Hij is een onmiskenbaar icoon uit mijn jeugd en waarschijnlijk ook uit die van jou: Henny Huisman, de man die miljoenen kijkers aan de buis gekluisterd hield met zijn programma’s als de Surpriseshow, de Soundmixshow en de Mini-playbackshow.
Maar de eerste tien jaar van zijn carrière geloofde geen enkele omroepbaas in hem. Henny werd keer op keer afgewezen. En als kind was hij, naar eigen zeggen, “een bang, zenuwachtig schepseltje”. Hoe heeft die moeizame start hem gevormd tot een van de meest succesvolle presentatoren die Nederland ooit heeft gekend? En kon hij echt genieten van het grote succes dat later volgde?
Henny vertelt er prachtig en kwetsbaar over, maar ook met sterke verhalen en smeuïge anekdotes. Over kieteltenten, wijvendieven en Schubbekutteveen. Onze audiotechnicus Marius moest zich tijdens de opname zelfs letterlijk onder zijn jas kruipen om zijn lachen te smoren. Ik hoop dat jij er net zoveel plezier aan beleeft!
Henny Huisman over zijn jonge jaren
Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.
Foto door Mark Uyl
ERNST-JAN PFAUTH: Henny, wat fijn dat je meedoet aan Jonge Jaren. Dankjewel daarvoor.
HENNY HUISMAN: Heel graag gedaan. Ik zag de lange lijst die je al afgewerkt hebt, zeg maar. Dat is heel raar om zo te zeggen. En er staan behoorlijk leuke en bijzondere namen bij. Dus ik dacht: nou ja, leuk om ook in dat rijtje te horen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik begin je automatisch te tutoyeren.
HENNY HUISMAN: Ja, dat doet iedereen.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Daar ben je aan gewend? Ik hoop niet dat je dat erg vindt.
HENNY HUISMAN: Nee, helemaal niet. Nee, dat komt een beetje, toen ik vroeger met kinderprogramma’s, was ik gewoon Henny Huisman. Sommige kinderen zeiden ook weleens van: “Henny Huisman, hoe heet je nou van je achternaam?” Weet je wel? Dus dat is er een beetje ingeslopen. En ik vind het ook helemaal niet erg. Ik vind, als je het vriendelijk bedoelt…
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, zo bedoel ik het zeker. Ik ben heel blij dat je meedoet. Ik heb ook met veel plezier je biografie gelezen. En er zat een passage in waar je over je jeugd vertelt. En daar zeg je: “Ik ben enorm gepest met mijn domheid en onhandigheid. Ik was een bang, zenuwlijdend schepseltje.”
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dan vraag ik me af: hoe word je van zo iemand, uiteindelijk een presentator die acht miljoen kijkers krijgt?
HENNY HUISMAN: Ja, dat vraag ik mezelf weleens af.
ERNST-JAN PFAUTH: Hebben we een uur voor. [Lacht] Voor die vraag.
HENNY HUISMAN: Nee, maar kijk, het punt is: als je niet goed kan leren en je bent stijf en je bent helemaal niet lenig of de beste van de klas of je kan geen enorme koprollen maken op de mat of wat dan ook. En je hebt dat allemaal niet. En ze stoppen je ook nog als leraar in de dommenrij. Je had bij ons de beste, en de goede, en de gewone, en de dommerij.
ERNST-JAN PFAUTH: De dommerij?
HENNY HUISMAN: De dommerij.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een rijtje in een klaslokaal?
HENNY HUISMAN: Ja, gewoon vier van die rijen, die werden zo bestempeld. Ik zat ook nog helemaal achterin ook. Dus achterin in de dommerij.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is pedagogisch niet echt verantwoordelijk.
HENNY HUISMAN: Nee. En het was ook niet voor die leraar dat hij dacht van: nou, ik zeg dat niet, maar dan weet ik een beetje, die hebben meer aandacht nodig of wat dan ook. Maar dat werd ook gewoon gezegd. En dat is niet bevorderlijk voor iemand. Maar je kan dan op twee manieren eindigen. Dat is dat je daarin meegaat en dat je eigenlijk een heel verdrietig leven daardoor krijgt. Dat je jezelf waardeloos vindt en dat je toch niks kan. Dat werd dan ook zo gezegd. De leraar zei zelfs tegen mijn moeder: “Ach Henny, dat wordt een fabriekie.” Dus met andere woorden, die komt ergens op de fabriek terecht. Nou ja, mijn vader werkte ook op de fabriek en de hele familie werkte bij Pieter Schoen allemaal, de verffabriek, wat nu Sigma Coating is. Dus mijn moeder dacht: nou ja, dat is prima, mijn man werkt daar ook en dat is allemaal niet zo erg.
Maar: of je knokt er tegen. Ik ben ervan overtuigd dat iemand als André van Duin, roodharig jongetje, volkswijk, gepest op school door zijn rode haar, homo, noem het maar op. Dan praat ik natuurlijk over zoveel jaren terug. Dan kun je vechten en gek gaan doen en een komiek worden, of niet. Die wilskracht zeg maar, die moet je hebben hoor, en het talent moet je ook natuurlijk hebben. Maar later heb ik wel eens gedacht: ik ben wel blij dat ze me zo vernederd hebben, anders had ik misschien een kabbelend bestaan gehad.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer kwam dat besef dan van: ik word gepest, ik word vernederd, ik moet hier wat aan gaan doen?
HENNY HUISMAN: Al jong hoor.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja? Hoe jong denk je ongeveer?
HENNY HUISMAN: Nou, ik was elf dat ik al in een bandje zat met Margriet Eshuijs, die was tien, moet je je voorstellen. En we hadden fanclubavonden, we hadden vijfhonderd kinderen die allemaal lid waren van The Marileens, waar ik dan in zat. En we hadden dezelfde kleding aan, en er zaten twee meiden in en twee jongens, waarvan ik de ene jongen was, en die hadden op hun rok geborduurd de eerste noten van de herkenningsmelodie. Kijk, en dat vond ik wat! Ik wilde niet bij die vijfhonderd kinderen horen, ik wilde dus op het podium mij bewijzen.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat vind ik al een vrij grote stap, ik bedoel de stap naar acht miljoen kijkers is groot, maar de stap van een gepest jochie naar in een band, op het podium met een fanclub, hoe ging dat dan? Hoe kreeg je dat voor elkaar?
HENNY HUISMAN: Dat is een heel leuk verhaal. Er woonde in onze straat een Indonesische familie, de familie Van den Eeckhout. En die familie, die was muzikaal. Vader was muzikaal, broers, weet ik veel allemaal. Nou. En eentje had ook een ukelele erbij, dat was ook [doet geluid na] “vaf, vaf, vaf”, mee spelen en zo. En toen mocht ik die ukelele even vasthouden om te spelen, en die laat ik godverdee zo uit mijn handen vallen zeg! En die hele achterkant ervan af.
ERNST-JAN PFAUTH: De onhandigheid waar je het eerder over had.
HENNY HUISMAN: De onhandigheid, de lul weer, die dat dan laat vallen, weet je wel. En ja, die kostte toentertijd, ik geloof, bijna 35 gulden. En ja, ik moest dus uit mijn spaarpot een nieuwe geven. Maar ik mocht die oude houden, en die heb ik met pleisters zo aan de achterkant geplakt. Dus het geluid was een beetje zo: [doet weer een ukele na] “fafafafaf!” Met van die greepjes.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik vond het al een gekke ukulele imitatie net. [Lacht] Maar nu begrijp ik waar dat gekke geluid vandaan komt.
HENNY HUISMAN: Ja, dat is “fafafafafafafafafafafafaf”. Ja, ja. En toen vonden ze het ook wel weer sneu. En eigenlijk was Frank van de Eeckhout, waar ‘ie van was, had natuurlijk weer een splinternieuw ding en, nou, die zegt: “Je mag wel met ons meespelen, we gaan een bandje beginnen.” Dus, met andere woorden, stel je nou voor dat de overkant een soort Hans Klok-achtige iemand had, dan was ik misschien wel met een goocheldoos goochelaar geworden. Kijk, wat in me zat, was vooral mensen vermaken.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: Entertainen. Met muziek is dat natuurlijk een hartstikke leuke manier. Maar ja, toen ging ik later gitaar spelen, en op gitaarles, en… en hoe heet dat? Banjo spelen, en, nou, uiteindelijk het bekende verhaal van vele popgroepen: dan komt de drummer niet opdagen of die is ziek. En: “Nou, wil jij dan niet drummen?” En zo groeit dat. Maar, alles maar, maar om maar niet tussen die massa te horen. En, zeg maar, iets te doen wat die anderen niet doen. Het mooiste compliment geven ze altijd van: “Je bent nog zo gewoon gebleven.” Nou, dat is het laatste wat ik wilde. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Ja, want je wilde dus uit die massa ontsnappen, eigenlijk?
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan was roem datgene waar je naar zocht? Was dat het middel om uit de massa te ontsnappen?
HENNY HUISMAN: Ja, roem. Niet zo van snelle auto’s of mooie huizen, dat niet zo. Maar meer van: als het maar niet een fabriekie was, of zo. Een beetje dat.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar als je dan op dat podium stond, met je eerste bandje…
HENNY HUISMAN: Ja, dan voelde ik me het lekkerste, het best. En na afloop. En van tevoren, een show, dat weet je zelf ook wel, dan denk je: waarom wil ik het nou zo graag? En als het klaar is, en het is leuk geworden, dan krijg je daar een soort kick van. En dat gaat nooit meer over, kan ik je melden.
ERNST-JAN PFAUTH: En die leraar, die je op de dommerij zette, was hij ook een soort drijvende kracht?
HENNY HUISMAN: Nou ja, kijk, hij zal later natuurlijk best wel hebben gekeken naar televisie. En toch moet hij hebben gedacht: dat heb ik verkeerd ingeschat.
ERNST-JAN PFAUTH: Dacht je dat altijd?
HENNY HUISMAN: Ja, ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Van: hij zit nu te kijken, en…
HENNY HUISMAN: Ja, dat heb ik al regelmatig gedacht.
ERNST-JAN PFAUTH: Weet je nog hoe hij heet?
HENNY HUISMAN: Ja, Meester Klaas.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, zie je, dat maakte dus echt een grote indruk.
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus hoe anders was het gelopen als je op een school was opgegroeid, waar het gewoon pedagogisch verantwoord eraan toe was gegaan. Dan had je misschien niet die enorme drive gehad om maar te ontsnappen aan de massa.
HENNY HUISMAN: Ja, waarschijnlijk wel, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En begrijp ik nou goed dat dat op je elfde eigenlijk al lukte? Dat je op je elfde dus al een fanclub had? [Lacht]
HENNY HUISMAN: Ja, ja, met de band samen dan.
ERNST-JAN PFAUTH: Met de band samen.
HENNY HUISMAN: Ja, ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Want hoe kletste je jezelf bij die band naar binnen?
HENNY HUISMAN: Ja, ik werd gevraagd op een gegeven moment. Want die drummer wilde niet meer. Dat was ook een jongetje van elf, twaalf.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: En toen zei de moeder van Margriet Eshuijs, die was dan de bandleider, zeg maar. En die had ook een muziekschool. Die zei: “Ja, prima, maar dan moet je een ander jongetje vinden die het wil.”
ERNST-JAN PFAUTH: Want Margriet Eshuijs, jij noemde haar naam al een paar keer, jullie zijn uiteindelijk een nieuwe band begonnen.
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Lucifer.
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En jullie hadden eigenlijk vrij snel een gouden plaat en een nummer vier notering.
HENNY HUISMAN: Ja, nou vrij snel… Er waren wel drie platen daarvoor geflopt. En dat heb je ook weer allemaal…
ERNST-JAN PFAUTH: Die flops verdwijnen allemaal in de geschiedenis.
HENNY HUISMAN: Ja, dat is ook zo.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kwam de doorbraak dan?
HENNY HUISMAN: Nou, dat is een heel gek verhaal. Rob Out was de baas van radio Veronica.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: En dat was een wijvendief. En ook hij is overleden.
ERNST-JAN PFAUTH: Een wat, sorry?
HENNY HUISMAN: Een wijvendief. Hij was gek op vrouwen.
ERNST-JAN PFAUTH: Een nieuwe uitdrukking geleerd, die kende ik nog niet. [Lacht]
HENNY HUISMAN: Nee, niet? Wijvendief?
ERNST-JAN PFAUTH: Nee. [Lacht]
HENNY HUISMAN: Misschien wel Zaans hoor, dat kan, zou kunnen. Maar die vond Margriet dus een lekker wijf. Dat vond hij. En de plaat was al zes weken uit. En die deed niets. En nou, toen zei hij van: “Oh, lekker wijf hoor, die Margriet Eshuijs. We maken hem alarmschijf.” Ja, zo hangt dat aan elkaar, hè?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, gewoon toeval.
HENNY HUISMAN: Ja. En een alarmschijf wil zeggen, toentertijd, elk uur werd hij gedraaid. Ja, dan werd er een hit geboren.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen was je op tv. En je mocht natuurlijk alle popprogramma’s af. Maar toen kwam je wel, stuitte je wel op een probleem. Want je was natuurlijk op zoek naar het ontsnappen aan de massa, alleen je kwam amper in beeld als drummer.
HENNY HUISMAN: Amper!
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een probleem, Henny. [Lacht]
HENNY HUISMAN: [Lacht] Ja, ik bedacht er wel dingetjes voor. Je had een intro van House for Sale. [Zingt] Dat deed ik dan met een stokje, net alsof ik viool speelde. En ik keek zo interessant mogelijk. Maar het ging natuurlijk helemaal niet om mij.
ERNST-JAN PFAUTH: Je was die drummer die niet tevreden is met werk op de achtergrond. En je probeerde de aandacht te trekken met kunstjes.
HENNY HUISMAN: Ja, kunstjes.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HENNY HUISMAN: Ik was ook niet zo’n fantastische drummer. Ik weet nog wel dat we in Engeland tourden. En er stond heel groot aangekondigd: “From the Netherlands, Lucifer” en weet ik veel wat. En we spelen daar. En in het voorprogramma zit een Engelse groep met een organist, zó goed. Met een drummer erbij, nou werkelijk duizend keer beter dan ik. Ook een trio, wij ook een trio. En ik zie die jongen spelen en doen. Ik denk: godallemachtig! Nou zijn we straks aangekondigd als hoofdact “from the Netherlands”. Wat moeten we in godsnaam? Dus ik zeg tegen Dick Buijsman, “Luister…”, dat de een bassist, “…ik zeg gewoon: we like to introduce ourselves. En dan is normaal van, dat is die, dat is die. We gaan dan de zaal in en gaan we iedereen een hand geven.” Weet je wel, dus. En ik zeg: “Als het dan te lang duurt dan hebben we in ieder geval een grap.” Weet je wel. “Doen we.”
Dus nou, we zeggen dat. En gingen we alle drie de zaal in. “Hallo, Henny Huisman.” “Hello, hello, hello.” En die gasten natuurlijk lachen. Die denken: god, een beetje cabaretachtig, weet je wel. Nou, en op een gegeven moment, nou we spelen en zo. En in een soort break gooi ik die stokjes zo de zaal in. En dan weer terughalen, weet je wel. Dus ik heb er helemaal een soort cabaretprogramma van gemaakt in paniek. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Om maar af te leiden dat jullie…
HENNY HUISMAN: Om af te leiden dat dat voorprogramma zo verschrikkelijk veel beter was.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar had je eigenlijk meer liefde voor dat podium dan voor de muziek?
HENNY HUISMAN: Ja, nou ja, Hans Vermeulen, onze producer, die zei op een gegeven moment: “Weet je wat het is, Henny? Jij moet achter de potten en…” Ik citeer hem.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: “…achter de potten en pannen vandaan.” Dus dat drumstel vandaan. “En jij moet op de voorgrond. Dat is gewoon, dat is jouw gave, dat moet je gaan doen.” Dus uiteindelijk is dat natuurlijk de stap geweest. Want hij merkte ook wel gewoon van: ja, hij moet eigenlijk entertainen. En hij moet meer… Maar dat is een lange weg. En ook veel met vallen en opstaan. Maar ook veel met improviseren. En uiteindelijk de soort handigheid van de dingen die je niet kan verbloemen. Want dat is het ook een beetje natuurlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel een magistraal voorbeeld van hoe je dat dan deed in Engeland.
HENNY HUISMAN: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En je had dus een paar keer ervaring met tv. Je viel eigenlijk, je werd eigenlijk verliefd op dat medium, toch?
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Ze noemden je in de band Tinus TV?
HENNY HUISMAN: Ja, omdat ik zei van… Nou ja, dan was er een opname geweest van Toppop of weet ik veel wat. Met onze lieve Ad Visser erbij. En dan werd het even teruggekeken. En dan was ik amper in beeld en Margriet natuurlijk dichtbij. En dat begreep ik ook hoor, ik was natuurlijk niet achterlijk. Maar eventjes zo, eventjes dat je even ziet dat je ook… Dan zei Margriet: “Ja, het is goed hoor, die opname.” En dan zei ik: “Nou, ik vind het niet zo goed.” “Ja, wat dan?” Ik zeg: “Nou, mijn moeder en vader zitten ook te kijken.” Weet je wel? [Lacht] Ja, ik zeg: “En die denken: ja, een schaduw en een stokkie.” Ja, helemaal geschminkt bij de NOS, helemaal officieel. “Ja, jij bent weer Tinus TV.”
Toen heb ik wel gedacht: als ik zelf echt zo bekend word en ik heb het voor het zeggen, zal ik altijd, punt één, iedereen de credits geven die het verdient. Maar ook gewoon, als er mensen in het programma, maar ook in de Soundmixshow, als ik dacht van… Ik bemoeide me niet met de regie, want dat liet ik aan hen over, maar dan zei ik wel van tevoren: “Hé, heb die drummer gezien? Die doet het leuk hoor. Of heb je die jongen met het gekke hoedje ook even in beeld genomen?” Ik heb altijd het gevoel gehad van: die hebben ook vaders en moeders die zitten te kijken. En ik weet hoe dat gaat. Als je natuurlijk de eerste keer op televisie komt, ga je dat tegen iedereen zeggen: “Ik kom op televisie!” Nou, dan zien ze…
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Zien ze alleen je hand. Ik vind het zo leuk dat je daar zo open over bent. Want waarschijnlijk: heel veel mensen hebben dit meegemaakt, die dan voor het eerst op televisie zijn. Dan valt het tegen, maar die slikken dat dan in of zo. Terwijl jij stond dus in de regiekamer eigenlijk al te foeteren van: “Ik moet beter in beeld.” Maar omdat je daar zo open over bent, is het ook een soort ontwapenend.
HENNY HUISMAN: Ja, nou ja, weet je, ik heb mezelf natuurlijk niet gemaakt, maar… Kijk, mijn hart ligt op mijn tong, hè. Ik maak het ook niet anders of mooier. Het is gewoon zoals het is en zoals ik het ook voel. En er zijn zoveel kids, die allemaal de keuze moeten maken. En dan is het zo belangrijk dat je mensen hebt die dat begrijpen. Omdat ik het zelf heb meegemaakt. Ja, en ik vind het ook helemaal niet erg. Ik schaam me er ook niet voor, want ik ben ver genoeg gekomen, zeg maar. Dus je kan ook… Kijk, als je natuurlijk mislukt, dan is het misschien een ander verhaal. Dat je een beetje: “Nou, valt wel mee.” Dan ga je een beetje zo praten. Maar ja, ik heb natuurlijk een programma bedacht, wat de hele wereld overging.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je was er al open over, ver voordat daar sprake van was, dat je dit wil. Is dat ook een soort bevrijdend, is het iets wat je mensen adviseert: zeg gewoon wat je wil en dan hoef je je er ook niet voor te schamen?
HENNY HUISMAN: Ja natuurlijk. Nou, dat geldt ook voor jou. Als je jezelf bent, en je bent, natuurlijk moet je je voorbereiden, maar als je jezelf bent… Maar er zijn ook, bijvoorbeeld, diskjockeys, die zetten een stem op, hè? En dan denk ik… [Zet een overdreven stem op] “Ja, 27e…” Dan denk ik: praat nou gewoon, want je hebt een hartstikke leuke stem. [Met normale stem] “Wat denk je, nummer 27 is terechtgekomen.” Of: “De nieuwe van die.” Maar de meeste gaan helemaal… En ik heb wel ook, in een interview krijg je van tevoren, bij de radio, krijg je even die diskjockey en dan zegt ‘ie: “Henny,hartstikke leuk dat je mee doet! Oké, deze plaat eruit nog en dan spreek ik je straks!” Ik zeg: “Oké.” En dan wacht ik met mijn telefoontje en dan: [zet een overdreven stem op] “Ja, man, hij is van de..” [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HENNY HUISMAN: Dan denk ik: wat doe je nou raar joh! Doe dat nou niet. Ja, maar dat is…
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Helder.
HENNY HUISMAN: En ik heb ook weleens gezegd, ik ga geen namen noemen tegen wie ik het gezegd heb. En dan zeiden ze: “Ja, inderdaad, je hebthelemaal gelijk.” En op het moment dat ik aan de beurt was, deed hij het toch weer. Dus het is een houdinkje ook. Niet doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar heb jij geen last van, gelukkig.
HENNY HUISMAN: Nee.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je besloot dus als Tinus-TV-zijnde van: dit wordt het. Ik wil de beeldbuis op.
HENNY HUISMAN: Dat was toen nog even magischer dan nu.
ERNST-JAN PFAUTH: Een of twee netten of zo, toch, in die tijd?
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Waar dan miljoenen mensen naar keken.
HENNY HUISMAN: Ja, ook. Maar ook miljoenen mensen die niet keken. Dus je had natuurlijk… Want ze zeggen ook heel vaak van: “Ja, maar je had zoveel hoge kijkcijfers.” Maar dat kwam omdat er dan een of twee netten… Ik zeg: “Nou luister, toen ik de Televizier-Ring de eerste keer won, toen won ik van Mies Bouwman en Ted de Braak, die toentertijd de grote 1-2-3-show had, in de hoofdrol.” Dus het is dus niet zo van: er was niks. “Nou ja, doe dan Henny maar.” Dat is altijd ook dat Nederlandse, hè, zo van: “Nee, maar er was toen nog niks.” Nee natuurlijk, dat weet ik ook wel. En nu een miljoen halen is natuurlijk veel knapper dan toen acht miljoen. Maar als mensen het niet willen… Ik bedoel, je had toen ook Kerkepad waar niemand naar keek, hè? Met één of twee netten, snap je?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: Dat was toen ook 68.000 mensen of zo.
ERNST-JAN PFAUTH: En jij bent nog van de generatie die naar de buren ging om tv te kijken, toch? Echt een magisch medium.
HENNY HUISMAN: Ja, wij hadden het natuurlijk niet zo breed thuis. Dus tv, dat was nogal een duur ding. En de buurman was een aannemer. En woensdagmiddag ging je erheen, dan kreeg je vijf cent. En dan kreeg je limonade. En als die kast dan aanging, dan… Jeetje!
ERNST-JAN PFAUTH: Moest je die vijf cent dan betalen aan de…
HENNY HUISMAN: Aan die buurman, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Als toegang?
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Compensatie voor de elektriciteit?
HENNY HUISMAN: Ja, weet ik veel wat. En dan kreeg je een glas limonade ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Ah, grappig. Maar dan begint er dus een tijdperk waarin jij, nou, probeert het te maken op televisie. En dat een soort Wilde Westen ga je in van clubtours. Je begon een drive-in show. Moet je even uitleggen voor jonge luisteraars wat dat is, want dat is niet echt meer een ding, geloof ik.
HENNY HUISMAN: Nee, je had drive-in shows. En eigenlijk waren de dj’s… Nou, wat nu de dj’s zijn, met een installatie het land in. En muziek draaien, maar dan ook tussendoor dat kletsen en gek doen. En tamboerijnen en hoedjes op, om de mensen te vermaken.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe laat begon zo’n feest? Daar ging je zaterdagavond in plaats van naar de disco heen?
HENNY HUISMAN: Ja, zeg maar acht uur. Zo negen uur tot twee uur ’s nachts.
ERNST-JAN PFAUTH: En hoe rolde je dat circuitje in?
HENNY HUISMAN: Ja, ook weer door iedereen, zeg maar, te attenderen dat ik dat deed. En ook je prijs ontzettend aanpassen. Dat ze dachten: nou ja, het kost niet veel, dus laat hem maar even komen. En als het dan aansloeg, dan zei je van: “Nou, ik wil je nog wel een keer hebben.” “Maar voor ietsje meer dan…”
ERNST-JAN PFAUTH: En wat kenmerkte jouw drive-in show? Wat was je unique selling point in die tijd?
HENNY HUISMAN: Ik denk wel humor. En toen al bijvoorbeeld Otis Redding-playback. Weet je wel, wat helemaal nergens op sloeg. Maar mensen naar voren halen die dan een liedje moesten doen en zo. Een beetje toch de entertainer kant op. En dat mensen daarom konden lachen en dat ze ook zichzelf een beetje konden profileren. Dat ze wat durfden. Er was altijd wel een dikke jongen die Meat Loaf wilde doen. Maar dan vond ik het ook leuk als het een magere jongen was. Dan deed hij een trui eronder, onder zijn blouse, dan was ‘ie ook dik en dan was hij misschien nog wel beter en zo. Dus dat je er alles voor over hebt om het te doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Daar begon eigenlijk al het idee voor de Playbackshow?
HENNY HUISMAN: Ja, eigenlijk is dat… En dat heb ik heel lang vastgehouden. Maar dat was natuurlijk wel het moment dat ik dat op televisie zou willen en dat ze allemaal zeiden van: “Dat is leuk in een discotheek of dat is leuk in een feestzaal, maar niet op televisie. Dat is niks.” Dus bij elke omroep ben ik langs geweest. En ze vonden het allemaal niks. Ze vonden het te volks en…
ERNST-JAN PFAUTH: En waarom werkte het wel in die feestzaal dan? Hier zit iets symbolisch in. Want jij wilde uit de massa stappen en het maken. En je begint zo’n drive-in show, ook weer een manier, denk ik, om te ontsnappen aan de massa.
HENNY HUISMAN: Ja, zeker.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan sta je daar en dan ga je eigenlijk de mensen uit het publiek ook weer helpen met het ontsnappen uit de massa. Van: “Kom jij eens even Meat Loaf nadoen.”
HENNY HUISMAN: Ja, ik was een goede leraar geweest, denk ik. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Jij had geen dommerijen gehad in de klas?
HENNY HUISMAN: Nee, zeker niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Je had iedereen gestimuleerd. Maar waarom… Kan je teruggaan naar die drive-in show van toen en dat je dus iemand uit het publiek vroeg om te playbacken? Waarom werkte dat?
HENNY HUISMAN: Omdat, punt één is het publiek wat niet durft. Er is altijd wel een brutale die dan wel durft. Maar je had toentertijd Doris D And The Pins. En dan was er één, de brutale was dan Doris D. En die vier andere meiden, die erbij trekken en die erbij trekken: “Kom op, nee joh!” Knalrood hoofd. “Kom op, wel erbij.” En dan uiteindelijk hadden ze natuurlijk dat stukje succes. Want dat klonk altijd goed, dat was gewoon playback. Maar als ze maar gek deden erbij, of leuk deden, of net deden alsof ze beroemd waren, die drie minuten.
En eigenlijk was dat systeem toen al in mijn hoofd, dat ik dacht: op televisie moet het zo zijn dat iemand eerst gewoon is zoals ‘ie is en daarna pas, zeg maar Elvis Presley. En toen we bij de KRO ermee kwamen met het idee: “Nee, demasqué, armoedige mensen, dan maar meteen Michael Jackson.” Ik zei: “Nee, dan doe ik het niet.” Met een risico dat ze zouden zeggen: “Nou, dan doe je het niet, dan zoeken we iemand anders.” En dan was het voorbij geweest. Maar ik zei: “Dat is juist wat het leuk maakt.” Dat werd ook, zeg maar, de toverdeur, de lift. De deur met rook, het ei waar ze uit… Het was juist zo leuk dat je… Zeg maar, iemand die… “Ik ben een tijdje bakker geweest en later heb ik nog in de slagerij gewerkt.” Weet je, gewoon, niet echt een sukkel, maar een gewoon iemand. En dan pats! En dan werd ‘ie na afloop geschminkt en werd het aan elkaar gemonteerd. Maar dan, tjak! Dan stond ‘ie er.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar de symboliek druipt er toch vanaf? Dus de onhandige Henny, die eigenlijk voor die toverdeur staat en dan komt de grote presentator daar uit. Het ging eigenlijk over jou zelf. Alleen die…
HENNY HUISMAN: Ik had mensen nodig…
ERNST-JAN PFAUTH: …om uit die gang te komen. En het was ook niet al prettig, want ik begreep ook dat op een gegeven moment vlogen de kogels je om je oren tijdens die drive-in show.
HENNY HUISMAN: Ja, ik stond in discotheken of in zalen, daar waren van die kieteltenten bij, weet je wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor tenten?
HENNY HUISMAN: Kieteltenten.
ERNST-JAN PFAUTH: Ken ik ook niet.
HENNY HUISMAN: Nou ja, nee. [Lacht] Waar kom je vandaan trouwens?
ERNST-JAN PFAUTH: Alphen aan den Rijn.
HENNY HUISMAN: Alphen aan den Rijn. Kieteltenten noemden we altijd van… Nou, een beetje… Een beetje fout. Van die… Waar ook oudere mannen in de broek zaten te graaien.
ERNST-JAN PFAUTH: Vandaar dat kietelen?
HENNY HUISMAN: Ja, een beetje wel. Daar kwam het een beetje vandaan. Ook een beetje… Ze zeiden weleens: “Er zitten hier 200 jaar spinhuis binnen.” Weet je wel, spinhuis was dan de gevangenis. Dat waren wel een beetje foute tenten. Maar ja, dan is het ook… Als ze dan dronken werden en ik stond gezellig te draaien en ze hadden dan een ruzie met elkaar, dan werd er geschoten. En naast me gewoon een kogelgat in het plafond. En die gozer: “Niet voor jou hoor, Henny. Was niet voor jou bedoeld.”
ERNST-JAN PFAUTH: Oooh oke. [Lacht]
HENNY HUISMAN: “Nee, ik heb met jou helemaal niks. Nee, Gerrit…” Weet je wel, zo. Het ging om iemand anders. [Lacht] Ik had bijna die kogel in m’n kar.
ERNST-JAN PFAUTH: Wow.
HENNY HUISMAN: Ja, joh. En de volgende dag er weer naartoe, even goed. Ik ben helemaal niet zo stoer, maar…
ERNST-JAN PFAUTH: Maar dacht je wel eens: waar ben ik mee bezig?
HENNY HUISMAN: Ja, natuurlijk.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat lijkt me heel vermoeiend, al die shows langs kieteltenten afgaan.
HENNY HUISMAN: [Lacht] Leuk woord he?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: [Lacht] Ja, kieteltent. Ja, natuurlijk. Het is ook… En dan had ik ook nog iets, dat was een soort… Ja, dat is een soort paniekaanval en zo. Daar heb ik ook heel erg last van gehad. En dat kwam niet daardoor. Dat zit gewoon in m’n karakter, blijkt. Want er is een pilletje voor en dan heb ik er geen last meer van. Maar dan had je ook dat nog, weet je wel. Dus het was een… Het was wel een soort strijd, zeg maar.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
HENNY HUISMAN: En ik dacht ook heel vaak: waarom wil ik dat nou zo graag? Waarom is dat nou? Waarom wil ik dit nou? Weet je wel? En dan was zo’n avond heel leuk gegaan en dan dacht ik: dat is de reden natuurlijk, dat het leuk was.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat het leuk was en omdat je meester Klaassen moet bewijzen dat je er wel toe doet.
HENNY HUISMAN: Natuurlijk. Ja. Ik heb m’n hele leven lang, denk ik, toch in m’n achterhoofd meester Klaassen gehad.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, gek is dat.
HENNY HUISMAN: Twee S’s.
ERNST-JAN PFAUTH: Net als de voetballer. En je zei net: “Ik ging dan allemaal televisiestations af.” Of omroepbazen. Later werd je natuurlijk ontdekt door Joop van den Ende, daar komen we zo. Maar hoe ging dan zo’n pitch aan zo’n televisiebaas? Hoe kwam je er überhaupt binnen als drive-in-presentator?
HENNY HUISMAN: Ja, dat was ook wel best lastig. Maar als ik met mensen zat te praten, ook mensen uit het vak wel, die vonden me ook net zo goed als jij net zei: open. Vonden ze me, denk ik, toch aardig of zo. Of dat ze dachten: nou ja, god, die jongen heeft wel een drive. En: “Een neef van mij, die of die, misschien moet je daar eens heen gaan.” Zo ben ik ook aan Gerrit den Braber gekomen. En die zei op een gegeven moment: “Nou, laten we maar een screentest doen.” Maar ja, die screentest, jongen, dat was ongelooflijk. Want wat gebeurt er? Ik neem een buurvrouw van me mee. Een oude buurvrouw. Toen zei ik tegen meneer Den Braber… Het AVRO gebouw, het gebouw zelf was al magisch. En die grote gang in die hal, naar hem toe, op het kantoor. En een cameraatje erbij. “Nou, fijn dat je er bent.” Hij was een grote man. Heb jij hem nog gekend of niet?
ERNST-JAN PFAUTH: Nee.
HENNY HUISMAN: Een grote kerel, een beetje lui oog. Maar schrijven van liedjes. Van Willeke Alberti, de hits geschreven. En hij was natuurlijk de grote man van de AVRO. Dus ik kwam daar. Toen zei ik: “Meneer Den Braber,” ik zeg, “Ik heb iemand meegenomen, die ga ik interviewen.” “Ken je die mevrouw?” Ik zeg: “Nee, vaag…” Maar ik zeg: “Ik ken haar niet.” En dan ga ik… “Nou,” zegt hij, “dat vind ik een leuke invalshoek.”
ERNST-JAN PFAUTH: Het is je buurvrouw, zei je net.
HENNY HUISMAN: Ja, maar dat had ik tegen hem niet gezegd.
ERNST-JAN PFAUTH: O, wacht, oké.
HENNY HUISMAN: Dus ja, nee. Dus die vrouw onderweg: [zet hoge stem op] “Wat gaat daar nou gebeuren? Wat is het nou?” Weet je wel. Ik zeg: “Nou, gewoon, ik ga vragen aan u stellen, een leuk gesprekje. Nou, is heel leuk hoor.” Dus ik zeg: “Nou, mevrouw, wat leuk dat u er bent.” Ze zegt: [zet hoge stem op] “Ja, hartstikke leuk, en dat en dat.” Vertellen en zo. Ik zeg: “Maar, u woont, waar woont u?” [Zet hoge stem op] “Nou, dat weet je toch, joh. [Lacht] Ik ben toch je buurvrouw?” Nou, Gerrit den Braber zegt: “Nou, hou daar maar mee op.”
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Lekkere screentest.
HENNY HUISMAN: Want hij zegt: “Als je je buurvrouw mee gaat nemen voor een screentest, dat moeten we niet gaan doen.” Hij zegt: “Maar,” hij zegt, “het idee dat je haar meeneemt, dat vind ik wel lief.” En die gaat heel vaderlijk op een tafel zitten, een ronde tafel met zo’n glasplaat erin, weet je wel. En die zegt: “Luister, je hebt het al gerust wel in je, dat merk je ook wel. En ik wil je ook best wat tips geven, want,” hij zegt, “de flair en zo en…” En op dat moment zakt hij door die tafel.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HENNY HUISMAN: Nee, serieus.
ERNST-JAN PFAUTH: Die glazen tafel?
HENNY HUISMAN: Die glazen tafel, die dondert op de grond, dus die nopjes die je tegen moeten houden, op de grond. En hij zit dus klem in die ronde tafel, een grote kerel was het. En ik zeg: “Oh, meneer Den Braber, moet ik even iemand halen?” “Nee, nee, nee, dit moet ik zelf oplossen.” Die ging op handen en voeten met die tafel nog aan zijn kont als een soort schildpad… [Lacht] Moet je je voorstellen! En uiteindelijk heb ik aan die tafel staan rukken totdat hij helemaal vacuüm eraf was. En uiteindelijk was het klaar en toen zei hij: “Luister, hier praten wij nooit over.” [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Nou, hier zitten we dan.
HENNY HUISMAN: Nee, maar ik bedoel, dat liep eigenlijk door heel dat gedoe toch iets af met dat hij dacht: die Henny moeten we toch even een beetje in de gaten houden. Ja, dat helpt dan mee op een of andere manier. Maar toch wel weer heel ongelukkig.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want al die pitches waren ook een beetje 12 steden, 13 ongelukken.
HENNY HUISMAN: Ja, absoluut.
ERNST-JAN PFAUTH: Het wilde niet vlotten.
HENNY HUISMAN: Nou ja, Rob Out, die toen had gezegd: “Margriet moet…”
ERNST-JAN PFAUTH: Wijvendief toch?
HENNY HUISMAN: Wijvendief. Ja, en die vond het programma idee kut.
ERNST-JAN PFAUTH: Oh, heldere feedback.
HENNY HUISMAN: Ja, nou hij had dat niet zo tegen mij gezegd. Hij had het op zo’n geel velletje gezet met de videoband. En die band haalde ik op en zijn secretaresse had nog moeten schrijven: beste meneer Huisman, helaas, dit of dat. Maar ik was een kwartier te vroeg, ik kon niet wachten natuurlijk. Dus ik… En toen kreeg ik dat velletje. “Oh,” ze zegt, “even kijken, oh ja, hier ligt die band nog.” Nou ja, ze keek ook niet naar dat gele velletje, daar stond gewoon “kut” op. Maar toen wist ik wel precies hoe ‘ie erover dacht.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat een ellende om…
HENNY HUISMAN: Ja, leuk hè?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik snap niet hoe je dat vol hebt gehouden.
HENNY HUISMAN: Ja, daar denk ik ook weleens aan. Maar dat is, ja, de drive in je, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan op een dag word je gevraagd om voor AZ, de voetbalclub uit de Zaanstreek, om daar in de pauze van een Europese voetbalwedstrijd…
HENNY HUISMAN: Ja, Inter Milan, ja. AZ Inter Milan, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: …om dan een zanger aan te kondigen, André Hazes.
HENNY HUISMAN: Voor niks.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, je had helemaal niks met voetbal ook?
HENNY HUISMAN: Nee, helemaal niet.
ERNST-JAN PFAUTH: En het regende.
HENNY HUISMAN: Het hoosde!
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. En wat gebeurde er toen?
HENNY HUISMAN: Het gekke was dat Joop van den Ende een tijdje het idee had om met André Hazes in een circus een show te gaan doen. Wat allemaal mislukt is, want mensen die Hazes willen zien willen niet op houten bankjes in de rondte zitten. Die willen een kroeg, en die willen er omheen drinken en zo. Dus dat werd niks. Maar Hazes dacht: nou, ik treed daar op met een hoop mensen. En dan laat ik daar Van den Ende even komen, en dan ziet hij eventjes een kwartiertje, even goed. Dus die was daar naartoe gekomen om André Hazes te bekijken. Maar die zag mij die aankondiging doen en die afkondiging. Ik weet niet eens wat ik zei, voor mijn gevoel niks bijzonders. En toen kwam hij naar me toe. Toen zei hij: “Mijn naam is Van den Ende.” Zo spreekt hij dan.
ERNST-JAN PFAUTH: Was toen al een grote meneer, toch?
HENNY HUISMAN: Nou ja, hij had natuurlijk André van Duin, de revu. Hij deed televisieshows en zo. Hij was nog niet zo groot als later. Maar hij was van Mary Dresselhuys het management. En Jeroen Krabbé, en dat soort namen. Dus ik zei: “Ik ken u wel.” Hij zei: “Nou, ik heb zitten kijken. Ik vind dat je dat hartstikke leuk doet.” Ik zeg: “Maar u heeft niks gezien.” Hij zei: “Ja, maar het meest vervelende publiek is voetbalpubliek.” Wat er alleen maar doorheen schreeuwt. “Het zeikt van de lucht”, zei hij letterlijk. Hij zei: “Ja, dan sta je daar met je rode jasje, sta je daar aan op de middenstip. En dan denk ik: ja, dat is een leuke jongen. Zou jij dat ook durven voor televisie?” Ik denk: dit is mijn kans. Wat moet ik nu zeggen? Moet ik zeggen: “Nou, dat weet ik niet.”? Dan gaat hij naar huis en zegt hij: “Nou,” dan zegt hij tegen zijn chauffeur “een leuke jongen, maar die wist het niet.” Ik zeg: “Nou meneer Van den Ende, ik denk dat ik geboren ben voor televisie.” Ik denk: ik zeg het. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Net een Amerikaans film. “I’m born for this.”
HENNY HUISMAN: Ja, ook met alle dingen die ik al… De teleurstellingen. En toen zei hij: “Kijk, dat is de goede spirit.” Ik zei: “Ja, ik moet nog alles leren. Maar ik wil dit heel graag.” Hij zei: “Dan gaan we volgende week… Een afspraak, de secretaresse belt.” Dat was ook heel lekker, die belde dan op de volgende dag al. En die zei: “Ja, meneer Van den Ende, die kan kwart voor elf, want half twaalf vliegt hij naar Londen.” Vond ik ook zoiets, hè? Weet je wel, dat hij dan gewoon nog even naar Londen vliegt. En ik kwam ’s nachts thuis. En ik zei… Hoe heet het? Mijn vrouw, die wist natuurlijk van al die dingen af. Had allang al gedacht: stop daar toch mee, want dat is allemaal gedoe.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ja, kan ik me voorstellen.
HENNY HUISMAN: En die zei: “Enthousiast? Doe maar niet zo enthousiast. Straks weer een deksel op je neus.” En die was heel nuchter daarin. Nu nog, hoor. Nog steeds. En daarom hou ik zo van haar. En toen zei ik: “Nou, morgen word ik gebeld.” En nou, echt om kwart over tien ’s morgens, Mieke Droog, de secretaresse. Hij heeft wel dertig secretarissen gehad, maar die naam onthoud je dan.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat credits geven, dat is wel echt een gewoonte van je geworden he? Dat je gewoon alle namen moet noemen.
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Mooi.
HENNY HUISMAN: Dat vind ik ontzettend leuk.
ERNST-JAN PFAUTH: Joop van den Ende zei later in een interview dat hij zo onder de indruk van je was, omdat je die 9000 voetbalsupporters…
HENNY HUISMAN: 15.000 bijna zelfs.
ERNST-JAN PFAUTH: 15.000, pardon. Dat je die stil kreeg.
HENNY HUISMAN: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: In de regen, in een rust, waar ze eigenlijk niet op zitten te wachten. Iedereen gaat even naar de wc of bier halen. Waarom lukte het jou destijds om die mensen stil te krijgen? Wat was je geheim?
HENNY HUISMAN: Weet je, dat ik het eigenlijk niet eens… Ja, ik denk dat ik… Want ik wist niet dat Joop van den Ende er was, anders zou je zeggen, dan doe je extra je best. Ik dacht alleen: ja, nu ik er toch ben, dan laat ik me van mijn beste kant zien of zo. Ik weet ook helemaal niet eens… En dat is geen valse bescheidenheid. Ik weet niet eens wat ik gezegd heb, maar op een of andere manier was het denk ik wel leuk of zo dat ze dachten: oh, dat zegt hij leuk. Eén zinnetje kan soms al leuk zijn, hè? Eén dingetje, één… Iemand kan enorm tegenvallen, maar hij kan ook met één dingetje ook ontzettend meevallen. Dat je denkt: dat is toch wel heel erg leuk dat hij dat doet. Weet je wel? Misschien was het wel zoiets, ik weet het niet.
ERNST-JAN PFAUTH: En had je geleerd een publiek te lezen, omdat je zo veel… Hoeveel van die drive-in shows heb je gedaan, denk je?
HENNY HUISMAN: Och, presentaties, honderden.
ERNST-JAN PFAUTH: …honderden keren dus voor zo’n publiek hebt gestaan, dicht op het publiek. Leerde je daar ook het publiek van lezen?
HENNY HUISMAN: Ja, ik denk het wel. En nu nog, hè? Als er een presentatie of een feestavond is of zo en er moet even iemand… Ja, er moet even iemand uit het publiek gepakt worden om die eventjes even te jennen of wat te doen. Nou, dan wijs ik een man aan met een trui. Op een of andere manier ziet iedereen er netjes uit, maar die man had een trui aan. Ik denk: die moet ik hebben. En dan komen ze na afloop allemaal: “Jij had Boris he, met die trui aan? Ja, Boris, joh, Boris, jongen, dat is… Wat goed dat je… Had je het gehoord van Boris, dat je dan…” Ik zeg: “Nee joh, ben je gek? Ik wist niks.” Dus dan zie ik gewoon die man… Ik zeg: “Heb je het niet heet man, met die trui aan?” Weet je wel, zo, daar begin ik al mee. “Nou, mijn vrouw had gezegd: ‘doe een jasje aan’, maar ik ben niet van de jassies.” Ik zeg: “Nou, ik zie het, je bent van de trui natuurlijk.” Dat gelul, helemaal niks bijzonders. Maar ik maakte even een ster van hem, zeg maar. En ook plagen, een beetje zo. En dan ging ik weer terug in de zaal en hij was helemaal natuurlijk het mannetje. En bij die 500 mensen zie ik die man zitten.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat is een soort intuïtie die je ontwikkeld hebt, omdat je honderden van die shows hebt gedaan?
HENNY HUISMAN: Ja. Ik zal je nog een sterk voorbeeld vertellen. In de Surpriseshow waren we live. Het was op nieuwjaarsdag en er waren allemaal brieven. En iemand had een brief geschreven dat hij zo verschrikkelijk vuurwerk mooi vond. Dat zijn er wel meer mensen, maar goed. Wat hadden we nou bedacht? Als opening, een stunt: we halen die man eruit, die gaat in een soort grote raket-achtig ding, wat een soort vuurpijl is. En die wordt dus omhoog geschoten. En een elastiek… Ja, bloed gevaarlijk ook weer, maar goed. En dan met allemaal gedoe eraan en met een cameraatje op zijn snuffert, weet je wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Arme man.
HENNY HUISMAN: Arme man, want die wist van niks natuurlijk. En ik loop naar die man toe, waar die het is. En ik zie op dat moment, ik denk: die man doet het niet.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat voelde je aan?
HENNY HUISMAN: Meteen. Ik denk, dat is iemand die het niet doet. Ik weet natuurlijk dat er buiten een installatie staat met een soort elastiek. Ik denk: oh god.
ERNST-JAN PFAUTH: Want dit was live?
HENNY HUISMAN: Live. En ik loop naar twee stoelen boven die man, waar het om ging, daar zie ik ook iemand zitten. En ik dacht: dan doe ik die. Er was paniek, want de crew zei: “Hij heeft het verkeerd.”
ERNST-JAN PFAUTH: In de regie worden ze gek.
HENNY HUISMAN: Ja, die worden helemaal gek. Ik zei: “Jongens, helemaal goed,” riep ik gewoon onverhard, “dit is de man.” “U houdt ook van vuurwerk, hè?” “Ja, ja.” Kijk, als je natuurlijk een echte wens hebt van ‘maak printers van koeien’ dan kun je zeggen: “Nee, dat hebben we niet.” Maar met vuurwerk… Dus, ik zeg: “Komt u mee?” Die man is dus uiteindelijk in dat apparaat gegaan, is omhoog geschoten. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht]
HENNY HUISMAN: Live. Dat is echt gebeurd. En fijn en dat en dat en dat. En zij allemaal: “Wat doet hij nou?” En dat en dat, en allemaal om me heen. Die show gaat verder en zo, en dan afloop. En na afloop, dan bedank ik altijd even de mensen. “Fijn dat u er was, leuk”, en dit en dat. “Goeie reis terug.” En ik loop naar die man waar het van was. Ik zeg: “Meneer, mag ik u wat vragen?” Ik zeg: “Had u in dat ding…” “O,” hij zegt, “Nooit! Al had je me een miljoen geboden.” Snap je?
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een heel mooi voorbeeld van de intuïtie die jij had.
HENNY HUISMAN: En iedereen zei: “Wat doet hij nou? Je moet je aan het draaiboek houden.” Maar ik denk: en dan? Want dan krijg je: “Gaat u wel? Of wil u dan? Of wil…?” Dat moet je het niet hebben. Dus ik denk: ik gok het erop. En die man riep op het eind helemaal ook nog: “Oooh, mooi!” Nou, hebben we dat ook nog. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Gelukkig. Toch iemand blij gemaakt.
HENNY HUISMAN: Ja, grappig, hè?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Denk je dat je ook zo’n goede presentator bent omdat je bang bent de aandacht te verliezen? Van het publiek, terwijl je bezig bent?
HENNY HUISMAN: Ja, misschien wel. Het gekke is, dat is natuurlijk… Ja, ik zal niet meer onbekend worden. Maar dat is het doel nu niet meer. Het is meer dat ik er zo van hou om grappig… of om te entertainen. Ik bedoel, nu nog… Ik was bij de Dam tot Damloop. In de trein stonden twee kinderen en die moeder rende even weg: “Ik kom zo terug!” Dan ga ik ernaartoe. Ik zeg: “Wat is er met je moeder aan de hand, joh?” Weet je wel, die kinderen kennen me helemaal niet. Ja, ze zegt: “Ze was de kaart vergeten.” OV, of weet ik wat voor kaart. Ik zeg: “Nou, dat is wel dom van je moeder.” Ze zegt: “Nou, ja zeker dom!” Want ze had het al twee keer gezegd. Toch vergeten. Ik zeg: “Ik kan even een andere moeder voor je regelen.”, weet je wel. Ze keken me zo aan. Ik zeg: “Ja, wil je misschien een andere?” “Nee” zegt ze, “Ik hoef geen andere moeder.” Ik zeg: “Oké.” En dan zegt Lia, mijn vrouw: “Je kan het ook niet laten.” Ik zeg: “Nee, dat vind ik leuk.” En daar doe ik niemand kwaad mee. En die kinderen ook niet. Maar ik vind het zelf ook leuk, weet je wel. Dat is het, denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar ik bedoel ook aandacht in het moment. Dus als je op zo’n… Ik moet terugdenken dat je op zo’n middenstip staat. En dat het jou dan blijkbaar lukt om 15.000 mensen stil te krijgen. Zit daar ook iets in, omdat je zo aanvoelt of het publiek wel aandacht voor je heeft? Of dat ze alweer ergens anders mee bezig zijn.
HENNY HUISMAN: Ja, ik denk dat… Ja, dat is een goede. Ik denk het wel. Ik denk dat je op de een of andere manier voelt van: dat moet je zeggen en dat niet. Toen ik vroeger in de platenwinkel stond, heb ik ook gedaan, een tijdje. En dat had dan toch met muziek te maken. En dan zei ik, als ze afrekenden, tegen de een zei ik van… met allemaal losgeld, van: “Ga maar een beetje armoedig doen, met al die losse centen.” En tegen de ander zei ik: “Wil het lukken, mevrouw?” En dan waren er natuurlijk van die zaterdaghulp verkopers. En die dachten: nou, dat is een goeie. En die zeiden dan tegen de verkeerden, van: “Doet u niet zo armoedig, mevrouw?” En dan zei ik later… Ik zeg: “Jij zit mijn grappen over te nemen. Maar dat moet je niet doen, want dat moet je bij de goeie doen.”
Een ander voorbeeld is de Mini-playbackshow. In Duitsland ging Marijke Amado dat presenteren. En ik greep die kinderen vaak bij hun nek zo, hè? Een beetje van: “Hoe is het, grote vriend?” Een beetje zo vasthouden. En dan dacht zij: oh, dat is een succes, ook. En dat deed zij als vrouw, maar ook bij een beetje te grote kinderen. Want in Duitsland moet je bepaalde leeftijd weer… Ook zo en dan zie je die kinderen ook van: wat eng, weet je wel, er zit iemand in mijn nek te knijpen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus het luistert heel nauw.
HENNY HUISMAN: Het luistert heel nauw.
ERNST-JAN PFAUTH: Want als jij voor een studio staat met 500 mensen in het publiek, heb je dan door welke vijf mensen het niet naar hun zin hebben?
HENNY HUISMAN: O ja, meteen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat bedoel ik eigenlijk een beetje, ja.
HENNY HUISMAN: Meteen. Dat had ik vroeger in de band al. Toen deden we de NS-Teener-tour, een duizend mensen en dan waren er twee… En ik zei tegen de bassist toen: “Er zitten er twee…” Tijdens het spelen, zo van: “Er zitten er twee, die zitten steeds nee te schudden. Wat is dat nou?” Of die kijken raar. Dan komen er zes mensen binnen, een beetje eng, met allemaal één handschoentje aan. Zo’n groepje dan, die willen dan een stoer doen, of zo. En ik zit te spelen, te doen en druk. En ik zie zo die zes weer binnen. En de rest had nog niks gezien. Ik zie dat.
ERNST-JAN PFAUTH: Een soort vloek en een zegen, lijkt me. Een zegen dat je er heel goed van wordt. Maar een vloek dat je zit te malen in je hoofd.
HENNY HUISMAN: Precies, Ernst-Jan, dat zeg je heel mooi. Een vriend van mij die helaas overleden is, maar die zei altijd van: “Wat jij wil is het hele goeie wel goed zien en het andere niet.” En hij zegt: “De nervositeit die je hebt voor een uitzending, heb je nodig. Dus die moet je niet weg willen douwen, maar die moet je als vriend beschouwen. En denken van: dat heb ik nodig, want ik ga straks presteren.” Je kan niet zeggen van: ”Ja ik wil dat wel en dat niet.” Dan gaf hij als voorbeeld altijd:”Zou jij op Soestdijk willen wonen?” Dat vroeg hij dan aan mensen: “Nou mooi Soestdijk, groot huis” en zo. Hij zei: “Maar dan moet je de koningin geweest zijn. Dan heb je een man die nogal links en rechts wat gewipt heeft…
ERNST-JAN PFAUTH: Dat ging over Bernhard destijds.
HENNY HUISMAN: Ja natuurlijk, “Dan moet je dit en dan moet je dat.” En dan, ja: “Oh je wil alleen zo wonen? Ja, dat willen wel meer mensen. Maar de koningin, haar leven is daar. Dat zit er allemaal aan vast.”
ERNST-JAN PFAUTH: Het hele pakket.
HENNY HUISMAN: Het hele pakket, dan moet je het pakket nemen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus jij wil in de schijnwerper staan en bij dat pakket hoort elke keer zenuwachtig zijn vantevoren.
HENNY HUISMAN: Of het nou twintig mensen zijn of weet ik veel, 25.000, dat moet je hebben.
ERNST-JAN PFAUTH: Als we terug naar Van den Ende gaan. Je had dus dat format ontwikkeld tijdens je drive-in shows, de Playbackshow eigenlijk. En dat mocht je eerst bij een programma van de KRO doen. Uiteindelijk werd dat een los programma en een enorme hit, die we allemaal kennen. Was er een punt dat je dacht: nu is het gelukt, nu ben ik tevreden?
HENNY HUISMAN: Nee, dat komt ook door Joop van den Ende en iedereen die daar werkt. Hij zei altijd: “Tevreden is stilstand. Dus mensen die tevreden zijn, hoef ik niet te hebben. Daar wil ik niet mee werken.” En ik begrijp wel dat jij zegt: “Ik heb een mooie plek of ik woon ergens leuk of een leuke vakantie gehad.” Maar hij bedoelde met het tevreden zijn van: oh ja, dan is het goed. Hij zei: “Je mag nooit tevreden zijn, het kan altijd beter.” En dat werd er natuurlijk ingepropt bij ons. Ik bedoel, als je het kantoor van Van den Ende binnenkwam, dan hingen de kijkcijfers er al. Van iedereen. En of het een hoog of laag was, ze hingen er allemaal.
ERNST-JAN PFAUTH: Een soort publieke cijferlijst.
HENNY HUISMAN: Ja, dus dan begin je al… En hij had alle kantoren bij elkaar. Je had natuurlijk mijn kantoor met mijn programma’s in de redactie. En even verderop zat André van Duin en daar zat Jos Brink, daar zat Ron Brandsteder. En allemaal alles bij elkaar. Dat was ook fantastisch. Maar dat was ook natuurlijk om scherp te blijven. En dan gingen ze natuurlijk tussen de middag eten en dan gingen ze ook met de andere gasten praten: “Hoe gaat het?” Dan zei iemand: “We zijn nu bezig met voor Ron Brandsteder met het Oud-Hollands pannenkoekenspel.” Ik lul maar wat. En dan: “Oké, wat hebben jullie nou?” “We hebben nou iemand die wil de paus ontmoeten en die is zo gek op de paus. Kanariepiet die Petrus heet.” Weet je wel, dan gingen ze elkaar een beetje uithoren. Dus die strijd werd wel gestreden daar.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik kan me als professional voorstellen dat dat heel goed is: nooit tevreden zijn en beter willen worden. Maar als mens lijkt het me wel… Heb je ervan genoten?
HENNY HUISMAN: Wat een goede vraag, joh. Ik denk niet genoeg, als ik heel eerlijk ben. Heel veel is me toch ontgaan. Heel veel is door de snelheid en dan weer daarheen en daarheen en daarheen… Nooit thuis, altijd maar onderweg. Weet je wel, het is… Genieten is dat je even zo lekker zit en dan denkt: goh, dat was toch leuk. Maar daar moet je misschien wel ouder voor worden. Ja, ik ben dan natuurlijk al 73. Tenminste, al… Nog. [Grinnikt] Jullie hebben nog je hele leven voor je, prachtig. Daar ben ik wel een beetje jaloers op. Maar, ja, ook niet te veel terugkijken, anders word je zo’n oude lul die terugkijkt: “Vroeger was alles mooier.” Dat is natuurlijk niet zo. Maar op het moment dat het allemaal gebeurt, geniet je er niet genoeg van, denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, want toen je zo oud was als ik, had je die 8 miljoen kijkers, on top of the mountain. Was het überhaupt mogelijk geweest om daarvan te genieten? Of had je dan…
HENNY HUISMAN: Ja, maar dan was het dan… De volgende dag was er wel weer wat anders wat weer moest.
ERNST-JAN PFAUTH: Zorgen maken over de volgende show?
HENNY HUISMAN: Ja, eigenlijk wel. Dat is zo mooi dat mensen bij de radio die hebben dat ook, dan doen ze de ochtendshow. Dan zeggen ze: “Nou dat is van 6 tot 9.” En dan gaan ze naar huis en dan… Nee, dat doen ze niet. Nee, dan gaan ze natuurlijk vergaderen. “Zullen we morgen die bellen, en we hebben zus en dat.” Het zijn gewoon werkdagen. Alleen ze beginnen dan vroeg. Er komt geen diskjockey die een show van vier tot zes heeft om vijf voor vier aan. Ben je gek? Die zitten er al. Die zitten er al voor te bereiden. En met televisie komen er zoveel dingen… Kijk, bij radio kun je nog dingen bedenken. We kunnen nog met een kopje rinkelen dat je denkt van: dit is zogenaamd dit of dat. Maar met televisie, ja, daar moet alles…
En ik kan ook nooit meer gewoon televisie kijken. Dat is heel vervelend. Vooral voor mijn vrouw. Ja, want dan zeg ik: “Oh god man, wat is die nog slecht uitgelicht. Die lijkt wel een geest.” Licht van onderen bijvoorbeeld, dan kun je even snel… Ik zie aan de kleur wat de zender is. Ik zie gewoon aan het rood dat het de VARA is, bij wijze van spreken. Niet het rood, maar gewoon…
ERNST-JAN PFAUTH: Ik snap wat je bedoelt.
HENNY HUISMAN: Ja, ik zie dat gewoon. En ik zie ook dingen die ze laten liggen. Dat ik denk: wat zonde dat die daar nou even niet op ingaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus het is een leuk concept: ervan genieten, van het succes. Maar in werkelijkheid ben je gewoon elke minuut bezig met: wat gaat er komen en hoe kan het beter?
HENNY HUISMAN: Het is wel zo… Ik heb natuurlijk een geweldig leven evengoed gehad. Ik moet niet klagen, zeker niet. Maar als iemand er alles voor over heeft, wat ik er allemaal voor over had, op wat voor gebied, dan word je de grootste daarin. Ik weet dat zeker. Als jij bedenkt: ik wil vloerbedekking, de mooiste en dat. En overal, vooral hotels. En je doet net zoveel en zoveel in je hoofd ervoor. En altijd ervoor bezig. Dan krijg je elk hotel met jouw vloerbedekking.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, want het heeft natuurlijk ook lang geduurd voordat je echt dat succes kreeg. Want eer dat jij op televisie kwam, was je al 32.
HENNY HUISMAN: Ja, 1,32.
ERNST-JAN PFAUTH: En wat maakt volgens jou, je hebt al een paar dingen genoemd, maar wat maakt volgens jou een goede presentator? Als mensen nu een presentator willen worden. Wat zijn de dingen waarvan je zegt: dat is echt belangrijk? Je hebt het al over intuïtie gehad, die je alleen maar kunt ontwikkelen door heel veel te oefenen.
HENNY HUISMAN: Ik denk vooral, dat klinkt een soort cliché, maar vooral dat je jezelf bent. Dat je praat zoals je bent. En ik denk dat mijn succes het meeste is van: wat ik zei, dat de mensen thuis dachten. Dus als ik iemand aanpakte die een beetje vervelend was, dan zei ik gewoon: “Hey, gaan we een beetje gewoon doen?” Bij wijze van spreken. Dan is het: “Goed dat Henny dat zegt, want het is een lul.” En tegen een lief iemand, dat je die lief benadert. En niet dat verkeerd om doet. Dus mensen moeten thuis denken: “Ja, daar heeft hij gelijk in. Ja, dat is… Dat zegt hij goed.”
ERNST-JAN PFAUTH: En waarschijnlijk heb jij dat, omdat je dus tien jaar lang die shows hebt gedaan, die drive-in shows. En daardoor al gevormd was als presentator op het moment dat de schijnwerpers aangingen?
HENNY HUISMAN: Ook. En natuurlijk in alle mogelijke clubs en alle mogelijke… Ik bedoel, in de studio Aalsmeer had ik pas een kleedkamer, eigen kleedkamer één. Met een bed erin en zo, en een geschild appeltje als je dat wilde, en een groentekroketje. Maar ik heb natuurlijk het meest omgekleed tussen de biervaten en weet ik veel… Ook weleens in een feesttent en dat je zei van: “Heeft u een spiegel?” “Ja, wat dan?” “Nou, ik wil mijn haar kammen.” “U bent toch geen homo?” Weetjewel, dat je dat weer krijgt. Ik zei: “Nee, ik ben geen homo, maar ik wil gewoon dat mijn haar even goed zit.” Zo. Showbizz in Nederland is natuurlijk… Kijk, je hebt natuurlijk Ziggodome, je hebt AFAS theater en weet ik veel wat. Je hebt een paar mooie dingen. En natuurlijk zijn er artiesten die daar dan een keer optreden. Maar het meeste is gewoon Schubbekutteveen en feesttenten en…
ERNST-JAN PFAUTH: Kieteltenten.
HENNY HUISMAN: Ja, kieteltenten. Daar barst het van. Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Zijn er nog meer dingen waarvan je zegt: dat is belangrijk om mee te geven aan mensen die presentator willen worden?
HENNY HUISMAN: Nou, [lacht] weet waar je aan begint! Nee. Ik denk dat je het niet zo erg moet hebben over woorden, maar dat je het moet zijn, denk ik. Dus een entertainer, een voetballer. Een jongen zegt ook, die is 16 en: “Ik denk dat ik beroepsvoetballer ga worden.” Die beroepsvoetballer was al vier of vijf, dat hij al voetbalde. Het moet zó van kinds af aan erin zitten. En dat moet je drive zijn. Er is ook bijna geen… Er is niet echt een school voor. Kijk, je kan dingen natuurlijk leren en je kan ook dingen afleren. Maar het moet gewoon helemaal in je zitten.
ERNST-JAN PFAUTH: Zoals het in jou zat, dat je tegen je ouders zei: “Ik ga beroemd worden.” Omdat je wilde ontsnappen aan het…
HENNY HUISMAN: Gewone.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, het gewone. Dat is de basis van je presentatorschap?
HENNY HUISMAN: Ja, ik denk het wel ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dank voor dit gesprek, Henny.
HENNY HUISMAN: Heel graag gedaan. Ik vond het echt leuk om met je te praten.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik vond het ook heel leuk om met jou te praten.
HENNY HUISMAN: Goed zo.
Lees hier de interviews met presentatoren Eva Jinek, Paul de Leeuw, Dieuwertje Blok en Aldith Hunkar.