Categorieën
Interview

Boris Dittrich

Het Eerste Kamerlid over hoe de aidsepidemie zijn ideeën over het homohuwelijk vormde

Op de dag van de Tweede Kamerverkiezingen spreek ik met schrijver en D66 Eerste Kamerlid Boris Dittrich.

Hij kwam begin jaren negentig in de Tweede Kamer en loodste daar vier initiatiefwetten doorheen. Onder andere de wet die het homohuwelijk mogelijk maakte, ook al had hij zelf nog geen interesse om ooit te trouwen.

Ik ben benieuwd wat Boris meemaakte in zijn jonge jaren, toen hij werkte als sociaal advocaat, rechter en politicus in Amsterdam. Welke ervaringen vormden zijn ideeën over het homohuwelijk, dat hij later als Kamerlid op de agenda zette? Hij vertelt over een pijnlijke ontmoeting met de wereldberoemde homorechtenactivist Harvey Milk, de aidsepidemie en het onrecht dat hij tijdens zijn werk zag.

Boris Dittrich over zijn jonge jaren

Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo.

ERNST-JAN PFAUTH: Boris, wat fijn dat je meedoet aan Jonge Jaren. We nemen dit op op verkiezingsdag. Verkiezingsdag 2023 voor de Tweede Kamerverkiezingen. Wat is een vroege herinnering die je hebt aan stemmen?

BORIS DITTRICH: Mijn ouders waren heel politiek actief en geïnteresseerd, dus eigenlijk al voor de verkiezingen. En dan waren er ook tv-debatten vroeger, interviews, en dan met name de uitslagenavond, dan zaten we op de bank met krantenknipsels en dan stonden daar lijstjes van partijen. Dan ging mijn vader dat allemaal bijhouden en dan kwam de gemeente Gouda binnen bijvoorbeeld en dan: “Oh Gouda!” en dan werd dat opgeschreven. Dus dat was altijd heel spannend. Mijn vader was vluchteling, politiek vluchteling, dus die was altijd heel erg geïnteresseerd in politiek. Dus van kinds af aan heb ik dat eigenlijk gevolgd.

ERNST-JAN PFAUTH: Hij was gevlucht uit Tsjecho-Slowakije.

BORIS DITTRICH: Hij was voor de communisten gevlucht in 1948 en hij studeerde geschiedenis, moderne geschiedenis. Had ook een proefschrift geschreven over Hitlers’ weg naar de macht, wat toen tien jaar daarvoor natuurlijk plaats had gevonden. Dus dat was allemaal heel recent. Dus hij was heel erg geïnteresseerd. Hoe kan het nou dat een Duitse bevolking achter Hitler met zijn haatboodschap, dat die bevolking daar achteraan liep? Wat zijn de mechanismen? Dus toen hij in Nederland kwam, volgde hij de Nederlandse politiek en analyseerde dat ook altijd waar wij als kinderen met een glaasje appelsap en een tompouce naast hem op de bank zaten en naar de uitslagen keken.

ERNST-JAN PFAUTH: En mocht je mee naar het stemlokaal?

BORIS DITTRICH: Nee, dat heb ik nooit gedaan.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat is een vroege herinnering die je wel aan het stemlokaal hebt? Is dat toen je zelf mocht stemmen?

BORIS DITTRICH: Ja, nou de allereerste echte herinnering was dat we op school verkiezingen hadden. Dus de schoolverkiezingen, toen was ik natuurlijk nog geen achttien. Maar ja, daar hadden we ook een stemlokaal ingericht en dat was allemaal heel spannend. Joop den Uyl bijvoorbeeld stond op het stembiljet. Dus dat is eigenlijk de eerste herinnering van echt stemmen. Al gold je stem niet. Maar de eerste keer dat ik gestemd heb, kan ik me eigenlijk niet eens meer echt herinneren.

ERNST-JAN PFAUTH: Meteen D66? Of weet je dat ook niet meer?

BORIS DITTRICH: Nee. Ja, dat weet ik wel…

ERNST-JAN PFAUTH: Je was elf toen de partij werd opgericht.

BORIS DITTRICH: Nee, ik heb een keer op Joop den Uyl gestemd en een keer op het CDA, op Van Agt.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh, wauw.

BORIS DITTRICH: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Een conservatieve periode in je leven.

BORIS DITTRICH: Ja, hoewel het CDA toen eigenlijk helemaal niet zo conservatief was. Van Agt was eerst minister van Justitie en die heeft toen het hele gedoogbeleid voor coffeeshops ingericht. Dus als je softdrugs, als je iets rookte, hasj of wiet, dat je niet gestraft zou worden. En dat vond ik toen, en dan was ik achttien, negentien of zo, dat vond ik wel heel belangrijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat was een prioriteit. [Lacht]

BORIS DITTRICH: Ja, ja, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik heb je memoires gelezen, Mandaat. En ik kwam daar een heel bijzondere gebeurtenis in tegen. Na de middelbare school ben je naar Amerika verhuisd om daar te gaan studeren in Ohio. En ik las over een rondreis die je maakte met je toenmalige vriendin. Jullie kwamen op een gegeven moment in San Francisco en daar werd je uitgenodigd om in een winkeltje, ik weet niet meer wat voor winkeltje het was, maar een winkeltje in te gaan waar iemand sprak die zich inzette voor homorechten in San Francisco. En dit was dus, wanneer was het ongeveer? Begin jaren zeventig.

BORIS DITTRICH: 1975. Juni 1975.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat gebeurde er? Wat was dat voor ontmoeting?

BORIS DITTRICH: Nou, we gingen met een groepje studenten die we in ons hotelletje hadden ontmoet. En die zeiden: “We zijn uitgenodigd door iemand en die gaat praten over homorechten.” Ik was diep in de kast, ik was met mijn vriendinnetje en we zouden eigenlijk naar de dierentuin gaan. Maar ik vond het wel heel interessant om met die andere studenten mee te gaan. Om een lang verhaal kort te maken, wij komen in dat winkeltje, het was een soort, in mijn herinnering, een fotowinkel ofzo. Een allegaartje eigenlijk. En toen bleek dat de winkelier degene was die ging vertellen over zijn activiteiten om de samenleving ervan bewust te maken dat homo’s ook dezelfde rechten moesten hebben. Nou ja, en wij waren daar, hingen daar een beetje rond, kregen een glaasje Cola. Ik was dus achttien geloof ik, of negentien. 

En op een gegeven moment, terwijl we daar zo’n beetje in een kring rond die man stonden, het was allemaal heel informeel, keek hij mij aan en toen zei hij opeens: “You, you are gay.” En ik schrok vreselijk, ik dacht, nou, dat ontkende ik natuurlijk meteen. Toen was ook meteen de lol er vanaf, dus vrij snel daarna dropen mijn vriendin en ik af, ging ik maar naar de dierentuin. En zij vroeg me steeds: “Waarom zei die man dat, waarom zei die man dat?” En ik was daar heel erg door ontregeld, ik dacht: hoe kan dat nou? Ik zit zo diep in de kast, ik weet zelf nog niet eens precies wie ik ben en wat mijn seksuele oriëntatie is. En dan zo iemand die je dan zo uit die kast trekt, ik voelde me echt ook beledigd en het deed pijn. En dat was eigenlijk ook de reden om dat nog verder weg te drukken. Dus ik had eigenlijk een hele nare herinnering aan die ontmoeting.

Terwijl we daar zo’n beetje in een kring rond die man stonden, het was allemaal heel informeel, keek hij mij aan en toen zei hij opeens: “You, you are gay.” Ik schrok vreselijk. Dat ontkende ik natuurlijk meteen.

Boris Dittrich

Nou ja, veel later bleek dat deze man van winkelier wethouder werd in San Francisco. Harvey Milk heette die en die is later ook vermoord, een paar jaar later. Onder andere vanwege zijn strijd voor homorechten en ook de burgemeester van San Francisco is toen doodgeschoten. En weer pas later, want ik woonde toen inmiddels in Nederland, was er een documentaire die op de televisie kwam over zijn leven en toen pas realiseerde ik me dat de wethouder die vermoord was, dat dat diezelfde man was van toen.

Dus het was een hele verwarrende situatie voor mij, omdat toen ik die documentaire zag, die werd door de VPRO uitgezonden, toen was ik al uit de kast. Dan hebben we het over echt een paar jaar later. En toen raakte ik opeens zo geïnspireerd door het werk van die man, die mij eigenlijk iets had aangedaan. Dus dat was een heel raar gevoel, maar toen dacht ik ook van: het heeft toch een bepaalde betekenis gehad in mijn leven, deze nare ontmoeting. En nu dat ik me daardoor geïnspireerd voel, ik denk dat het 1983, 1984 was ofzo, toen dacht ik: ja, ik ga me in mijn werk ook inzetten voor homorechten. Ik was dus toen al uit de kast. Dus uiteindelijk heeft hij me ook geïnspireerd, Harvey Milk.

ERNST-JAN PFAUTH: En deze man, hij was in zijn tijd beroemd. Maar hij is later ook, nou in mijn tijd om het zo maar te zeggen, ook beroemd geworden door een Hollywoodfilm. Waarin volgens mij Sean Penn hem speelt.

Trailer van de film MILK

BORIS DITTRICH: Oh ja, maar dat is veel later.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, maar daardoor ken ik hem bijvoorbeeld. En heb je je weleens afgevraagd waarom hij dat deed? Want het is best een vrij agressieve vorm van iemand uit de kast proberen te krijgen.

BORIS DITTRICH: Ja, nou daar heb ik natuurlijk heel veel over gelezen nadien. En bleek dat hij de filosofie had dat de hetero wereld moest weten dat er ook veel homo’s zijn, lesbiennes, biseksuelen. Maar die kunnen alleen een vuist maken als ze uit de kast komen, als ze zichtbaar zijn. En in die tijd, dan heb ik het dus over, ik heb hem ontmoet in 1975, dus in de jaren ‘70, was de filosofie: uit de kast, vrijwillig of niet. En met z’n allen op straat en dan laten we zien wie we zijn, dan kunnen ze niet meer om ons heen. 

Dus hij had de gedachte van of je nou wil of niet, ik haal je uit de kast. Dat was toen, bleek later, ook al heel erg controversieel. Dat waren dus mensen die in de kast zaten en aan het werk waren en die wilden natuurlijk helemaal niet dat voor hun collega’s, dat ze uit de kast gerukt werden tegen hun wil. Dus hij was toen ook al controversieel, maar dat was zijn idee toen.

ERNST-JAN PFAUTH: En je zei dat je midden jaren ‘80, zag je dus die documentaire over hem, wist hij je eigenlijk toch ook te inspireren ondanks die vervelende ervaring en wilde je je ook in gaan zetten voor homorechten. Op wat voor manier wilde jij dat doen en had je nog meer meegemaakt waardoor je dacht: dit is nodig om te gaan doen?

BORIS DITTRICH: Ja, ik was toen ik die documentaire zag, ik zie het nog zo voor me, ik weet nog waar ik woonde en zo, toen was ik net advocaat in Amsterdam. Ik ben in 1981 advocaat geworden, nou dit was twee, drie jaar later of zo. En omdat ik dus al uit de kast was, ging het verhaal in Amsterdam al rond. Nou als je homo bent en je hebt problemen in je relatie of wat dan ook, dat is dan een advocaat bij wie je terecht kan en bij wie je je vertrouwd kan voelen. Dus een behoorlijk deel van mijn cliënten kring bestond uit mensen uit de LHBT gemeenschap.

Ik ben in 1981 advocaat geworden. En omdat ik al uit de kast was, ging het verhaal in Amsterdam al rond: als je homo bent en je hebt problemen in je relatie of wat dan ook, dan is Boris een advocaat bij wie je terecht kan en bij wie je je vertrouwd kan voelen.

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ging dat dan rond, gewoon mond op mond?

BORIS DITTRICH: Mond op mond, denk ik. Ja, dat was in de tijd dat ook aids opkwam, dus ik weet nog dat ik een cliënt had die was naar Amerika gegaan en was daar ziek geworden en teruggekomen. Nou en toen kwamen de verhalen dat er een soort vorm van kanker was die door homo’s werd verspreid en alleen homo’s konden dat krijgen. Nou dat werd dan later bijgesteld natuurlijk dat dat aids was. Maar wat ik toen ervaarde als advocaat was dat er heel veel jonge mannen die een relatie met elkaar hadden, samenwoonden, eentje werd er ziek en ging dan dood want er was helemaal geen therapie of genezing voor, of behandeling voor. Ja, dan waren het vaak schrijnende situaties dat de verhuurder zei van: “Ja maar de overblijvende partner, u staat niet in het huurcontract, hup weg.” Geen huurbescherming. Of de ouders van de overledene kwamen aan de deur en zeiden: “Wegwezen en alle spullen zijn van ons, wij zijn erfgenaam van onze zoon.” Dus er waren schrijnende situaties. 

Eentje kan ik me nog heel goed herinneren, was een advocaat die was overleden, die kende ik dus persoonlijk en zijn vriend die mocht niet op de begrafenis komen. Want de ouders van de overledene wilden niet dat de rest van de wereld wist dat hun zoon homo was. In de overlijdensadvertentie stond dan ook dat hij aan een longontsteking was overleden. Het zou ook echt zo geweest zijn, maar die longontsteking was natuurlijk door aids gekomen. En hij mocht niet naar de begrafenis en hij vroeg toen aan mij: “Kunnen we niet een kort geding beginnen? Want ik wil afscheid nemen van mijn partner.” Nou dat hebben we uiteindelijk niet gedaan. Dat soort schrijnende situaties maakte mij steeds actiever om voor gelijke rechten op te komen voor de gemeenschap.

Ik kan me nog heel goed herinneren, een advocaat was overleden, die kende ik persoonlijk, en zijn vriend mocht niet op de begrafenis komen. Want de ouders van de overledene wilden niet dat de rest van de wereld wist dat hun zoon homo was. Dat soort schrijnende situaties maakte mij steeds actiever om voor gelijke rechten op te komen voor de gemeenschap.

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: En voor mensen die mijn leeftijd hebben of jonger is dat… We hebben natuurlijk wel gehoord dat aids opkwam en dat die epidemie er was. Maar ik kan me ook voorstellen dat dat, als je er in zat, in die tijd, ontzettend angstaanjagend moet zijn geweest. Hoe was dat Amsterdam van toen en hoe heb je dat toen beleefd? Als mens, niet eens als advocaat.

BORIS DITTRICH: Nou, men wist niet precies wat aids was behalve dat het dodelijk was en dat je vreselijke pijnen had. Mensen kregen zweren, longontsteking, noem maar op. En gingen dan dood. En er was een enorme angst want het was besmettelijk, maar hoe? Dus ik weet nog dat als je ergens kwam of mensen bij ons thuis kwamen, bij mijn man en mij. Ja dat soms mensen echt kopjes gingen afwassen, geen hand wilden geven en dat soort dingen. Dus je voelde je ook heel erg in een hoek gezet. Dus er was een grote angst.

Wij gingen uit in die tijd in de Reguliersbreestraat. In het begin van de jaren tachtig dat we daar uit gingen stond iedereen op straat, jonge mensen, honderden mensen. En dat was echt een heel vrolijke bedoeling. Maar toen aids echt helemaal doorbrak in Amsterdam, kwamen er steeds meer lege plekken. Dus je werd ook heel erg bedroefd eigenlijk. Het was een soort zware deken die over de gemeenschap hing. Want als je dan op zaterdag naar het café ging, dan zag je opeens mensen heel erg mager in een hoekje zitten. En twee weken later zag je ze niet meer. Dan hoorde je dat iemand in het AMC lag of overleden was. Dus er was een soort onzichtbare vijand.

En de samenleving discrimineerde op dat moment heel erg. Omdat, ja, homo’s verspreiden deze ziekte, dat was het idee. Dus het was een hele zware tijd. En je voelde je ook machteloos. Want in Amerika was president Reagan aan de macht. En die wilde zelfs het woord aids niet uitspreken. Die wilde ook geen geld uittrekken voor wetenschappelijk onderzoek van: wat kun je doen tegen aids? Dus dat heeft jaren nodeloos vertraging opgeleverd.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dus homo’s zijn eigenlijk heel lang als een soort outcast behandeld. Omdat mensen bang waren om besmet te raken.

BORIS DITTRICH: Nou, ik zou het anders willen formuleren. Ze waren eigenlijk al een beetje een outcast. Want in die tijd werd je überhaupt gediscrimineerd als je een andere seksuele oriëntatie had dan de heteroseksuele. En toen kwam aids daar bovenop. En dat legitimeerde mensen om echt te discrimineren.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat deed dat met jou als persoon?

BORIS DITTRICH: Nou ja, als persoon, ik was toen al met mijn man en wij waren homo… Homogaam wou ik zeggen. [Lacht] Monogaam.

ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Ja.

BORIS DITTRICH: Dus in die zin had ik niet zo’n angst. Maar het maakte me heel erg strijdbaar. En ik was dus advocaat, dus ik heb mijn energie eigenlijk in de advocatuur gestoken. En ik was ook lid van D66. En ik vond dat de politiek gelijke rechten moest geven aan mensen uit de LHBT gemeenschap. Dus mijn strijdbaarheid ging meer intellectueel zitten, in het gevecht voor gelijke rechten.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is bewonderingswaardig. Maar ik kan me ook voorstellen dat dat niet genoeg is ofzo. Dat je af en toe echt rauwe boosheid ervaart die je dan niet intellectueel weet te kanaliseren.

BORIS DITTRICH: Nou nee, dat was bij mij niet zo. Ik voelde inderdaad afwijzing, isolement. Een groot gevoel van onrechtvaardigheid. Maar ja, ik kon dat wel meteen omzetten in strijd. Ik was sociaal advocaat. Dus ik zat ook op een kantoor met geweldig leuke collega’s. En we waren politiek actief in de zaken die we aantrokken. Bijvoorbeeld tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland. Nou, noem maar wat. Maar dus we waren op allerlei fronten actief. En ik was dan met name actief voor gelijke rechten.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat kon je doen als jonge sociaal advocaat? Wat deed je met die strijdbaarheid?

BORIS DITTRICH: Nou ja, rechtszaken voeren, als iemand echt onterecht behandeld werd.

ERNST-JAN PFAUTH: Kan je een voorbeeld noemen van een rechtszaak die je bij is gebleven?

BORIS DITTRICH: Ja, nou ja, bijvoorbeeld in zo’n situatie dat iemand het huis uit dreigde te worden gezet door de familie. Omdat ze zeiden: “Wij aanvaarden jou niet als partner van onze overleden zoon. Je krijgt een paar uur de tijd, pak je eigen spullen en wegwezen.” Nou ja, daar heb ik weleens kort gedingen gevoerd om dat tegen te gaan, om uitstel te krijgen. Soms ook bemiddeld tussen de familie en zo iemand. Dus dat, ja, in die tijd. We hebben het over lang geleden, 40 jaar geleden. Maar dat waren wel, dat zijn ook wel zaken die me gevormd hebben.

ERNST-JAN PFAUTH: En had je daar ook succes mee? Lukte het dan om mensen daadwerkelijk te beschermen?

BORIS DITTRICH: Ja, ook wel. Maar veelal niet omdat er geen gelijke rechten waren. Dus dat maakte mij wel strijdbaar om te denken van: nou, hier moet iets aan gebeuren. Nou ja, in die periode ben ik rechter geworden. En toen viel mij op in de rechtszaken die ik deed als strafrechter, dat vaak, ik noem wat, homo’s in elkaar werden geslagen. Een bloedneus kregen of nou ja, uitgescholden werden. En dan legde de officier van justitie in de rechtszaak alleen ten laste: een vechtpartij. Maar niet het discriminatore element. Dat viel me als rechter op. 

En dat vroeg ik weleens aan de officier van justitie in de rechtszaal van: “Maar waarom, ik hoor hier of ik lees hier dat iemand eerst is uitgemaakt voor vieze vuile flikker. En we zullen jou eens klein krijgen. En pats, boem, er wordt bovenop geslagen. Waarom hebt u dat ook niet ten laste gelegd?” En dan zei zo’n officier altijd: “Ja dat is lastig te bewijzen. En wat maakt het uit, want een bloedneus kun je zien. Maar schelden doet geen pijn.” Dat soort teksten hoorde je dan. Dus toen ik later politicus werd dacht ik: nou hier moet echt iets aan veranderen. Want ook als je dus gediscrimineerd wordt, wat uiteindelijk leidt tot fysiek geweld, ook die voorfase, daar moeten we iets aan doen.

ERNST-JAN PFAUTH: Je maakt nu twee grote sprongen van advocaat naar rechter en rechter naar politicus. Waarom stapte je over van de advocatuur naar het recht? Was het ontoereikend wat je als advocaat kon doen?

BORIS DITTRICH: Ja, vond ik eigenlijk wel. Hoe mooi het vak ook is, merkte ik wel na acht jaar, ik ben acht jaar advocaat geweest, je staat altijd één iemand bij. En je moet natuurlijk ook de belangen van jouw cliënt behartigen. En dan stond je in de rechtszaal en dan vaak, de tegenpartij had natuurlijk ook argumenten. Soms vond ik die zelfs overtuigender. Of ook overtuigend. En ja, dan dacht ik van: goh, eigenlijk zou hier een bemiddeling plaats moeten vinden. Nu noemen we dat mediation. Ja, en daar waren soms je cliënten helemaal niet toe bereid, want die geloofden heel erg in hun eigen zaak. En er waren ook weleens beslissingen die tegenvielen. Dat ik dacht: die rechter heeft helemaal niet goed geluisterd. Waarom heeft hij geen rekening gehouden met onze argumenten? En zo.

Dus zo rijpte bij mij het idee: goh, ik zou eigenlijk veel liever zelf aan de knoppen willen zitten. En zelf die beslissing willen nemen. Nou, toen werd ik gevraagd in die tijd door de vicepresident van de rechtbank in Amsterdam. Die zei: “Ik word president in Alkmaar. En we hebben een jonge rechter nodig. Ik heb jou vaak bezig gezien bij kortgedingen. Zou jij het leuk vinden om rechter te worden? Ben je geïnteresseerd om te solliciteren?” Nou ja, en zo is dat balletje eigenlijk gaan rollen.

ERNST-JAN PFAUTH: En had de strijd voor homorechten er ook iets mee te maken? Dat je dacht: ik word rechter?

BORIS DITTRICH: Nou, meer voor mijn ontwikkeling. Dat ik een betere jurist zou worden en meer ervaring zou krijgen als rechter. Ik moet erbij zeggen dat ik in die periode ook al politiek actief was. Dus in mijn achterhoofd heeft wel altijd meegespeeld: ik zou op een gegeven moment ook echt wel de politiek in willen gaan. Om juist voor die gelijke rechten het verschil te kunnen maken.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, laten we daar dan zo op komen. Eerst ben ik nog wel benieuwd: je bent dus in een politiek nest opgegroeid, ik kan me voorstellen dat je daar ook door gevormd bent. Ook omdat je vader natuurlijk vluchteling is. En je beschrijft in je memoires ook dat je vader bijvoorbeeld zijn moeder niet kon zien. En jullie dus je oma niet konden zien omdat de communisten dat niet toelieten. En dat je dacht: nou, mensen die de macht kunnen hebben, die kunnen het je dus ook groot onrecht aandoen. Dat heeft je gevormd. Wanneer zette je je eerste stap in de politiek? Hoe gebeurde dat?

BORIS DITTRICH: Ik was student in Leiden. En ik studeerde rechten. En ik was dus al heel erg politiek geïnteresseerd. Al was ik, ja, ik stemde dan op PvdA. Later het CDA. En toen heb ik al die partijprogramma’s gelezen. Ik dacht: goh, D66 past het meest bij mij.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe zag die partij er toen uit?

BORIS DITTRICH: Dat was Jan Terlouw. Die was toen de partijleider geworden. En in die tijd ging het heel slecht met D66. En die had een brief gestuurd van: “Nou, ik heb gehoord dat je geïnteresseerd bent in D66. Zou je alsjeblieft lid willen worden? Want als we een x-aantal lidmaatschappen hebben, dan kan de partij blijven voortbestaan.”

Jan Terlouw was toen de partijleider en in die tijd ging het heel slecht met D66. En die had een brief gestuurd van: “Ik heb gehoord dat je geïnteresseerd bent in D66. Zou je alsjeblieft lid willen worden?”

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kan die dan… Zo’n brief werd dan en heel veel mensen verstuurd, neem ik aan?

BORIS DITTRICH: Nee. Ik had het daar weleens over gehad, dat ik D66 een interessante partij vond, tegen een vriend van mij die wel lid was geworden van D66. En die had mijn naam doorgegeven. Dus ik kreeg een brief van Jan Terlouw op mijn studenten adres in Leiden.

ERNST-JAN PFAUTH: “Geachte Heer Dittrich”, een persoonlijke brief?

BORIS DITTRICH: Ja, zoiets. Nou, “Beste Boris”, geloof ik. Maar, zo’n soort brief. En die had ik dus bewaard. En ik dacht: goh, ik wilde toen al in Amsterdam gaan wonen en werken. En ik wist dat dat zou gaan gebeuren. Dus ik dacht: nou, als ik naar Amsterdam ga, dan word ik lid. Dat is een mooi moment. Nou ja, ik ben in 1980 verhuisd naar Amsterdam. Eind 1980. En toen dacht ik: voordat ik naar het bevolkingsregister ga om me in te schrijven, word ik eerst lid. En nou ja, zo ben ik lid geworden van D66.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, dat is dan de eerste stap, lid worden?

BORIS DITTRICH: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer werd je ook daadwerkelijk actief?

BORIS DITTRICH: Nou, ik woonde toen in de Plantagebuurt in Amsterdam. En D66 vergaderde altijd in café Eik en Linde. Bij mij om de hoek waar ik woonde. En als nieuw lid dacht ik: goh, ik wil weleens naar zo’n ledenvergadering om te kijken hoe dat daaraan toe gaat. Omdat het heel slecht met D66 ging, waren er weinig leden. Dus dan komt er opeens een jong iemand binnen die advocaat is en geïnteresseerd.

ERNST-JAN PFAUTH: Nieuw bloed! [Lacht]

BORIS DITTRICH: Nou, ik werd meteen bij mijn nekvel gegrepen, bij wijze van spreken. En zo ben ik al vrij snel in het bestuur van D66 Amsterdam terechtgekomen. En dat was in de periode dat de Stopera gebouwd was of werd. 

ERNST-JAN PFAUTH: Het stadhuis van Amsterdam.

BORIS DITTRICH: Het stadhuis, dus dat was een heel groot ding. En er zouden stadsdelen worden opgericht om het bestuur dichter bij de burger te brengen. En op een gegeven moment zou er dan ook, en dan hebben we het erover eind jaren tachtig, stadsdeel Zuid onder andere worden opgericht. Ik was toen net verhuisd naar Amsterdam-Zuid. En zo ben ik toen lijsttrekker bij de verkiezingen in… En dat was dus mijn eerste actieve, als volksvertegenwoordiger, was ik lijsttrekker voor D66 in Amsterdam-Zuid. In 1990 werd ik toen fractievoorzitter.

ERNST-JAN PFAUTH: En toen je dat café Eik en Linde binnenliep, naar je eerste bijeenkomst, wat was toen je beeld van partijpolitiek? Ik vraag het ook een beetje omdat mijn beeld op die leeftijd was: saai, stroperig.

BORIS DITTRICH: Oh, helemaal niet.

ERNST-JAN PFAUTH: Veel gekissebis.

BORIS DITTRICH: Nee, dat had ik helemaal niet. Want er was een enorme discussie over dat het stadhuis, muziektheater, was een enorme financiële overschrijding. D66 had een wethouder in die tijd geleverd en dat was Gerrit Jan Wolffensperger. En die was op die vergadering. En daar waren leden boos en die zeiden: “Maar hoe kan het dat er miljoenen overschrijding is? Daar zijn we ook zelf verantwoordelijk voor. En dat geld had beter daar aan besteed kunnen.” Dus het was een hele interessante, levendige discussie. Ik wist daar heel weinig van, dus ik heb gewoon als toeschouwer zitten kijken. Maar ik dacht toen al meteen: wauw, dit gaat ergens over. En dus het heeft mijn betrokkenheid bij de politiek, eerst dan de gemeentepolitiek, wel aangewakkerd.

ERNST-JAN PFAUTH: Het was ook gewoon spannend.

BORIS DITTRICH: Het was spannend en er waren interessante mensen. En in de pauze, dan stond je wat te drinken en dan had je gesprekjes. En het viel me op dat ik bij heel veel van die mensen met wie ik sprak, dat ik dacht: goh, wij denken min of meer hetzelfde. Je voelde meteen een soort verwantschap. En dat was voor het eerst dat ik dat ontdekte.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar je geloofde dus wel in de politiek in die tijd? Want je hebt natuurlijk ook veel twintigers, ook in die tijd geloof ik, die er niet in geloofden als een manier van veranderen.

BORIS DITTRICH: Klopt. En ik had ook in mijn vriendenkring mensen die niet gingen stemmen, bijvoorbeeld. Nou, dat vond ik een doodzonde vanuit mijn opvoeding, dat elke stem telt. En het is zo belangrijk iets dat je een democratie hebt waar jij als lid van de bevolking een stem kan uitbrengen. Als je die weggooit, die stem, door niet te stemmen. Ja, dat was gewoon not done. Dus ik was ook wel misschien heel vervelend in mijn vrienden- en kenniskring, door maar te ronselen en te zeggen: “Je moet gaan stemmen!” en dat soort dingen.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat kwam omdat je had gezien dat het niet iets vanzelfsprekends is en wat er kan gebeuren als er geen democratie is? Namelijk door de geschiedenis van je vader.

BORIS DITTRICH: Ja, precies. De verhalen van mijn vader. Hoe hij door de communisten verjaagd was. En als die langer gebleven was, was die dood geweest. Want de communisten, toen ze de macht overnamen in februari 1948, werden ook een heleboel studenten gevangen gezet en uiteindelijk vermoord. Dus mijn vader was met een groep politiek geïnteresseerde studenten op tijd gevlucht. Nou ja, onder het communisme heb je helemaal geen stem. Dan is het gewoon de communistische partij die beslist hoe het gaat. En enorme vriendjespolitiek. En als je niet tot die kliek behoort, heb je niks te zeggen als bevolking. Dus ja, het werd mij met een paplepel ingegoten: wees maatschappelijk actief en kijk om je heen en wees politiek actief. En doe je best.

ERNST-JAN PFAUTH: Had je dan als zoon van een vluchteling het idee van, in je vriendengroep: jullie hebben geen idee wat voor voorrecht het is om te kunnen stemmen?.

BORIS DITTRICH: Ja, precies. Daarom denk ik dat ik, nu terugkijkend, hoe irritant ik was. Maar ja, dat ging ik het ook echt vertellen. En dan ook mijn vader zijn levensverhaal erbij halen. En zo probeerde je dan mensen te overtuigen om toch naar de stembus te gaan.

ERNST-JAN PFAUTH: Het klinkt alsof je best wel snel opklom in die partij? Dat je dus al vrij snel lijsttrekker werd in een stadsdeel. Wat ontdekte je bij jezelf waar je goed in was als beginnende politicus?

BORIS DITTRICH: Nou, dat is een goede vraag, want ik weet nog dat de eerste vergaderingen dat je als volksvertegenwoordiger in een zaal het woord voert, vond ik doodeng. Was ik heel zenuwachtig en schreef ik alles op, had ik de tekst helemaal uitgewerkt. En ja, ik merkte dat ik dat heel eng vond. Terwijl als ik dan eenmaal bezig was, zakte dat weg. Maar ik was nogal nerveus. En met name van tevoren, als je eenmaal bezig bent, viel het mee. 

En dat was eigenlijk raar, want in diezelfde periode was ik ook rechter. En had ik ook de leiding in de rechtszaal. En er stonden advocaten tegenover je. En de officier van justitie en noem maar op. En dat vond ik allemaal geen probleem. Maar als politicus, ook met het idee, ik sta hier, of ik zit hier niet voor mezelf. Maar ik vertegenwoordig mensen die op mij gestemd hebben. Dus dat vond ik eigenlijk wel een zware verantwoordelijkheid. Dus dat was toch anders dan in de rechtszaal als rechter of als advocaat.

ERNST-JAN PFAUTH: Want daar is je autoriteit, zeker als rechter natuurlijk, onbetwist. Terwijl misschien als politicus moet je die verdienen.

BORIS DITTRICH: Ja, precies. Ja, je moet ook allerlei beslissingen nemen. En als je een beslissing neemt zijn er mensen tevreden over, maar mensen ook ontevreden over. Dat laten ze ook luid en duidelijk merken. Dus ja, ik vond dat best wel lastig. Je raakt daar aan gewend, aan dat gevoel. Maar in het begin vond ik dat heel erg lastig.

ERNST-JAN PFAUTH: Zo lastig dat je dacht: dit is niks voor mij?

BORIS DITTRICH: Nee, dat niet. Ik dacht, ik moet beter worden. En dat betekent dus meer energie nog gaan besteden aan met andere politici van andere politieke partijen om de tafel gaan zitten. “Dit is wat ik belangrijk vind, wat vind jij?” Zo proberen deals te sluiten en dingen er doorheen te krijgen die je belangrijk vond. Dus in plaats van bij de pakken neer te zitten, zette het me juist aan om extra mijn best te doen om er goed in te worden.

ERNST-JAN PFAUTH: En die motivatie, die je onder andere door Harvey Milk ook had opgedaan, om je in te zetten voor homorechten, hoe deed je dat in die tijd als lokaal politicus?

BORIS DITTRICH: Eigenlijk door zichtbaar als homo-man, als lijsttrekker, over mijn relatie met mijn man te praten als het zo uitkwam.

ERNST-JAN PFAUTH: Je was daar open over?

BORIS DITTRICH: Daar was ik open over, want ik vond het belangrijk om te laten zien dat ook een homo lijsttrekker kan zijn. Of gewoon ook over andere dingen een standpunt kan hebben.

ERNST-JAN PFAUTH: Die zin moet je denk ik uitleggen voor jonge luisteraars.

BORIS DITTRICH: Ja, omdat mensen dacht ik, of het zo is weet ik eigenlijk niet, maar in die tijd dacht ik dat mensen als ze hoorden dat je homo was meteen aan seks dachten. En dachten dat je alleen maar over seks na kon denken of praten. Of desnoods over gelijke rechten voor die gemeenschap. Maar dat je ook andere talenten en kwaliteiten hebt en ook over andere onderwerpen doordachte meningen kon hebben. Ik dacht toen dat mensen dat niet zo zagen. Dus ik zag het als een soort morele verplichting eigenlijk om te laten zien dat ik van meerdere markten thuis was en dat ik ook over ander soort rechten kon praten. Ik was heel erg actief in de anti-apartheidsbeweging in die periode. Dus ik had het over apartheid in Zuid-Afrika. Nou ja, allemaal andere onderwerpen waar ik heel actief over was. En ik had het gevoel dat moet ik kunnen laten zien en dan ook kunnen laten zien dat ik homo ben.

ERNST-JAN PFAUTH: Want in jouw jeugd, ik herinner me een anekdote uit je boek geloof ik, dat je tv kijkt en dat er iemand in beeld was, Albert Mol, zegt mij verder niks, maar dat was een presentator en daar was dan bekend van dat hij homo was. En dat je moeder zoiets zei van: “Homo’s zijn mensen die aan de randen van de maatschappij leven.” Zo werd er in je jeugd naar gekeken, zeg ik dat goed?

BORIS DITTRICH: Dat zeg je goed. Albert Mol was een belangrijk entertainer ook. Hij heeft ook in films gespeeld, boekjes geschreven, acteur. En hij zat in een spelletjesprogramma, maar hij was heel verwijfd. En accentueerde dat ook eigenlijk wel. Dat was zijn trademark, maar daar kon ik me dus totaal ook niet mee vereenzelvigen. Maar als hij dan op de televisie kwam en mijn moeder zei zoiets van: “Wat zielig toch dat die man zo is.” Nou ja, allemaal dat soort teksten. Dat maakte ook niet dat ik in mijn jeugd een positief beeld had over homoseksualiteit.

ERNST-JAN PFAUTH: Want wat zag je dan voor je als je moeder “randen van de maatschappij” zei?

BORIS DITTRICH: Nou, mijn moeder en mijn vader ook, die hadden het er weleens over: “Ja, als je homo bent, ja die mensen eindigen toch of in de criminaliteit of zijn zielig. Soms plegen ze zelfmoord.” Nou ja, dat soort, aan de randen van de samenleving. “Ze horen er niet bij. God heeft ze gestraft.” Dat soort teksten. En ja, daar ben ik mee opgegroeid. Dus zo zag ik dat in het begin ook. Totdat ik natuurlijk zelf ontdekte dat ik dat soort gevoelens had. En hoopte dat ik biseksueel was. Ik dacht dan kan ik me daaraan onttrekken. En dan vergeet ik gewoon het homodeel. En dan richt ik me op het heterodeel in mezelf. Maar ja, je komt dan natuurlijk tot de ontdekking dat het zo niet werkt.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en ik vraag ook naar omdat 20 jaar later was je dan lokaal politicus en was het dus nog steeds bijzonder om openlijk homo te zijn?

BORIS DITTRICH: Ja nou, het grappige is, dat heb ik nooit verteld, maar terwijl we zo aan het praten zijn… Het leuke was, ik was zo met mezelf bezig, Mijn fractie in D66 vond het geen enkel punt dat ik homo was en lijsttrekker was. En toen bleek gaandeweg in die periode in Amsterdam-Zuid, in het stadsteel, dat de lijsttrekker van GroenLinks was een homo man. En die van het CDA bleek een homo man te zijn. En de tweede op de lijst van de VVD bleek homo te zijn. Dus opeens bleek gaandeweg, zonder dat we daar echt met elkaar over spraken, dat ontzettend veel homo’s actief in de politiek waren. En dat vond ik eigenlijk wel een hele grappige ontdekking. Ik kan nou niet zeggen dat dat dan een echte band schepte met elkaar. Maar ja, het was wel leuk om te zien.

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe was het, ik vraag hiernaar om een beetje duidelijk te krijgen voor mensen die in die tijd niet leefden, hoe werd er dan in de maatschappij naar homo’s gekeken in die tijd dat jullie dus al in de politiek bezig waren en dus daar open over waren? En dat was dan blijkbaar nog uniek. Hoe was toen het beeld? Was het nog steeds “randen van de maatschappij” of was het…

BORIS DITTRICH: Ja, er waren nog steeds geen gelijke rechten. Weliswaar werd de LHBT gemeenschap veel, hoe zeg je dat, kwam meer naar de voorgrond. Het COC was natuurlijk een belangrijke belangenorganisatie. Maar qua rechten was er niks of nauwelijks wat geregeld. En ik kan het aangeven, in 1993 was ik door Hans van Mierlo gevraagd: “Goh, is het niks voor jou om Tweede Kamerlid te worden?”

ERNST-JAN PFAUTH: De oprichter van D66, he?

BORIS DITTRICH: Ja, de oprichter van D66.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik zeg het er maar even bij.

BORIS DITTRICH: Ja, heel goed. En de verkiezingen zouden in 1994 zijn. Dus ik was nog fractievoorzitter in stadsdeel Zuid. Dus ik zei op een gegeven moment op een terrasje tegen een aantal D66’ers uit mijn fractie van: “Goh, ik ga me kandidaat stellen voor de Tweede Kamer volgend jaar.” En toen weet ik nog dat ik geschrokken was door de reactie. Want toen zei een van die leden, gesteund door een ander, van: “Ja, maar Nederland is er nog niet aan toe om een openlijk homoseksueel als Tweede Kamerlid te hebben, dus zal je toch weer terug in de kast moeten. Hoe vind je dat?” Toen zei ik: “Terug in de kast, waarom zou ik? Ik word gevraagd om volksvertegenwoordiger te zijn, waarom zou ik dan niet mezelf kunnen vertegenwoordigen?”

Terug in de kast, waarom zou ik? Ik word gevraagd om volksvertegenwoordiger te zijn, waarom zou ik dan niet mezelf kunnen vertegenwoordigen?

Boris Dittrich

Nou, er was een hele discussie.Want sommigen van de fractie, niet allemaal, maar sommigen, die beweerden dat Nederland daar nog niet aan toe was. Was nog niet rijp daarvoor. Dat zou mijn politieke carrière schaden en dat soort teksten. Daar heb ik me niks van aangetrokken. Maar dat gaf wel aan dat er veel mensen in de samenleving zo erover dachten. Ook mijn ouders trouwens. Die zeiden: “Nooit praten over het feit dat je homo bent, want dan stemmen mensen niet op je.” En dat soort dingen.

Boris Dittrich over de worsteling met zijn homoseksualiteit bij Op1

ERNST-JAN PFAUTH: Waarom kwam Van Mierlo bij jou uit?

BORIS DITTRICH: Omdat ik in die periode dus fractievoorzitter in stadsdeel Zuid was en ook rechter was. En ik hield me heel erg bezig met psychiatrie. Ik was voorzitter van de Psychiatrie Kamer in de rechtbank van Alkmaar. Dus ik ging alle psychiatrische inrichtingen af waar mensen opgesloten werden omdat ze doorgedraaid waren en gevaarlijk waren voor zichzelf of de samenleving. En dan moest ik als rechter bepalen of ze langer tegen hun wil vast moesten blijven zitten in zo’n inrichting. Nou, daar waren heel veel discussies over. Dat psychiaters al vrij snel in die tijd zeiden van: “Nou, probeer het maar weer in de samenleving.” En dan werd iemand naar huis gestuurd, maar draaide door en vermoordde dan de buurvrouw of wat dan ook. 

Dus er waren heel veel zaken die speelden in die tijd. En als rechter had ik daar natuurlijk goed zicht op. Dus ik ben opiniestukken gaan schrijven waarin ik de wet duidde en zei dat de wet aangepast moest worden. En daar had ik een bepaalde opvatting over. En ik was dus al actief D66’er. Dus zo heeft hij mij ontdekt als het ware. Een actieve jurist die goed dingen onder woorden kan brengen, dus laat ik die maar eens polsen. Hij heeft niet echt gevraagd: wil jij in de Tweede Kamer? Maar: “Hoe denk jij daarover en zou dat wat voor jou zijn?”

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe dacht jij daarover?

BORIS DITTRICH: Nou, ik was heel erg vereerd dat ik een etentje met hem had en dat hij mij daarover polste. Zonder dat hij me echt vroeg van: “Wil je nu de kamer in?” of zo.

ERNST-JAN PFAUTH: Want Van Mierlo was ook echt een larger than life figuur toch?

BORIS DITTRICH: Ja, hij was echt de oprichter van D66 en een heel belangrijk figuur. Ook een bron van inspiratie. Dus na dat gesprek werd het opeens een reële mogelijkheid die ergens in mijn achterhoofd wel een beetje speelde. Maar toen opeens dacht ik: oh wow, dit is een mogelijkheid. Toen in die periode ging het overigens heel goed met D66. Stonden we in de peilingen boven de dertig zetels. En toen dacht ik ook van: nou, als ik de Tweede Kamer in wil, moet ik het nu doen. Want…

ERNST-JAN PFAUTH: Nu is het moment.

BORIS DITTRICH: …dan maak ik een grotere kans om gekozen te worden.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is best een risico toch? Want je moet, neem ik aan, stoppen met je baan?

BORIS DITTRICH: Je mag geen politicus zijn, landelijk politicus en rechter. Dus ik moest de rechtbank verlaten. En ik was maar vijf jaar rechter geweest. Dus dat was eigenlijk, vond ik, te kort. Want ik was net echt lekker helemaal ingewerkt. En het ging goed op de rechtbank, leuke collega’s. Ik vond het werk ook heel interessant. Maar de drive om toch dingen in Nederland te veranderen als politicus. Dus wetsvoorstellen bekritiseren en proberen te beïnvloeden en zelf wetten, initiatief nemen om te wetten te schrijven. Ja, dat trok me wel heel erg aan.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus zoals eerder het vak van advocaat ontoereikend was, was daarna voor jouw persoonlijke missie het vak van rechter ontoereikend?

BORIS DITTRICH: Ja, omdat ik ontdekte in de rechtszaal dat de problemen al ontstaan waren. En helemaal verkeerd waren gelopen. En dan komt het op het bordje van de rechter om een beslissing te nemen. Het schaft mij wel voldoening dat ik een knoop kon doorhakken. En kon zeggen” “En zo gaan we het doen. Dit is de uitspraak.” Maar je zat toch aan het eind van de keten een probleem te proberen te beëindigen. En soms waren mensen tevreden over je beslissing. Soms ook niet, konden ze in hoger beroep natuurlijk. Maar ik had wel heel erg het idee van: ja, als ik de samenleving wil veranderen en iets wil betekenen, dan moet ik eigenlijk helemaal aan het begin zijn. Dan moet ik bijvoorbeeld, als er een wetsvoorstel is gemaakt, daar mijn mening over geven. Of als de regering niks wil doen, neem ik zelf het initiatief om een wet te schrijven. Om te zorgen dat de samenleving verandert.

ERNST-JAN PFAUTH: Had je een notitieblokje met een lijstje wetsvoorstellen in je hoofd al?

BORIS DITTRICH: Ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Wat stond er op het lijstje wetsvoorstellen over homorechten? Want je had nog steeds de aidsepidemie. 

BORIS DITTRICH: Ja, goeie vraag. Relatie rechten. Toen ik eenmaal gekozen werd in de Tweede Kamer in 1994, toen was er nog niks geregeld. Maar toen bij de onderhandelingen voor een regeerakkoord, heeft D66 toen ingebracht dat er in elk geval een partnerschapsregistratie mogelijk moest zijn. Was toen in Denemarken en daar konden we ons dan aan spiegelen.

ERNST-JAN PFAUTH: Eén land ter wereld.

BORIS DITTRICH: Eén land, ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja.

BORIS DITTRICH: En nou ja, dat wilden wij in Nederland dan ook. Maar in die discussie, en ik was justitie-woordvoerder voor D66 in de Tweede Kamer, dacht ik: ja, we moeten eigenlijk veel verder mikken. Het ideaal is dat het huwelijk moet worden opengesteld. Want dan zijn alle rechten verzekerd. En ja, zo’n partnerschapsregistratie is toch een beetje gelijk, maar apart. Heel veel rechtsgevolgen zijn hetzelfde, maar net niet helemaal. Waarom niet? Ja, omdat je homo bent. Nou ja, dat vond ik dus eigenlijk onverteerbaar. Maar goed, dus toen ben ik me in gaan zetten vanaf 1994 om het huwelijk open te stellen. 

ERNST-JAN PFAUTH: Om eigenlijk dat probleem op te kunnen lossen wat je dus als advocaat had gezien? Dat de partner overleed en dat dan iemand helemaal geen rechten meer had.

BORIS DITTRICH: Ja, en als je het huwelijk openstelt, “Wat maakt het eigenlijk uit…”, zei ik ook altijd, “…voor de wet, wat voor seksuele oriëntatie iemand heeft?” De wet erkent een samenlevingsvorm van twee mensen en geeft daar rechten aan. Dan is de seksuele oriëntatie, zijn het nou een man en een vrouw of twee vrouwen of twee mannen, is helemaal niet belangrijk. Dus het is een soort juridische erkenning van de staat die bepaalde rechten biedt aan een paar wat samen door het leven wil gaan. Nou ja, dus die discussie ben ik aangegaan en dat was best lastig. Omdat het COC in de jaren ‘90, begin jaren ‘90, heel erg tegen openstelling van het huwelijk was.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat was de belangenorganisatie.

BORIS DITTRICH: COC, die was de belangenorganisatie voor de LHBT-gemeenschap. En die zei van: “Ja, maar wat jij nou doet, dan hebben we eindelijk een openlijk homo in de Kamer die zich inzet voor gelijke rechten en dan gaat ‘ie het huwelijk willen openstellen. Het huwelijk is een heteronormatief instituut wat ons onderdrukt. En we hebben een ander leefstijl en we moeten niet nadoen wat hetero’s doen. Wij zijn juist anders.” Nou ja, dat was een hele andere visie. Daar was ik het niet mee eens en ik zei dan steeds: “Ja, maar als je het daar niet mee eens bent, ga je toch niet trouwen? Maar je moet niet voor degene die wél die gelijke rechten wil hebben, die kans ontnemen.” Nou ja, zo was het in het begin de discussie.

En een heleboel andere Kamerleden die zeiden dan tegen mij: “Nou ja, als je eigen achterban het niet eens wil, wat zit je dan te zeuren? Nergens in de wereld kunnen paren van gelijk geslacht trouwen, dus waarom zouden we dit goedkeuren?” Dus het heeft een hele tijd geduurd om anderen te overtuigen.

Een heleboel andere Kamerleden zeiden tegen mij: “Nou ja, als je eigen achterban het niet eens wil, wat zit je dan te zeuren? Nergens in de wereld kunnen paren van gelijk geslacht trouwen, dus waarom zouden we dit goedkeuren?” Dus het heeft een hele tijd geduurd om anderen te overtuigen.

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: 1 april 2001 toch?

BORIS DITTRICH: Toen is het uiteindelijk ingevoerd, maar daarvoor hebben we natuurlijk met moties in de Kamer en een onderzoekscommissie en heel veel bondgenoten uit de samenleving, buiten de LHBT-gemeenschap, dus advocaten, doktoren, acteurs, sportlieden, noem maar op, mensen uit de zakenwereld, steeds gevraagd: “Als het onderwerp komt, laat je horen, zodat mensen zien dat het niet alleen een homodingetje is, maar dat dit voor de hele samenleving belangrijk is.” Nou ja, zo heeft het vanaf 1994, toen ik het voorstelde, uiteindelijk pas in 2001, werd het ingevoerd, die nieuwe wet op 1 april. En Nederland was toen het eerste land in de wereld dat gelijke recht had. Ik weet nog dat tegen mij gezegd werd: “Waar ben je aan begonnen? We zullen een juridisch eiland in de rest van de wereld blijven. En we hebben al coffeeshops met hasj en wiet en we hebben euthanasie en nou die homo’s die trouwen. De wereld zal denken dat Nederland geschift is. We zijn het ‘gekke Henkie’ van de wereld.” En dat soort teksten.

En daarom vind ik het zo heerlijk om te zien dat er nu iets van 35 landen zijn in de wereld waar het huwelijk is opengesteld. En steeds Nederland als voorbeeld in die debatten in hun parlementen naar voren halen. En in die 35 landen wonen al meer dan 1 miljard mensen van de 7 miljard op aarde. Dus ik denk toch dat we wel iets bereikt hebben.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat was echt de tijd dat Nederland een gidsland was.

BORIS DITTRICH: Ja, das war einmal.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je weleens gedacht in die zeven jaar van: het gaat niet lukken?

BORIS DITTRICH: Ja, vaak. Zeker in het begin. Want ten eerste moest ik mijn eigen partij overtuigen. Nou dat ging nog redelijk makkelijk, maar bij andere partijen was het heel moeilijk. D66 zat toen in een coalitie met de VVD en de Partij van de Arbeid. En Frits Bolkestein was de leider van de VVD en Wim Kok van de Partij van de Arbeid. Die waren allebei tegen openstelling huwelijk. Dus er moest achter de schermen, met name door kamerleden van die partijen, heel veel invloed worden uitgeoefend en druk worden uitgeoefend om ze mee te krijgen. Nou ja, dat is allemaal uiteindelijk gelukt, maar het was best lastig. Dus ik heb toch vaak gedacht van: shit, het lukt gewoon niet. En dan was je een tijdje teleurgesteld en teneergeslagen. Maar dan vond je toch weer de kracht ergens omdat mensen uit de samenleving zeiden: “Alsjeblieft, zorg er nou voor.”

En er was één zaak die me heel erg had aangegrepen. Een man die aids had en die wist dat hij dood zou gaan. Maar die wilde heel graag trouwen met zijn man, met zijn partner. En ja, hij was al heel erg ziek en die schreef mij ook echt van: “Alsjeblieft, zorg ervoor dat het lukt.” En nou ja, uiteindelijk op die 1 april 2001 werd er ook, trouwden dus ook paren in Amsterdam in het stadhuis. En Job Cohen, de burgemeester die deed die ceremonie, die huwelijken. Daarna was er een groot feest en daar ging ik naar toe, want ik was getuige bij die huwelijken. En toen ging ik naar dat feest en toen kwam er een man naar me toe en die bedankte mij. En dat bleek dus de man te zijn van die man die mij altijd schreef, maar die was inmiddels overleden. Dus hij had het niet gehaald. Maar dat heeft me wel heel erg aangegrepen. Nou ja, daardoor dacht ik ook: het is zo goed dat we dit gedaan hebben.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat moet een ontzettend bijzonder gevoel zijn geweest. Na zeven jaar in de Kamer eraan werken en natuurlijk al de jaren daarvoor die eigenlijk naar dit moment leiden. Je deed het ironisch genoeg niet voor jezelf. Je had zelf geen interesse om te trouwen toen. Toen het eenmaal lukte, had je toen het gevoel van: nou, dit is mijn levenswerk? Het is volbracht?

BORIS DITTRICH: Eigenlijk niet gek genoeg, omdat je met zoveel andere dingen ook bezig was. Dus ik was wel heel erg opgewonden en blij. Maar ja, dat was het dan eigenlijk. En nou op naar het volgende, zo’n soort gevoel had ik. Het is me pas later duidelijk geworden, naarmate andere landen, want het was ook een bron van inspiratie voor politici in andere landen. Die gingen je dan schrijven of die gingen een conferentie daarover organiseren in hun land. Zo ben ik in Italië geweest en in België en in Engeland. En nou, dan vroegen ze: “Wat zijn je ervaringen?” Dan ging ik erover vertellen en toen realiseerde ik me eigenlijk steeds meer van: goh, dit is eigenlijk echt hartstikke belangrijk. Maar dat… Ja, in het begin niet. Dat is langzaamaan gekomen, eigenlijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik wil het even over een andere boeg gooien, qua iets ander abstractieniveau. Jij bent dus als twintiger de politiek ingegaan via de keurige partijpolitieke route. Er zijn heel veel jongeren nu die dat helemaal niet zien zitten. Die teleurgesteld zijn in de politiek, zich niet vertegenwoordigd voelen. Wat zijn jouw gesprekken nu met jonge mensen daarover? Adviseer je ze ook die route te kiezen? Wat zeg je tegen ze?

BORIS DITTRICH: Ja, kijk, er zijn jonge mensen die naar de tv kijken en dan een minister zien en het daar wel of niet mee eens zijn. En denken: oh, ik wil ook wel iets in de politiek doen. Maar ja, dat je die sprong zomaar maakt om meteen minister te worden of kamerlid, dat is gewoon veel te groot. Dus wat ik adviseer is, word lid van een politieke partij en word actief in die politieke partij. En dan is het toch vaak zo dat je naar vergaderingen moet en misschien eerst op lokaal niveau moet beginnen om te ontdekken of het iets voor jou is. Want politiek is ook een heel hard vak. Als je ergens in gelooft en je stelt iets voor en anderen zien het niet zitten. Ja, hoe ga je met teleurstellingen om? Dat soort dingen leer je allemaal in de politiek.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe ga je met teleurstellingen om? Wat heb je daarvan geleerd als jonge politicus?

BORIS DITTRICH: Nou, door soms te denken: nou dit gaat niet lukken, niemand is er mee eens of misschien zie ik het verkeerd. Goed luisteren naar wat voor argumenten anderen hebben. En je leert op een gegeven moment, ik heb, moet ik zeggen,  geleerd op een gegeven moment dat het heel belangrijk is om op goede voet te staan met mensen uit andere partijen. Omdat als je elkaar mag en elkaar ook kent buiten het politieke debat om, dan is de gunfactor veel groter. Dus als je dan met een voorstel komt, maar je hebt daarvoor eens een keer met iemand gegeten of koffie gedronken of wat dan ook. Of je bent samen uitgegaan, dan is het toch veel makkelijker om iets voor elkaar te krijgen. Ja, dat leer je eigenlijk in de politiek.

Dus het is niet alleen zenden van: ik heb gelijk en nu moet iedereen dat vinden. Maar ook luisteren en geven en nemen en compromissen sluiten om toch maar een stapje verder te komen. Het zijn allemaal dingen die je gaandeweg leert in de politiek.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, je zou bijna denken als je nu de politiek volgt, dat het alleen maar om zenden gaat. Daarom is het belangrijk om dit te benadrukken.

BORIS DITTRICH: Absoluut.

ERNST-JAN PFAUTH: En je antwoord op hoe je met teleurstelling omgaat is eigenlijk het rationaliseren dus?

BORIS DITTRICH: Ja, nou ja, soms doet het pijn natuurlijk. We hadden het over openstelling huwelijk, maar er zijn wel meer onderwerpen geweest waar ik heel erg in geloofde die ik voorstelde. En dan zei de minister: “Ik zie het helemaal niet zitten.” En ja, dan moet je zelf… Hoe ga je daarmee om? Ja, ik ben dan toch wel iemand als ik echt ergens in geloof, dan blijf ik doorgaan. En dan probeer je op een andere manier je doel te bereiken.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het zo fascinerend hoe jij in je carrière van het beeld dat ik ervan heb, door te luisteren naar interviews en je boek te lezen, je hebt zoveel onrecht gezien en zoveel ook met afwijzing te maken gehad. Op basis van iets wat ook heel erg jouw persoonlijke identiteit vormt. Maar het lijkt alsof je nooit boos bent geworden of woedend bent geworden of de emotie de overhand hebt laten nemen.

BORIS DITTRICH: Het is grappig dat je dat zegt, want ik had toevallig gisteren een vergadering en werd ik ontzettend boos op iemand van de PVV die ontzettend boos op mij werd. Toen dacht ik: wauw, dit is eigenlijk voor het eerst dat we elkaar zo openlijk in een vergadering in de haren vliegen. Maar over het algemeen moet ik zeggen dat ik van nature denk ik ook vrij rustig ben. Ik mediteer heel veel. En ik heb wel het gevoel dat ik met beide benen echt geaard ben en op de grond sta. Ik laat me niet zo heel makkelijk uit het veld slaan. Maar je hebt natuurlijk ook te maken met teleurstellingen. Misschien rationaliseer ik dat inderdaad door daar over na te denken van: hoe kan ik dan toch mijn doel bereiken? En dan daar met anderen over te praten. En dat niet alleen maar in mezelf te verwerken, maar een methode te vinden om mijn doel te bereiken.

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe voelde dat boos worden gisteren? Was dit in de Eerste Kamer?

BORIS DITTRICH: Dat was in de Eerste Kamer. Het voert te ver om helemaal uit te leggen waar het over ging, maar het ging over een politiek onderwerp. En nou ja, ik kan eigenlijk wel zeggen dat het ging over asielzoekers. En de man van de PVV stelde voor ze op een cruiseschip te zetten en naar Afrika terug te sturen en nooit meer wat van ze te horen. Dat vond ik zo beledigend om op zo’n manier over mensen te praten. Nou, daar ging het conflict over. En dat raakte mij natuurlijk ook. Mijn vader is asielzoeker, ik ben kind van een asielzoeker. Om op zo’n manier over mensen te praten als een soort human trash. Dus ik werd daar heel kwaad over opeens. En na afloop kwam mijn medewerkster naar me toe en zei: “Ik heb jou nog nooit zo boos gezien.”

ERNST-JAN PFAUTH: En hoe was dat? Had je iets van: ik ben nu eind zestig, ik had het eerder moeten doen?

BORIS DITTRICH: Ja, hoe was dat? We gingen daarna flyeren op het station om folders uit te delen voor de verkiezingen. Ik ben het vrij snel daarna weer vergeten, omdat ik weer met iets anders bezig was. Maar nu hebben we het er opeens over. Op het moment zelf dacht ik: het is eigenlijk wel lekker om kwaad op iemand te zijn, die dan vervolgens ook kwaad op mij was. Maar dat was echt wel een clash.

ERNST-JAN PFAUTH: Had het je in het begin een betere politicus gemaakt, als je meer emotie in je werk had gehad?

BORIS DITTRICH: Nee, denk ik niet. Ik denk toch dat het belangrijk is om proberen emoties te dempen en rationeel te kijken. Wat wil ik bereiken? Hoe kan ik het beste dat doel bereiken? Als je je heel emotioneel door emoties laat leiden, dan ben je wel geneigd om dingen te zeggen waar je dan politiek gezien op afgerekend kan worden. Of dat je vijanden maakt bij andere partijen, waardoor ze je niks gunnen. En ja, dat zit je alleen maar in de weg. Dus ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Je kijkt er enorm pragmatisch naar dus. En je had dan wel een uitlaatklep om die emoties, die je natuurlijk wel hebt, te kanaliseren? In jouw geval was dat dan mediteren?

BORIS DITTRICH: Mediteren, maar ik ben ook heel erg in kunst geïnteresseerd en ik schrijf boeken. En kan ook dan bijvoorbeeld situaties die ik heb meegemaakt in mijn werkleven, of in gewoon het dagelijks leven, kan ik verwerken door het in een boek naar voren te brengen. Ik heb nu iets van tien boeken geschreven. Fictie, een roman, veel thrillers. Ja, dan vind ik het heel erg inspirerend om dat wat ik als advocaat of als rechter of als politicus heb meegemaakt, om dat te verwerken in een verzonnen verhaal. Maar wel gebaseerd op waargebeurde dingen.

ERNST-JAN PFAUTH: En je houdt al decennialang een dagboek bij, toch?

BORIS DITTRICH: Ja, hoewel ik moet zeggen, had ik dat maar nauwgezetter gedaan in het begin. Ik ben daar eigenlijk pas, denk ik, toch in de jaren negentig in de Tweede Kamer zo’n beetje mee begonnen. En misschien de laatste vijfentwintig jaar dat ik dat echt per dag doe.

ERNST-JAN PFAUTH: Waarom kan het bijhouden van een dagboek nuttig zijn?

BORIS DITTRICH: Ja, ik heb een vrij slecht geheugen. En ik merkte dus toen ik met mijn autobiografie bezig was, dat ik dacht: hoe zat het ook alweer, dit of dat? Nou ja, dan had ik dat niet opgeschreven in de tijd en dan moest ik toch me op kranten, artikelen of wat dan ook verlaten. Terwijl later ik het per dag ben gaan doen in zo’n soort, nou in een echt dagboek. En ja, dan weet je precies wat er gebeurd is.

ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon een feitelijke opsomming, toch? Ik las er ergens een voorbeeld van, dat je een vieze salade had gegeten tot.

BORIS DITTRICH: [Lacht] Oh god. Ja, helaas is het dan zo dat als je aan het eind van de dag opschrijft wat heb ik meegemaakt. Dat dan ook dat soort dingen van, nou die salade die deugde niet of de trein had weer eens vertraging. Maar als je dat dan een jaar later terugleest, dan denk ik: wat interesseert mij dat nou? Maar ja, dat schrijf je dan toch op die dag op. Maar er staan ook wel hele belangrijke dingen in.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik vind het een zo onderschat iets, een dagboek bijhouden. Je kan er zoveel, ook jezelf beter leren kennen.

BORIS DITTRICH: Ja, precies. En ik probeer me voor ogen te stellen door echt alleen de belangrijke dingen op te schrijven. Dus ik moet echt tegen mezelf zeggen: “Ik ga niet opschrijven wat ik gegeten heb of wat dan ook.” Maar wat is er gebeurd? Hoe staat het in de wereld en zo? En dat probeer ik dan wel te doen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, nog één ding wat me opviel aan je carrière. Ik zei net al, het gebrek aan zichtbare emotie. Een ander wat ik me afvroeg: als je ziet al die, waar ik er net over had, die afwijzing, die haat om je heen, het leed ook om je heen dat je hebt gezien in alle beroepen die je hebt vervuld, hoezo ben je nooit cynisch geworden?

BORIS DITTRICH: Nou, dat heeft ermee te maken dat jij nu dit belicht. Maar ik heb natuurlijk ook prachtige dingen meegemaakt in de tijd dat ik student was of advocaat was of rechter of politicus. Er zijn ook een heleboel positieve dingen die tegenover die negatieve dingen staan. En dat alles wordt gemixt in een soort iets wat mij kracht geeft. Dus waarom ik nooit cynisch ben geworden? Ook omdat ik heb gemerkt dat als je doorzet en niet bij de pakken neer gaat zitten en hard werkt om een bepaald doel te bereiken, dat je ook soms successen kunt behalen wat je kracht geeft op andere momenten als het tegen zit. En daarom ben ik niet echt cynisch geworden.

Er zijn ook een heleboel positieve dingen die tegenover die negatieve dingen staan. En dat alles wordt gemixt in iets wat mij kracht geeft.

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: Ik kwam een citaat van je tegen waar je zegt: “Door schade en schande heb ik mezelf geleerd negatieve gebeurtenissen constructief te benutten en voor iets positiefs in te zetten.” Als iemand dit nou hoort, dit lijkt me een geweldige eigenschap om te kunnen. En iedereen krijgt natuurlijk te maken met afwijzing en met leed. Hoe heb je jezelf dit aangeleerd? Ter afsluiting.

BORIS DITTRICH: Ja, dat is een goede vraag. Ik denk inderdaad door mijn opvoeding.

Dus door mijn ouders. Mijn vader als vluchteling was naar Nederland gekomen en had het gevoel: ik moet het hier heel erg gaan maken. Maar die drang om succes te hebben en een volwaardig lid van de Nederlandse samenleving te zijn, heeft hij ook op zijn kinderen geprojecteerd. Dus mijn vader vond het heel belangrijk dat we op school ons best deden en dat we gingen studeren, mijn zus en ik. En dat is er heel erg ingepompt als kind van een vluchteling. “Jij bent in Nederland geboren, dit is jouw samenleving, nu moet je je inzetten.” Dus die drang om je best te doen en er het beste van te maken hebben ook heel veel kinderen van vluchtelingen. En misschien specifiek van Tsjechische vluchtelingen, want ik heb bijvoorbeeld ook weleens met Eva Jinek daarover gesproken. Haar ouders zijn ook gevlucht uit Tsjechië.

Dat is er heel erg ingepompt als kind van een vluchteling: “Jij bent in Nederland geboren, dit is jouw samenleving, nu moet je je inzetten.” Dus die drang om je best te doen en er het beste van te maken hebben heel veel kinderen van vluchtelingen.

Boris Dittrich

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ze is ook een keer in Jonge Jaren geweest. 

BORIS DITTRICH: Ze heeft eigenlijk precies hetzelfde. Altijd hard werken, je best doen, laten zien dat je het kan, ambitieus zijn.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus het is niet iets wat je kunt leren, het is eigenlijk iets wat je meekrijgt?

BORIS DITTRICH: Nou, meekrijgen, je moet er wel open voor staan en je verwerkt het in iets wat bij jezelf past. Maar het wordt je wel makkelijker gemaakt als je ouders je dat pad op sturen, laat ik het zo zeggen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus dat is het vormende aspect. Daar heb je niet zoveel aan als je geen, als je hier naar luistert [lacht] en geen vluchteling als ouder hebt. 

BORIS DITTRICH: Er zijn natuurlijk ook Nederlandse ouders die vinden dat het belangrijk is dat hun kinderen slagen in de samenleving en hun best doen.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, maar dat kan ook als heel beklemmend worden ervaren. Terwijl ik kan me voorstellen als je vader…

BORIS DITTRICH: Ja, maar het was ook weleens beknellend. Ik weet nog dat ik was blijven zitten op het gymnasium, wat ik deed. En dat mijn vader en moeder zoiets hadden: “Hoe moeten we dit nu aan de familie in Tsjechië schrijven? Want dan denken ze dat we mislukt zijn.” Dat soort teksten, dat zet je ook wel heel erg onder druk.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar als ik dan op dit gesprek terugkijk en probeer de formule Dittrich voor omgaan met tegenslag te ontwaren, dan is het dus het rationaliseren, onderzoeken wat er precies gebeurd is, medestanders zoeken en ook wel echt heel erg weten waar je het voor doet en je daarvoor openstellen. Dus wat je net zei, wat je elke keer weer op de been hielp, als het bijvoorbeeld niet lukte om het homohuwelijk als wet te krijgen, is dus weer kijken voor wie doe ik het eigenlijk? En je daar weer voor open te stellen en daar weer nieuwe energie uit te halen.

BORIS DITTRICH: Oh, wat een mooie samenvatting. Ik kan alleen maar zeggen: ja, daar herken ik me wel in.

ERNST-JAN PFAUTH: Oké, nou punt. [Lacht] Heel veel dank voor dit gesprek, Boris.

BORIS DITTRICH: Graag gedaan.

Lees hier de interviews met presentator Matthijs van Nieuwkerk, acteur Nasrdin Dchar en wethouder Marjolein Moorman.

Wil je geen aflevering missen?

Geef je dan op voor de persoonlijke nieuwsbrief van presentator Ernst-Jan Pfauth. Hij mailt je nieuwe interviews en de belangrijkste lessen uit de gesprekken.

Kom naar Jonge Jaren Live op 27 november in Amsterdam