Ik ben natuurlijk oorspronkelijk in Sittard geboren, heb toen in Heerlen gewoond in twee verschillende huizen, en toen van…
Even om het te snappen: mijn vader werkte bij de staatsmijnen, mijn vader was Limburger en mijn moeder kwam uit de Achterhoek. En vanuit de staatsmijnen, toen werd het gas gevonden in Groningen, en toen was mijn vader onderdeel van de groep die de Gasunie oprichtten. Hij was de directiesecretaris volgens mij. En die zijn toen eerst in Den Haag gaan wonen, dus toen hebben wij vier jaar in Den Haag gewoond, en van daaruit, werd besloten dat de Gasunie naar Groningen ging. Dus ik zeg altijd ‘ik ben met de energiestroom door Nederland gegaan’, dus voor mij is het ook grappig dat het gas nu afgesloten wordt. Dus zo zijn wij, nou ja je moet je toch voorstellen, ik heb tot en met mijn achtste in Zuid-Limburg gewoond, van mijn achtste tot mijn twaalfde in Den Haag, en de middelbare schooltijd in Groningen. Toen was er in Groningen niet eens een snelweg heen. Dat was ongeveer alsof je naar Siberië verhuisde, even vanuit het Nederlands perspectief. Wat mijn moeder ook altijd deed, was dat ze bij wijze van spreken een jaar eerder naar Groningen ging, voordat al die andere mensen van Gasunie kwamen want dan kon ze een goed huis uitzoeken. Dus mijn moeder was heel ondernemend.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt een regelaar.
FRANCINE HOUBEN: Ja mijn moeder runde echt het huis, of het huis… ons, het gezin. En mijn vader vond dat prima, dat is natuurlijk ook bijzonder. Dus zo ben ik altijd… maar zeker toen in Zuid-Limburg, dat is een heel ander type mens dan in Den Haag, en dan daarna in Groningen. Dus dat was gewoon echt anders. En ook de landschappen zijn anders.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat heb je uit die ervaringen meegenomen wat terug is gekomen in het ontwerp van jouw huis?
FRANCINE HOUBEN: Daar moet ik even over nadenken, maar dat zijn ook dingen zoals de informaliteit van achterlangs binnenkomen. Dat huis heeft zelf drie voordeuren en ook nog een zijdeur. Ik moet er toch weer eens over nadenken. Ik had er toen een heel mooi verhaal over geschreven. Je kan ook altijd rondjes lopen omdat de kamers allemaal relatief klein zijn en die allemaal aan elkaar gekoppeld zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: En waarom vond je dat belangrijk?
FRANCINE HOUBEN: Nou ik heb altijd een heel hekel aan een kamer waar je binnenloopt, dat zie je ook aan de ruimte hier. Dat is toeval want dit is een oude kapel, maar er zitten meerdere deuren in. Ik heb er altijd ontzettende hekel aan als je een kamer doorloopt, dan kom je door de deur de kamer in en dan moet je weer door dezelfde deur terug. Daar heb ik een hekel aan. Dus ik heb dat gedaan, net als in een villa, dat er allemaal deurtjes zijn, terwijl het relatief klein, nou ja het is natuurlijk wel een groot huis, maar het is een relatief klein huis.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom heb je daar een hekel aan als er maar één deur is om binnen te komen?
FRANCINE HOUBEN: Nou het is ook zo leuk, want wij deden ook wel toneelstukjes toen de kinderen klein waren en de kinderen konden op hun kleine fietsje dan van de ene naar de andere deur lopen. Dus het huis was heel avontuurlijk daardoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Het maakt het avontuurlijker als je een ruimte hebt waar je op meerdere plekken binnen kan komen.
FRANCINE HOUBEN: Ja maar ook als je nadenkt over, niet dat ik in zo’n huis heb gewoond, maar als je naar Italiaanse villa’s kijkt, die hebben eigenlijk geen gangen. Dan loop je van kamer naar kamer naar kamer. Daar kan je ook altijd rondjes lopen.
ERNST-JAN PFAUTH: Soms met verstopte deuren in het behang.
FRANCINE HOUBEN: Ja dat vind ik leuk, dat zit hier ook in, op een moderne manier dan.
ERNST-JAN PFAUTH: En dus ook veel plekken om het huis binnen te komen ook. Niet alleen veel deuren binnen maar ook veel deuren naar buiten.
FRANCINE HOUBEN: Ja dat vond ik informeel, dat je aan de achterkant naar buiten ging. Dat hebben we later gesloten hoor. Ja ik moet even nadenken. Ook de materialen, ik kom toch uit Zuid-Limburg en ik heb ooit gelezen dat je zintuigen worden gevormd als je jong bent. Ik heb tot mijn achtste in Limburg gewoond. En Limburg.. je kunt het ook in het werk van Mecanoo zien, ik probeer altijd overal heuvels te maken in het landschap. Ik zeg altijd ‘een vlak veld is gewoon een voetbalveld’, dus dat zei iemand een keer, die kwam ik jaren later tegen in Limburg, die zei ‘nu snap ik jou werk, want het komt gewoon door Limburg waarom je zo bent.’ Maar ik denk dat dat wel klopt. Ik hou heel erg van solitaire bomen, landschappen waar… we hebben natuurlijk parken waar heuvels in zitten, waar verschil in zit. Dat geeft heel mooi perspectief. Ik ben niet calvinistisch opgevoed wilde ik zeggen, en ook het materialige van Zuid-Limburg.
We hebben nu ook het stadskantoor van Heerlen mogen ontwerpen, naast Peutz, dus daar gebruiken we ook we gekeimde, witte muren, waar je toch de tactiliteit en het reliëf ziet van de bakstenen die erachter liggen. En dat we dat dan wit verven, keimen heet dat.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat heb je ook in je eigen huis destijds gedaan.
FRANCINE HOUBEN: Het eigen huis heeft wel die tactiliteit, maar het is heel erg geïnspireerd op – omdat wij toen net ook een beurs hadden gehad om door Japan te reizen – mensen noemen het ook wel een Japans huis en dat klopt ook wel, dus met bamboe schermen. Maar het wel toch een tactiliteit en perspectief en spelen met niveaus die een calvinist niet zou doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat een mooi idee dat je zintuigen worden gevormd in je jeugd, dus waar je op dat moment opgroeit. Dat had ik nog nooit gehoord.
FRANCINE HOUBEN: Ik weet ook niet of het waar is, maar ik ben er echt van overtuigd.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel een leuke theorie überhaupt.
FRANCINE HOUBEN: Ja iemand moest ik ergens voor een of andere ziekenhuis acquisitie doen en toen vertelde ik dat ook aan mevrouw en die zei ‘hoezo? Heb je dat bewezen?’
ERNST-JAN PFAUTH: Even een paar papers overleggen als bewijs.
FRANCINE HOUBEN: Dus dat heb ik niet, maar ik geloof het wel, in ieder geval dat het voor mij geldt.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen je dit huis ontwierp, je eigen huis, toen was je ergens midden in de dertig, zo oud als ik nu ben. En hoe zag je leven er toen uit?
FRANCINE HOUBEN: Eh… één kind, een baby, en met mijn toenmalige partner werkten wij heel hard. En ik had heel erg de droom dat ik, ik dacht wonen, werken, recreëren, ik wil eigenlijk dat dat in één huis past. Dus we hebben ook een studio ontworpen, want de gedachte was – je kan nu natuurlijk alles online doen maar dat was toen niet zo – dat ik een studio beneden had, dan was ik ook meer verbonden met een directe telefoonlijn, die hangt er ook nog steeds. Maar die directe telefoonlijn tussen het bureau hier in Delft en de studio. Dus het woon-werk-recreatie-huis, maar ook dat het huis zou uitstralen dat je op vakantie was in je eigen huis. En dat doet het ook vind ik. Want ik dacht ‘moet ik dan ook nog op vakantie gaan? Helemaal geen zin in’.
ERNST-JAN PFAUTH: Ook een beetje uit je jeugd want toen ging je ook nooit op vakantie want toen waren jullie de buurt aan het verkennen.
FRANCINE HOUBEN: Ja ik heb dat dus ook nooit zo erg gehad dat ik de hele tijd op vakantie zou moeten.
ERNST-JAN PFAUTH: En Mecanoo bestond al, daar werkten jullie dan samen in. Het zat toen ook al in dit prachtige pand waar we nu in zitten toch?
FRANCINE HOUBEN: Ja het is in mijn studentenkamer begonnen maar op een gegeven moment was mijn studentenkamer te klein daarvoor en hebben we de allergoedkoopste kamer achter in dit pand gehuurd.
ERNST-JAN PFAUTH: En nu heb je het hele pand overgenomen zo ongeveer. En wat me wel bijzonder lijkt, ik zit het me een beetje voor te stellen, ik ben dus halverwege de dertig, dat je dan al je eigen huis ontwerpt, dat klinkt al als een soort van vroeg levenswerk maken. Voelde je dat zo van ‘ik ben wel erg jong om nu al een eigen huis te mogen ontwerpen’ of vond je het heel erg vanzelfsprekend?
FRANCINE HOUBEN: Nou vanzelfsprekend niet, want sowieso hadden we in Nederland überhaupt geen traditie om je eigen huis te bouwen. Ik denk dat dat nu meer mogelijk is dan toen. Ja we hadden de mogelijkheid om ergens een stukje grond op een hele bijzondere plek plek te kopen en we hebben dat gedaan en dat was ook het ondernemerschap van ons beiden, dat we allebei die flow hadden om dat te kunnen bedenken.
ERNST-JAN PFAUTH: Echt groots denken is dat wel toch?
FRANCINE HOUBEN: ja bijna wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Naast een eigen bedrijf en één kind. Je hebt nu drie kinderen toch?
FRANCINE HOUBEN: Ja en zwanger zelfs, van de tweeling.
ERNST-JAN PFAUTH: Zwanger zelfs! Allemaal tegelijk.
FRANCINE HOUBEN: De kinderen zijn ook geboren toen het huis net niet af was, maar twee dagen daarna werden ze geboren. Dus ik zeg altijd ‘met een hele dikke buik de verhuizing gedaan’ en de toiletten deden het nog niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat zegt wel echt veel over…
FRANCINE HOUBEN: Ik weet nog dat mijn toenmalige partner zei: ‘Kan je niet even wachten met bevallen?’, maar ja dat ging niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar sommige mensen reserveren voor elk van de dingen die je nu hebt gezegd een decennium. Een decennium om een bedrijf op te bouwen, een decennium om een gezin te stichten, en een decennium om een eigen huis te gaan bouwen. En jij deed het allemaal tegelijk. Dat zegt wel veel over hoe ondernemend je bent.
FRANCINE HOUBEN: Ja, dat is wat mijn vader altijd zei: ‘Hou je grenzen in de gaten’. Daar heb ik nog steeds last van, dat ik veel te veel wil.
ERNST-JAN PFAUTH: Ben je er wel eens overheen gegaan? Over je grenzen?
FRANCINE HOUBEN: Nou dat zal wel. Ik bedoel ik weet wel dat toen het huis er stond en de tweeling was geboren, mijn toenmalige partner vertrok.
ERNST-JAN PFAUTH: Jullie gingen uit elkaar.
FRANCINE HOUBEN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus het huis is af, je hebt een tweeling van nul jaar oud.
FRANCINE HOUBEN: En een kind van twee.
ERNST-JAN PFAUTH: En een bedrijf. Hoe heb je dat in godsnaam overleefd?
FRANCINE HOUBEN: Dat was een hele zware tijd. Het ingewikkelde was ook, ik weet niet of jullie dat als journalist ook moeten, maar als je een eigen bedrijf hebt, dan gaat het zogenaamd altijd goed met je.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat herken ik wel ja. Want als het niet goed met jou gaat, gaan mensen denken dat het ook niet goed met je bedrijf gaat.
FRANCINE HOUBEN: Ja zoiets. Je moet altijd weer zorgen… je bent er ook economisch afhankelijk van, of er is natuurlijk personeel afhankelijk van je, dus het gaat altijd goed met je. Maar ik zag er natuurlijk broodmager uit. Maar goed, ik heb het overleefd en ook met veel… ik geloofde er ook in.
ERNST-JAN PFAUTH: Voelde het ook echt als overleven?
FRANCINE HOUBEN: Ja, ik denk het wel. Want er was natuurlijk ook heel veel verdriet en onbegrip. Maar goed.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe je dat allemaal kan combineren. Want als je in je eigen bedrijf rondloopt moet je ook nog… als jij er chagrijnig rondloopt als oprichter en directeur, wordt iedereen chagrijnig.
FRANCINE HOUBEN: Nou we waren toen natuurlijk nog met vier die het bureau runden, met vier personen nog, waarvan één mijn ex was. Maar goed, ik wil daar niet verkeerd over spreken.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je daar nu op terug kijkt, denk je dan wel eens van ‘hoe heb ik dat gered’?
FRANCINE HOUBEN: Zeker. En ook wel ‘hoe heb je het gered, persoonlijk’, maar ook wel ik ben toch wel van human values, ik bedoel van ‘hoe is dit mogelijk geweest’? Maar goed, het is uiteindelijk allemaal goed gekomen hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me ook voorstellen als je zo’n dieptepunt meemaakt en zo veel tegelijk moet doen, je was al onverschrokken dat je al die dingen tegelijk deed, dus een eigen huis bouwde en een gezin sticht en een bedrijf, dat je daarna denkt ‘als ik dit kan overleven dan kan ik daarna de hele wereld aan’.
FRANCINE HOUBEN: Nou ik denk niet dat ik het zo letterlijk heb gedacht, maar ik heb wel gedacht… Want ik weet ook als je bijvoorbeeld zo’n project in New York wint, en ik was totaal overtuigd dat ik dat kon en ook dat ik dat zou kunnen winnen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dan bedoel je de New York Public Library.
FRANCINE HOUBEN: Ja, terwijl mijn eigen personeel dacht ‘wat doet ze daar?, bij wijze van spreken. En toen haalden we het ook nog.
ERNST-JAN PFAUTH: Want even voor de goede orde: Dat is een project van een half-miljard, toch?
FRANCINE HOUBEN: Ja 500.000, de bouwkosten hè.
ERNST-JAN PFAUTH: En één van de grootste architecten van deze tijd had zijn tanden er al op stukgebeten: Norman Foster toch? Dus dat zegt al wat over hoe controversieel en ambitieus dit project was. Dat je het zo zwaar hebt gehad, vrij vroeg in je leven, dat heeft je ook een soort zelfvertrouwen gegeven van ‘als ik dat aankan, dan kan ik ook wel de New York Public Library ontwerpen’.
FRANCINE HOUBEN: Nou ik weet niet of dat zo letterlijk is, ik bedoel ik had… Ik bedoel ik kende New York goed, mijn broer had er gewoond, ik ben al vanaf mijn… Dat vertel ik ook altijd in Amerika. Het is wel grappig dat, ik ben nummer vier van vijf kinderen, maar als we de middelbare school af hadden, mocht je van je ouders iets anders gaan doen. De broer van mijn vader was missionaris, in oost Maleisië, Sarawak. Dus de drie boven mij, gingen allemaal naar ome Joop toe, naar de missionaris en die gingen daar een paar maanden heen ofzo. Maar toen ik die leeftijd had, ik weet eigenlijk ook niet waarom, toen gingen hele goede vrienden van hen, die verhuisden naar Buffalo, New York. Dus toen zeiden mijn ouders tegen mij: ‘Weet je wat, ga jij eens een paar weken naar Amerika toe’. Dus ik met echt helemaal geen geld, met de Greyhound Pass, en het vliegtuig naar Amerika toe. En dat was het jaar van de Bicentennial en het jaar van de Olympische Spelen, en toen dacht ik ‘ja, ik ga niet de hele tijd bij die mensen zitten’…
ERNST-JAN PFAUTH: De Bicentennial, het 200-jarig bestaan toch?
FRANCINE HOUBEN: 200-jarig bestaan van Amerika ja. Daar waren heel veel festiviteiten omheen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dit was 1975?
FRANCINE HOUBEN: 1976. En de Olympische Spelen in Montreal, in Canada. En toen ik daar was, dacht ik ‘weet je wat, ik neem een Greyhound Pass’. En ik kwam allemaal mensen in het vliegtuig tegen. Volgens mij eentje die naast mij zat, die bij mij op de middelbare school hadden gezeten. En iemand die ook een bouwkundestudent was, die hadden allemaal een Greyhound Pass genomen. Weet je wel, wat er in Nederland hadden met de trein, dat je met de trein…
ERNST-JAN PFAUTH: Interrailen.
FRANCINE HOUBEN: Dus toen dacht ik ‘dat ga ik ook doen’, dus ik het geregeld dat ik ook zo’n Greyhound Pass kreeg en ik ben gewoon in mijn eentje door Amerika gaan trekken. Waarom vertel ik dit? Omdat het zo grappig is, want ik ben naar Washington gegaan, naar Boston gegaan. De 4th of July 1976 was in Boston, bij het grote feest. Ik ben naar Montreal gegaan, en naar Toronto en New York, En het grappige is, dat dit nu de steden zijn waar ik werk.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja inderdaad! Dat vind ik grappig, maar ook dat je ouders dus je een soort tussenjaar of zoiets organiseerden.
FRANCINE HOUBEN: Ja niet een tussenjaar, want ik denk dat ik er misschien zes weken ben geweest. Ik studeerde al bouwkunde één jaar, en in die zomer ben ik het gaan doen. Ik denk dat ik gewoon zes weken door Amerika heb gereisd.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is wel mooi toch, dat je ouders zoiets hadden voor jou en je broers en zussen zo van ‘ga maar even de wereld zien, je hebt je middelbare school af’.
FRANCINE HOUBEN: Hebben mijn ouders, vooral mijn moeder, in die zin zijn wij toch heel erg door mijn moeder gestimuleerd. Ik ging al liften met mijn zus op mijn veertiende, door Europa, naar Engeland. En dan ging ik met mijn zus, en mijn zus is drie jaar ouder dan ik. En dan deden we de Bosatlas open, deden we onze ogen dicht en dan prikten we en dat kwam in het Balatonmeer terecht en dan gingen we daarheen reizen.
ERNST-JAN PFAUTH: Jeetje, dus je hebt wel…
FRANCINE HOUBEN: Ik bedoel, ik zou het mijn kinderen… Mijn moeder heeft natuurlijk de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, kwam uit een dorp en had nooit mogen studeren, had zes broers, haar vader was huisarts, iemand moest die huisapotheek runnen. In de Tweede Wereldoorlog waren zij van het verzet, dat allemaal georganiseerd. Dus die heeft eigenlijk nooit iets mogen doen, terwijl ze dat wel in zich had.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat heeft ze wel lekker gecompenseerd met jullie dan zeg.
FRANCINE HOUBEN: Ja dat is toch bijzonder, want je kan ook denken vanuit dat trauma…
ERNST-JAN PFAUTH: Ja een negatief mensbeeld krijgen.
FRANCINE HOUBEN: Ja, maar die stuurt ons overal heen. En je moest het maar zelf oplossen.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat een vertrouwen in jullie en in de mensheid in het algemeen, dat twee tienermeisjes door Europa mogen liften.
FRANCINE HOUBEN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt eigenlijk die onverschrokkenheid waar we het eerder over hadden in je opvoeding meegekregen. Wat bijzonder.
FRANCINE HOUBEN: Als ik terugdenk is het echt bijzonder. Ik bedoel hoe jong waren wij? Dat we gewoon liftend, eerst naar Engeland en Wales zijn we geweest met mijn zus en later naar Hongarije, wat toen nog een Oostblokland was.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat ik wel grappig vind is dat ik net zei ‘wat onverschrokken dat je de New York Public Library aandurfde’, en toen zei jij ‘ja maar ik had een broer in New York wonen en ik was er wel eens geweest’. Dat staat toch niet in verhouding.
FRANCINE HOUBEN: Ja en mijn broer had er in 1978 gewoond ofzo, maar goed, ik dacht ‘ja dat kan ik gewoon’.
ERNST-JAN PFAUTH: Want een element wat ik nog niet heb benoemd is dat de New York Public Library financieel mogelijk wordt gemaakt door een Board of Trustees, en dat is de absolute elite van New York, en daar heb je mee te maken. Dat is in feite de opdrachtgever die alles goed moet keuren. Dat zie je ook heel mooi in die documentaire. Ivo Niehe heeft een vierdelige documentaire over de New York Public Library en over jouw carrière in het algemeen gemaakt. Lekker ronkende documentaire. En daar zie je ook op een gegeven moment dat je de trustees moet spreken. Een meer intimiderende groep dan de elite van New York lijkt me niet te bestaan.
FRANCINE HOUBEN: Nou en het meest opmerkelijke is, is natuurlijk dat we die opdracht hebben gekregen omdat eigenlijk in New York, maar eigenlijk überhaupt in heel Amerika, een heel netwerk is van trustees, en ik kende New York als stad maar ik kende verder helemaal niemand. Dus ik zat helemaal niet in een lobbycircuit, helemaal niet. Ik was een totale onbekende voor hen. Maar goed, ik had natuurlijk wel Mecanoo en zelf ook norm en naam opgebouwd met bibliotheken. Dus ik kreeg een enorme… Ik werd ook de ‘Library Whisperer’ genoemd.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat kunnen Amerikanen goed: een label op je plakken. Library Whisperer, mooie naam.
FRANCINE HOUBEN: Daarna dacht ik: ‘Ik moet gauw zorgen dat ik ook andere dingen dan bibliotheken ga doen’. Maar toen deden we Washington al. Dus dat was natuurlijk toch al… Washington is twee jaar eerder dan New York.
ERNST-JAN PFAUTH: Iets heel anders: Hoe oud was je toen je voor het eerst in het pantheon in Rome kwam?
FRANCINE HOUBEN: Eh… eigenlijk niet eens zo jong. Ik vind dat het meest indrukwekkende gebouw dat ik ken. Met dat licht.
ERNST-JAN PFAUTH: Voor de mensen die het niet kennen, er zit een oog…
FRANCINE HOUBEN: Ja een gat in het plafond, een oog, en dat is ook helemaal open naar de lucht en daar komt het licht wat naar binnen valt. Er is nog wel een speciale geschiedenis waarom ik niet als kind in Rome ben geweest. Want ik heb gymnasium gedaan en dan ging je met de hele klas naar Rome toe. En toen was ik heel principieel dat ik niet mee ben gegaan want niet alle kinderen konden het betalen. Dus toen ben ik niet meegegaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus uit principe ben je niet meegegaan omdat niet iedereen mee kon. Dat is best bijzonder, op die leeftijd zo’n offer kunnen maken.
FRANCINE HOUBEN: Ja. Dus voor mij was het wel bijzonder toen ik uiteindelijk voor het eerst in Rome kwam. Ik denk dat ik toen al in de dertig was.
ERNST-JAN PFAUTH: In de dertig. Ik had vermoed dat je daar al veel eerder was geweest. Er zit in die documentaire van Ivo Niehe een scene dat je het pantheon in loopt, en dan zie je die oculus en toen opeens zag ik het in bijna al je ontwerpen terugkomen. Dus in de TU Delft komt het licht van boven, in Birmingham in de bibliotheek, de kapel. Dus ik dacht dat is een heel vormend bezoek voor je geweest.
FRANCINE HOUBEN: Nou soms zijn dingen die je ziet meer een eyeopener waarom je dat zo vindt. Maar op zich, al het werk wat jij noemt is na mijn dertigste. Maar ik krijg soms ook vragen weet je wel, dat ik denk van… Je hebt een paar van die standaard vragen ‘wat is je meest populaire gebouw’ zoiets. Toen dacht ik toen ik daar kwam ‘dit is het meest zo basaal waar architectuur over gaat’. Het gaat over licht en ruimte en de elementen. Hoe heet het ook alweer?
ERNST-JAN PFAUTH: Het regent gewoon naar binnen.
FRANCINE HOUBEN: Ja, en dat vind ik zo mooi daar, dat licht.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar toen je daar kwam was je eigenlijk al deels gevormd als architect. Want hoe oud was je eigenlijk toen je bedacht ‘ik wil architect worden’?
FRANCINE HOUBEN: Dat weet ik nog heel precies want dat was op de middelbare school, ik denk ik de vijfde of zesde klas ofzo, dan kon je ook naar bepaalde dingen gaan om te gaan kijken.
ERNST-JAN PFAUTH: Een snuffelstage ofzo?
FRANCINE HOUBEN: Nou, ook niet eens denk ik. Nou ja wel, ik heb wel eens een snuffelstage hier in Delft gedaan bij de Shell. Maar ik deed het eigenlijk meer, ik had inmiddels twee broers die in Delft studeerden. Dus mijn broers zeggen ook altijd dat ik hen achterna ben gegaan. En dat klopt deels ook wel want ik vond het gewoon leuk om naar mijn broers te gaan. Dus ik heb een snuffelstage hier bij de Shell gedaan die in Delft-Rijswijk zat. Maar dat deed ik vooral eigenlijk om naar mijn broers te kunnen gaan. En ik weet dat mijn broer, die was inmiddels bouwkunde gaan studeren en die nam mij mee naar het gebouw voor bouwkunde, wat inmiddels afgebrand is. En ik kom de maquettehal binnen, en ik denk: ‘Yes’. Weet je, het is echt die seconde, ik kan het me nog steeds herinneren. Dus het kwam echt omdat mijn broer mij meenam. Mijn broer net boven mij, die is anderhalf jaar ouder, die mij meenam naar het gebouw van bouwkunde.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat was het daar, je stond dus in een hal met allemaal maquettes, kan je je nog herinneren waarom je dacht ‘yes’?
FRANCINE HOUBEN: Nou dus die hele sfeer, gewoon dingen maken en ik denk dat dingen ook wel kloppen. Dit heb ik nog niet verteld, maar ik was van de middelbare school afgestuurd, en toen moest ik…
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je niet mee wilde op reis?
FRANCINE HOUBEN: Nee, dit was iets anders. Heel verhaal waarom dat was, echt volkomen onzin. Ik ben namelijk nog de laatste klas voor de mammoet. Dus nog het oude systeem, ik heb nog vijftien vakken gymnasium bèta gedaan. En in de vijfde klas bleef ik zitten omdat ik veel te… ik bedoel ik deed ook theater en ik deed mee met de sport en ik te veel deed, en ik zat ook in het schoolbestuur enzovoort, en ik was klassenvertegenwoordiger. Ik deed te veel, dus dat jaar bleef ik zitten. En dan hadden ze natuurlijk een bezemklas voor mij moeten oprichten. En er was een lerares die blijkbaar de pik op mij had, die zei dat ik iedereen van de klas afleidde, en daarom werd ik van school gestuurd. En dat was heel raar, ik zeg altijd als grapje ‘mijn moeder heeft me ooit op de kleuterschool naar school gebracht en is nooit meer op school gekomen, en me opgehaald toen ik van school werd gestuurd’, want wij moesten altijd alles zelf doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus eigenlijk je bedrijvigheid gestraft door de school.
FRANCINE HOUBEN: Ja en toen moest ik ineens samen met mijn moeder naar allerlei andere scholen op zoek om te solliciteren of ik daar aangenomen zou worden. En die anderen die daar ook moesten solliciteren waren allemaal die aan de drugs waren, of wel iets hadden uitgespookt, maar ik was eigenlijk een heel braaf meisje.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, jij was van school gestuurd omdat je zo actief op school was.
FRANCINE HOUBEN: Dus toen heeft de school mij terug moeten nemen, want al die leerscholen zeiden ook van ‘dit is onzin’, op voorwaarde dat ik een test moest doen. En dat ik het mammoet systeem in moest. Dus de voorwaarde was dat ze geen klas voor mij hoefden op te richten. Maar uit die test kwam dat ik maatschappelijk, technisch en creatief was. Ik denk dat het, niet dat ik daar zo hard mee bezig was met wat ik wilde gaan doen, maar toen uiteindelijk daar het kwartje viel toen ik met mijn broer in die maquettehal van bouwkunde was. Ik denk dat het bij mij boven kwam van ‘maatschappelijk, technisch en creatief’. Maar niet dat ik zo… Verder ben ik nergens anders gaan kijken.
ERNST-JAN PFAUTH: Je wist ‘dit is het gewoon’.
FRANCINE HOUBEN: Ja maar je moet je voorstellen, nu moet je met je kinderen alle scholen gaan bezoeken naar welke school ze gaan. Wij verhuisden altijd en gingen gewoon altijd met z’n vijven naar de volgende katholieke school in de volgende stad. Wij gingen dat helemaal niet uitzoeken.
ERNST-JAN PFAUTH: En je stond daar in die hal, met die maquettes, en je dacht…
FRANCINE HOUBEN: Ik dacht ook ‘er zitten al twee broers in Delft, ik ga er ook heen’.
ERNST-JAN PFAUTH: En keek je vanaf dat moment anders naar de wereld?
FRANCINE HOUBEN: Nou toen ben ik toch echt, in die zin, ben ik echt een kind van de TU Delft. Mijn hele leven daarvoor heeft mij gevormd, maar ook de TU Delft. Dat is natuurlijk toch de tijd, ik ben in 1974 gaan studeren, dat was natuurlijk een enorme… nou ja de zeventiger jaren. Alle universiteiten waren in opstand. Daar liep bouwkunde was een van de grootste van Nederland die maatschappelijk betrokken was. Ook daar kwam ik in het, nou ja noem het maar even ‘schoolbestuur’, ik zat in Stylos, meehelpen het jaarlijkse feest organiseren wat voor 3000 mensen was. Ik ging naar Amerika, ging ik op stap om alle gebouwen te bekijken. Bouwkunde was een ontzettend inspirerende omgeving.
Tegelijkertijd waren mensen in die tijd heel erg maatschappelijk betrokken, waren eigenlijk meer politiek bezig. En wij, of ik, maar ook wij, we waren echt een groepje, dachten ‘ja ik wil wel maatschappelijk betrokken zijn, maar ik wil wel ontwerpen’. We zijn heel erg in de stadsvernieuwing beland vervolgens, zowel op school als ontwerp, heel erg bezig rond volkshuisvesting, stadsvernieuwing. De vernieuwing van de stadsvernieuwing is ook echt ons afstuderen geweest.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja daar ben ik zo benieuwd naar. Maar heel even, je zei ‘maatschappelijk betrokken, maar wel ontwerpen’, waarom is dat een tegenstelling?
FRANCINE HOUBEN: Omdat eigenlijk heel veel mensen die bouwkunde studeerden gingen de politiek in, of bewonersorganisaties, of projectorganisaties…
ERNST-JAN PFAUTH: Volkshuisvesting ofzo?
FRANCINE HOUBEN: Volkshuisvesting ja, wat trouwens een hele belangrijke afdeling was hoor bij de gemeenten, maar ja uiteindelijk was ik toch een ontwerper.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus maatschappelijk en politiek was een logische combinatie en voor jou was het ook ontwerpen.
FRANCINE HOUBEN: Ja ik wil niet het potlood uit handen geven. Maar ik heb wel echt in die zin ook een kind van de zeventiger jaren wat ook heel maatschappelijk betrokken jaren waren.
ERNST-JAN PFAUTH: Was het ook in die geest dat je niet besloot met de Romereis mee te gaan?
FRANCINE HOUBEN: Nou ja, dat zal tien jaar eerder zijn geweest, maar ik denk dat ik ook zo opgevoed ben thuis en dan vooral door mijn moeder.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat kreeg je mee thuis?
FRANCINE HOUBEN: Nou dat je altijd voor anderen moest zorgen. Ik zei ook wel van als wij met Kerstmis kan ik me herinneren in Groningen, stonden wij op Eerste of Tweede Kerstdag bij het Leger des Heils eten te geven voor de arme mensen of de homeless van Groningen ofzo. Daarvan vond mijn moeder dat wij mee moesten doen. Daar deed mijn moeder zelf ook aan mee hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom vonden je ouders dat zo belangrijk? Iedereen vindt het heel belangrijk als je het ze vraagt, maar jouw ouders handelden er ook naar.
FRANCINE HOUBEN: Ja zeker, en zeker mijn moeder.
ERNST-JAN PFAUTH: Kwam dat door de oorlog?
FRANCINE HOUBEN: Ja misschien en ze was natuurlijk ook de dochter van de dorpsarts, van de fabrieksdorp, Ulft.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dan zie je allemaal wat er gebeurt in de maatschappelijk.
FRANCINE HOUBEN: En zij heeft natuurlijk heel erg in het verzet gezeten, dat huis was echt het huis van het verzet van de Achterhoek.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus je hebt eigenlijk een heel mooie opvoeding gehad in zin van dat het vertrouwen je is gegeven van ‘ga Europa maar in’, er is je meegegeven dat je moet geven en anderen moet helpen. Hoe is dat vervolgens dan teruggekomen in je werk? Bijvoorbeeld je afstudeeropdracht. Hoe kwamen die lessen uit je opvoeding daarin terug?
FRANCINE HOUBEN: Nou wat je wel als rode draad door het hele werk ziet en ook door het afstuderen, is toch die maatschappelijke betrokkenheid en altijd proberen dingen te doen, aan de orde te stellen, die dan belangrijk zijn. Ik ben natuurlijk in de jaren ’80 afgestudeerd in de tijd van stadsvernieuwing, en dan de vernieuwing van de volkshuisvesting. Toen was het nog huisvesting alleen voor gezinnen en bejaarden. Je had natuurlijk de Van Dam-regeling, dat ook jongeren recht op huisvesting hebben, of dat er ook andere mensen zijn die heel anders wonen dan in een gezin. Dus dat stelden wij heel erg aan de orde en daar zijn we ook op afgestudeerd.
ERNST-JAN PFAUTH: En je had op hele jonge leeftijd je eerste opdracht, op het Kruisplein in Rotterdam.
FRANCINE HOUBEN: Ja toen was ik nog student.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat is toch absurd? Ik dacht eerst ‘oh ze zal wel een studentencompetitie gewonnen hebben’ toen ik daarover las. Maar toen begreep ik later dat ongeveer elk architectenbureau in Nederland had meegedongen naar dat project, dus een sociale woningbouw op het Kruisplein in Rotterdam, en dat jij dat doen met enkele andere medestudenten, echt jonge broekies…
FRANCINE HOUBEN: Ja we waren jaargenoten.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat jullie die opdracht kregen.
FRANCINE HOUBEN: Gewonnen hè. Ja we wonnen natuurlijk niet zomaar die opdracht.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, hard aan gewerkt natuurlijk. Maar waren gaven ze het vertrouwen aan een stel twintigers?
FRANCINE HOUBEN: Ik was 25 toen we dat wonnen. Nou het was een competitie die we wonnen. In die zin is dat ook heel uniek. En vervolgens hebben we ook weer gezorgd dat, ja het zou nu niet kunnen, je moet nu overal je diploma voor hebben, maar niemand van ons was nog afgestudeerd. Twee geloof ik. Als ze waren afgestudeerd waren ze net een maand geleden afgestudeerd, bij wijze van spreken. En wij hebben toen ook wel gezorgd dat we om ons heen organiseerden, bijvoorbeeld een leraar van de TU Delft die ook heel veel stadsvernieuwing in Amsterdam deed, echt een architectenbureau had, dat die ons coachte. Of weer een andere vriend…
ERNST-JAN PFAUTH: Ja maar dat is wel het minste, dat je een paar coaches hebt, als je zo jong bent. Maar je zei ‘de competitie, die hebben we gewonnen’, suggereer je daarmee dat jullie gewoon het beste idee hadden?
FRANCINE HOUBEN: Ja en dat vond de jury ook. En we hebben ook echt alles zelf getekend. Ik was er ook helemaal verbaasd over. Dat je ook de stopcontacten en plinten, dat je dat
allemaal moest tekenen en uitrekenen. We deden alles zelf. We hadden wel coaches en daar speelt toch weer die TU Delft een belangrijke rol in, dat ook mensen die daar gestudeerd hadden en net vijf jaar ouder waren dan wij, bijvoorbeeld Ted Schutte, en die leerde ons heel veel over de bouw. En een ander die had een architectenbureau en die leerde ons bestek schrijven. En het leuke was dat we toen met z’n vijven inmiddels, iedereen had verschillende skills. Dus een was heel goed in bestekken, je moet hele bestekken typen, nou dat deed Henk. En de ander was dan technisch goed, die deed dan de detaillering.
En ik was van de hele woningtypologie en die hele puzzel en de kasten en de keukens deed ik ook. We hadden een hele filosofie dat kasten en keukens anders moeten. En de installaties mocht ik ook doen. Dus we hadden wel deeltaken wat iedereen goed kon. En met elkaar, daarom zeg ik, je hebt het altijd over ‘mij’, maar ik werkte altijd in teams. Het is natuurlijk toch een beroep wat je in teams doet, dat doe je niet in je eentje. Ook zo’n Kruisplein winnen was toch ‘met elkaar’ en dat je denkt ‘nou dat kan die, en die kan dit, nou met elkaar kunnen we het wel’.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus aan de ene kant in je studententijd organiseer je feesten voor 3000 mensen…
FRANCINE HOUBEN: Heb ik heel veel van geleerd. Dus ik probeer bij elk publiek gebouw te bedenken: ‘Kan je er ook een goed feest organiseren?’
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi dat je dat meegenomen hebt. Maar aan de andere kant, ik stel me zo voor die competitie, dat jullie weinig geslapen hebben in die tijd. Dat het alleen maar tekenen.
FRANCINE HOUBEN: Dat vertel ik wel eens, ik was ook nog eens jarig, dat ik wel een 72 uur achter elkaar heb gewerkt.
ERNST-JAN PFAUTH: Werd je wel eens moe van jezelf?
FRANCINE HOUBEN: Ja haha. Dat doe ik niet meer hoor. Ik probeer echt altijd te slapen.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar ben je denk ik maar gewoon mee geboren toch? Met dat altijd aan de slag zijn, altijd actief zijn?
FRANCINE HOUBEN: Ik zeg altijd: ‘Ik heb een beetje te veel energie’. Ik drink ook geen koffie.
ERNST-JAN PFAUTH: Jij hebt geen cafeïne nodig, dat verbaast me niks.
FRANCINE HOUBEN: Nee dat moet ik ook niet doen want dan ga ik springen. Nee dat drink ik niet. Dat dronk mijn moeder ook niet en een deel van mijn kinderen ook niet en van mijn broers ook niet, we moeten geen cafeïne hebben. Het zit ook in cola hè en ook in thee zit cafeïne. Dus ik drink alleen maar, heel saai, kruidenthee.
ERNST-JAN PFAUTH: Nou ik begrijp het wel, dat je alleen kruidenthee drinkt als je al zo energiek van jezelf bent. En wat mij opviel, wat je met deze groep met wie je dit huisvestingsproject aan Kruisplein hebt gedaan, ben je daarna ook dit bedrijf begonnen toch, Mecanoo?
FRANCINE HOUBEN: Ja eigenlijk is dat hetzelfde. We wonnen het in 1980, en we deden het met Henk Döll, Roelf Steenhuis en ik, dus we heetten Döll-Houben-Steenhuis, het bureau. Maar iedereen noemde ons ‘Ozoo’ want de locatie was een oude dierentuin. En toen we het wonnen hebben ook Erick van Egeraat en Chris de Weijer aangesloten, dus toen waren we met z’n vijven. Nou alle vijf werden we directeur natuurlijk en hebben we Mecanoo opgericht. De dubbele ‘o’ is nog van de zoo.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké, en ik kan me voorstellen, het eerste project duurde vijf jaar toch voordat het helemaal af was. Ik heb beelden van jou gezien als dertigjarige dat je zo uitkijkt over dat project.
FRANCINE HOUBEN: Ja ik denk dat het in 1984/85 klaar was. Dus winnen tot het realiseren dat dat vier, vijf jaar heeft geduurd. En officieel hebben we Mecanoo in 1984 opgericht. Officieel bestaan we sinds 1984, maar ik zeg altijd 1980.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja dus toen was je eind twintig, net dertig misschien.
FRANCINE HOUBEN: In 1980 was ik 25 ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen het af was, was je dus dertig.
FRANCINE HOUBEN: En het staat er nog steeds.
ERNST-JAN PFAUTH: Kijk eens aan. Daarna even afgestudeerd, dat deden we er vast ook nog even bij neem ik aan.
FRANCINE HOUBEN: Ja wij hadden geen tijd om af te studeren omdat we zo met Kruisplein bezig waren, en toen dat Kruisplein bijna af was zijn we afgestudeerd. En toen kregen we nieuwe opdrachten omdat wij natuurlijk echt een changemaker waren in Nederland.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom?
FRANCINE HOUBEN: Nou ja, zo jong, maar dat je ook de volkshuisvesting aanpakt.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat jullie zo maatschappelijk betrokken waren?
FRANCINE HOUBEN: Maar ook dat we het anders wilden. Dat wilden wij als Mecanoo, dat team, maar ook moet je niet vergeten wat ik je zei, die mensen uit de jaren ’70 die ook bouwkunde hadden gestudeerd en net wat ouder waren, die zaten bij de afdeling Volkshuisvesting in Amsterdam of Rotterdam, die zaten bij de woningcorporaties, die zaten bij de bewonersorganisaties. Dus daar zat wel een heel netwerk van bouwkunde-gelinkte mensen rond die volkshuisvesting en stadsvernieuwing in Nederland. De bestuurderskanten, of hoe noem je dat, niet per se bij de architecten.
ERNST-JAN PFAUTH: Want jullie hadden zelf het potlood in de handen.
FRANCINE HOUBEN: En een van de grote dingen is dat, omdat het ook mooi moet zijn. Dus dat het een recht is van mensen om in een mooi huis te wonen.
ERNST-JAN PFAUTH: Want dat viel me op in veel gesprekken die ik van jou zag, dat je vroeger, vooral vroeger, veel uit woede werkte. Dat woede een drijfveer was.
FRANCINE HOUBEN: Ja ik moet altijd ergens boos over zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar vaak de dingen die dan genoemd werden waar je boos over was waren eigenlijk ‘lelijkheid’. Dus geluidschermen langs de snelweg, om maar een voorbeeld te noemen. Waarom vind je schoonheid zo belangrijk? Waarom vind je het belangrijk dat iedereen in een mooi huis kan wonen?
FRANCINE HOUBEN: Nou omdat je het voor hetzelfde geld ook mooi kan maken. Dus als je de goede houding hebt, kan je het ook gewoon mooi maken. En mensen koppelen mooi aan geld, dat hoeft niet. En dat schoonheid, ik bedoel ook een bakker probeert gewoon een mooi brood te maken. Ik bedoel schoonheid is zo’n onderdeel van alle culturen, van arm en rijk en van iedereen, het kan ook gewoon mooi. Dus ik zei altijd ‘mag het ook mooi zijn?’.
ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon omdat het het leven wat leuker maakt.
FRANCINE HOUBEN: Ja!
ERNST-JAN PFAUTH: Maar zit er ook een hoger doel achter? Doet het ook iets met mensen om in een mooi huis te wonen?
FRANCINE HOUBEN: Ja, dat denk ik wel, dat schoonheid ook ongelofelijk belangrijk is, niet alleen voor jonge generaties maar voor alle generaties. Ik heb ook hele wijken ontworpen. Ik had een ontzettende hekel aan stoeptegels bijvoorbeeld, dat kwam ook weer uit mijn eigen jeugd dat ik op heuveltjes wilde maken, dat het ook heel leuk is dat als je met je driewielertje fietst dat er verschillende texturen zijn, dus dat je ander geluid hoort. Dus we hebben een hele wijk in Prinsenland ontworpen, heel erg op de zintuigen van kleine kinderen.
ERNST-JAN PFAUTH: Mijn volgende vraag was: Wanneer merkte je je gevoel voor schoonheid voor het eerst? Maar dus al op driejarige leeftijd was je bezig met de textuur van stenen.
FRANCINE HOUBEN: Nou natuurlijk niet bewust, maar…
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je kan het wel onder woorden brengen nu. Dus dat heeft zich toch genesteld in jouw bewustzijn.
FRANCINE HOUBEN: Ja. En daarom zeg ik ook dat het heel erg leuk is dat ik zo vaak verhuisd ben, of heel vaak, elke drie, vier jaar, dat is toch relatief vaak, en ik ook niet terugging, kan ik ook goed die periodes linken aan iemands leeftijd. Dus ik kan linken wat er was toen ik vijf was, of toen ik acht was, of toen ik tien was, toen ik middelbare school, ik kan dat ook nog onderscheiden.
ERNST-JAN PFAUTH: Iemand heeft me wel eens verteld dat als je verhuist of emigreert, dat je een soort hoofdstukjes in je leven creëert. Ik heb zelf een tijdje in het buitenland gewoond, dus dan ik heb ‘voor het buitenland’ en ‘na het buitenland’ echt als een soort hoofdstukken in mijn leven. En dat zeg jij nu eigenlijk ook, dat je dus in je jeugd hoofdstukjes hebt gecreëerd die gekoppeld zijn aan de plek en daardoor ook meer terug kan halen wat je beleefd hebt toen je vijf of zeven jaar was.
FRANCINE HOUBEN: Terwijl ik denk dat als mensen de hele tijd in hetzelfde huis blijven wonen, wat mensen dan nu zo stabiel voor kinderen vinden – dat heb ik ook gedaan voor mijn kinderen trouwens – maar dat dat eigenlijk als ik nu zo terugga waar ik vroeger woonde, zou ik zeggen ‘wat was dat klein’, maar dat vond ik helemaal niet klein toen. Of nou dus ook dat perspectief, waarom ik in die woonwijk Prinsenland kleine heuveltjes maakte, die nog geen meter hoog waren, omdat het leuk was als ik op mijn driewielertje zat dat ik me dat kan herinneren dat als ik over een heuveltje ging dat ik er ineens overheen kon kijken. Dat dat gewoon leuk is. En dat een paadje niet altijd rechte stoeptegels zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Je had eigenlijk al heel vroeg een oog voor landschap.
FRANCINE HOUBEN: Ik denk dat landschap heel erg onderdeel is, maar ook van mijn Limburgse… Ik bedoel in die zin is voor mij… ik doe natuurlijk ook veel plannen waar ik ook het landschap integreer.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik zag je in die documentaire aan de lopende band foto’s maken. Het kan een regiekeuze zijn, of maak je inderdaad de hele tijd foto’s?
FRANCINE HOUBEN: Het is wel zo ja. Nou wel zeker als ik aan het observeren ben. Kijk als ik nu in New York ben, daar was ik trouwens vorige week, dan vind ik het leuk omdat het nu normaal is om dan foto’s te maken, om te laten zien hoe mensen het gebruiken zodat ik dat in mijn verhalen kan gebruiken. Maar dat heb ik niet meer nodig om te observeren.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus foto’s maken staat gelijk aan observeren voor jou.
FRANCINE HOUBEN: Ja en ook communiceren vervolgens met mijn medewerkers. Want zeker als je werk doet in het buitenland, dan reis ik of in mijn eentje of je bent misschien met twee of drie of vier van Mecanoo, en je wil het communiceren want het grote team zit hier in Delft. En ik wil ook met hen communiceren hoe ik dingen doe of wat ik zie want anders snappen zij het niet. We zijn natuurlijk ook gaan filmen, want filmen is natuurlijk het nieuwe fotograferen, om het nog beter filmisch te laten zien. Kijk mijn beroep gaat toch niet alleen over licht en ruimte maar ook over beweging, en met een statisch beeld…
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wat je uit je jeugd omschreef, dat je beweegt op dat fietsje en dat je dan het landschap zit veranderen.
FRANCINE HOUBEN: Ja maar ook als je door een gebouw loopt. En als je dat hele gevoel wil hebben over ‘welcoming zijn’, ik weet nooit goed wat het Nederlandse woord daarvoor is.
ERNST-JAN PFAUTH: Gastvrij? Verwelkomend?
FRANCINE HOUBEN: Ja maar dat is zo heerlijk dat woord ‘welcoming’.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar wij hebben het woord ‘gezellig’ dat hebben de Engelsen niet.
FRANCINE HOUBEN: Nou ja, maar toch dat je je welkom voelt, dat is niet als gezellig.
ERNST-JAN PFAUTH: Uitnodigend.
FRANCINE HOUBEN: In welcoming zit ook, ik heb het natuurlijk over publieke gebouwen… publieke gebouwen zijn vaak met publiek geld gemaakt en is voor het publiek, dus het publiek moet voelen dat het van hen is. Dus hoe krijg je dat gevoel dat het van hen is? En je mag er zijn, je mag binnenkomen, we willen graag dat je binnenkomt. Dus ik weet daar geen goed Nederlands woord voor. Dat zit voor mij in het woord welcoming. En dat is toch een sequence of spaces, dat je dat buiten al voelt, en dat je dan naar binnen gaat door een deur waar ik dan altijd graag een dakje boven heb, dat je niet zo in de regen staat en dat de deur geen gat is in een glazen wand, maar dat er een ervaring is. En als je dan binnenkomt, er niet meteen een balie is waar een politieagent achter zit die kijkt of jij wel binnen mag komen. Nee, je krijgt eerst de ruimte om het zelf op te lossen en als je een vraag hebt kan je het aan iemand vragen, maar jij bent welkom. Jij bent binnen. Het is van jou.
ERNST-JAN PFAUTH: Want vroeger, de New York Public Library, dat hoofdgebouw als je daar binnenkwam, was je meteen in een soort sluis…
FRANCINE HOUBEN: Ja werd je meteen gecontroleerd.
ERNST-JAN PFAUTH: Tas openmaken.
FRANCINE HOUBEN: Dat doen wij niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat heb je veranderd. Grappig, dat is een praktisch voorbeeld daarvan ja. Dus fotograferen doe je om bewegingen vast te leggen, het filmen ook. En dus ook om te communiceren naar je team van ‘dit is hoe ik het voor me zie, wat ik beleef’. Dus het is ook een belangrijk onderdeel van waar we het eerder over hadden, als zo’n stad of omgeving leren kennen. En fotografeerde je al je hele leven? Wanneer begon je daarmee? In je jeugd al?
FRANCINE HOUBEN: Nou ik denk het niet want ik heb helemaal geen foto’s van vroeger. Nou ik had wel een klikje, ken je dat nog zo’n oud cameraatje met zo’n rolletje erin wat je zo moest doordraaien.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan kon je er twaalf maken en dan moest je hem inleveren.
FRANCINE HOUBEN: En dan had je ook nog als een grapje als je niet door had gedraaid dan kon je foto’s over elkaar heen doen. Ja ik fotografeerde wel maar zoals dat nu… Ik heb mijn hele studententijd, ik heb natuurlijk heel veel gereisd, ik ben heel veel op excursie gegaan, heel veel gefotografeerd, dia’s vooral. Het hele archief ligt op Mecanoo en ik denk ‘wat doe ik er ermee?’. Dat is ook nog een plan waar ik iets mee moet doen. En ja dat ben ik altijd blijven doen, in het begin hoor, nu niet meer.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat is dan belangrijk? Waar let je dan op?
FRANCINE HOUBEN: Perspectief, licht, observeren van hoe mensen het gebruiken, maar ook inspiratie. Kijk, dat is ook nog echt iets anders, als je zegt Mecanoo, of ikzelf dan, ik probeer iets te maken voor de bevolking in die stad. Ik probeer niet iets te maken wat ik mooi vind. We zijn natuurlijk toch opgeleid bijna, in ieder geval hebben mensen het idee dat een architect een eigen format ontwikkeld en dat je die dan vervolgens je hele leven vasthoudt. Altijd iets met bochtjes, of altijd wit, weet ik veel wat. Maar ja, zo ben ik niet. Want ik vind het juist leuk, vanuit mijn achtergrond ook, om iets te maken wat voor de bevolking daar is. Dus daarom laat ik me ook inspireren met wat ik daar zie. Hier ligt toevallig het boek van de Library of Birmingham. In Birmingham ben ik heel veel geweest.
ERNST-JAN PFAUTH: Een gebouw met drie lagen, ik omschrijf even wat we zien.
FRANCINE HOUBEN: Ja nou, het zijn eigenlijk een soort gestapelde dozen en daar zit een patroon over en één ervan is goud, daar zit het archief in. Het archief wat we ook willen laten zien, anders gebruik je een archief niet, dat stop je niet in de grond. En het andere is, er zit een patroon in van allemaal cirkels. En die cirkels die komen eigenlijk voor mij heel erg uit de geschiedenis van Birmingham, dan wel een persoonlijke interpretatie daarvan. Dus dat trotse van een industriestad die in verval is geraakt. De stad ook, wat nog steeds zo is, de stad waar sieraden wordt gemaakt. Heel veel met decoratie. Een stad in Engeland, de Commonwealth, daar wonen heel veel mensen uit India, Pakistan, Bangladesh, dat woont allemaal in Birmingham.
ERNST-JAN PFAUTH: Een gemengde stad.
FRANCINE HOUBEN: Een zeer gemengde stad qua achtergrond. Birmingham, zei ik ook als grapje, ‘is not that beautiful yet’. Dus eigenlijk is het niet van buiten bedacht, is dat die bibliotheek juist van binnen, die gevel, als je naar buiten kijkt geeft het een nieuw perspectief op Birmingham.
ERNST-JAN PFAUTH: Door die cirkels.
FRANCINE HOUBEN: Door die cirkels want het geeft hele mooie patronen en ook veranderende patronen in het gebouw zelf van binnen. Het geeft identiteit, maar juist ook als je binnen bent, naar buiten toe.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel mooi dat je zegt dat je nooit een vast stijltje hebt, omdat je eigenlijk je dienstbaar opstelt aan het publiek. Het moet iets zijn wat voor hen werkt, en niet een of ander stokpaardje wat jij elke keer laat terugkomen.
FRANCINE HOUBEN: Ja, afgezien van dat ik dat intellectueel ook niet interessant vind. Commercieel is het natuurlijk de handigste manier om te doen, maar ik vind dat ook niet leuk. Dit is bijvoorbeeld ontzettend geliefd.
[Francine laat een foto zien uit het boek]
ERNST-JAN PFAUTH: Ik zie nu drie mensen achter een hoog bureau met uitzicht over Birmingham werken. En eigenlijk voor het raam zie je al die cirkels die in elkaar over gaan. Of achter het raam.
FRANCINE HOUBEN: Ja het zit op ongeveer een meter afstand van het raam. En het leuke is Birmingham heeft nu ook de Games – ik denk de Commonwealth Games of zoiets, – het symbool daarvan is ons patroon. Ze hebben nu ook munten die zijn geslagen van dit patroon en het gebouw is gekozen door het publiek als beste gebouw van Engeland toen het klaar was, of van het Verenigd Koninkrijk, dat weet ik niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Een publieksprijs, dat lijkt me belangrijk voor jou, dat ze zeggen dat ze het mooi vinden.
FRANCINE HOUBEN: Ja dus niet de architectuurprijs maar de publieksprijs. En er is ook een postzegel van gemaakt. Dat is toch leuk.
ERNST-JAN PFAUTH: Dan heb je wel echt een bijdrage aan de stad geleverd. Dat is geweldig. Wat me zo opviel aan jou is dat je eigenlijk het standaardbeeld van de architect tart. Het standaardbeeld wat ook in het boek van Ayn Rand, The Fountainhead wordt beschreven van de architect die zelf bedenkt: dit moet er gebeuren, het ego staat voorop en het draait om het gebouw en niet om de omgeving, de omgeving moet zich maar aanpassen. Dat zijn een beetje de clichébeelden over de architectuur. Jij maakt ontwerpen die om toegankelijkheid draaien. Ik kan dat nu ook beter plaatsen door wat je allemaal vertelde over je jonge jaren. Dat je ook mee hebt gekregen om voor anderen te zorgen.
FRANCINE HOUBEN: Ja voor mij is dat heel logisch.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat begrijp ik nu beter, waar dat vandaan komt. Wat zou je jonge mensen adviseren die zelf ook architect willen worden? Wat is het belangrijkste advies wat je kan geven?
FRANCINE HOUBEN: Nou dat vind ik altijd, dat is vaker aan mij gevraagd, maar wat ik heel erg belangrijk vind… Kijk, er zijn heel veel verschillende architecten en dat is maar goed ook, ze moeten ook niet allemaal op elkaar gaan lijken maar wat ik hen wel echt adviseer, ik heb gewoon heel erg veel geleerd van gewoon… Je hebt nu heel erg het gevaar van dat iedereen achter zijn computer zit en de wereld bij elkaar fotoshopt. Dat is gewoon niet goed. Wij hebben echt een beroep dat over het realiseren van dromen gaat, het materialiseren van dromen. Dus hoe maak je dingen? Hoe voelt dat? Hoe is het geluid? Past dat in het landschap? Past dat in dat klimaat?
ERNST-JAN PFAUTH: De sensitiviteit waar je het over had, onder andere.
FRANCINE HOUBEN: Ja, en je doet het voor een bevolking. Je doet het voor… zeker een publiek gebouw. Kijk, hoe jij een privéhuis ontwerpt, dat mag iedereen zelf uitzoeken zeg ik dan. Dat doet er niet toe. Dat doe je voor één persoon, of één familie, en dat is super interessant, maar dat is gewoon net als een klein kunstwerk maken. Maar als je woningbouw doet of stedenbouw of publieke gebouwen, dan ben je een stad aan het bouwen. En dan moet je ook snappen voor wie je dat doet, vind ik dan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus ga achter je computer vandaan.
FRANCINE HOUBEN: Ja ga ook rondlopen, kijk hoe mensen zijn. Ga ook naar fabrieken toe. Kijk hoe je dingen kunt maken. Je bent natuurlijk toch, het is geen autonome kunst. Dat wilde ik gewoon zeggen. Wij zijn toch iemand die alles bij elkaar brengt, maar ook de bouwindustrie.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik zie jou als een architect die architectuur als een middel ziet en niet als het einddoel in zichzelf, omdat het middel toch mensen bij elkaar brengen is, of toegankelijkheid creëren, of huisvesting voor mensen creëren. Zelfs schoonheid is niet voor jou het einddoel, maar een middel om mensen gelukkiger te laten zijn. Vind je dat belangrijk voor andere architecten? Zou je dat mensen mee willen geven, van ‘zorg dat je architectuur geworteld is in een soort persoonlijke missie, in iets groters’?
FRANCINE HOUBEN: Ja dat vind ik natuurlijk persoonlijk wel, maar ik ben ook wijs genoeg, ik heb natuurlijk ook lesgegeven op verschillende universiteiten, en ja iedereen is anders. Maar goed, ik vind dat wel belangrijk. Het is wel dat je het vakmanschap…
ERNST-JAN PFAUTH: Want je hebt lesgegeven op Yale bijvoorbeeld.
FRANCINE HOUBEN: Yale en Harvard, Delft, ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Om maar een paar scholen te noemen. Geef je dat dan ook mee in je lessen?
FRANCINE HOUBEN: Ja. En in die zin is het ook wel weer grappig, vind ik, want nu ineens is iedereen een mensen-mens, maar dat ben ik mijn hele leven lang geweest. Nu is ineens dat mensen gaan uitvinden dat we het voor de mensen doen, ook de PR van architectenbureaus, gaat ook alleen maar over mensen. Dat is mijn werk altijd geweest. Het is ook niet voor niks dat dit boek ‘People, Place, Purpose’ heet. Dus zij zien dat ineens als een soort uitvinding, dat je het voor mensen doet. Ik hoop toch dat ons beroep dat altijd is geweest. En in die zin is voor mij mijn eigen jeugd en het werk hier in de stadsvernieuwing van Nederland, Rotterdam, maar ook Amsterdam en Den Haag, buitengewoon vormend geweest. Maar ook het onderwijs hier. Toch ook het maatschappelijk betrokken onderwijs wat de TU Delft toen gaf.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja ik vind het heel mooi hoe je die maatschappelijke betrokkenheid zo erg in de architectuur hebt kunnen brengen. Je tijd vooruit, dankzij je ouders, en je grote broer die je meenam.
FRANCINE HOUBEN: Ja zo is dat.
ERNST-JAN PFAUTH: Heel erg bedankt voor dit gesprek Francine.
FRANCINE HOUBEN: Ja graag gedaan.
Lees hier de interviews van auteur Ilja Leonard Pfeijffer politicus Neelie Kroes en comedian Jandino Asporaat terug.