In de jonge jaren van Faberyayo was er nog weinig Nederlandse hiphop te horen. Hij kon zich dan ook niet voorstellen dat hij tegen zijn ouders zou zeggen: “joh, pap en mam, ik word artiest.” Toch gebeurde dat al in zijn studententijd. Inmiddels gaf hij met De Jeugd Van Tegenwoordig meer dan duizend shows en scoorde deze zomer, achttien jaar na Watskeburt?!, een eerste nummer één album.
Daarnaast maakt Pepijn Lanen ook nog boeken, verhalen, columns en podcasts, en brengt met hij ook solo en met verschillende formaties muziek uit.
Wat is zijn drijfveer om zoveel te ondernemen? Hoe is zijn kunstenaarschap ontstaan en wat kunnen wij daarvan leren?
Pepijn Lanen over zijn jonge jaren
Je kunt het interview hieronder lezen of beluisteren op Podimo. De eerste maand is gratis.
ERNST-JAN PFAUTH: Welkom, Pepijn. Fijn dat je er bent.
FABERYAYO: Ja, thanks for having me.
ERNST-JAN PFAUTH:Ik heb me natuurlijk de afgelopen paar dagen verdiept in jouw jeugd.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En ik kwam één ding tegen dat me heel erg verbaasde. Toen ik twaalf was, las ik denk ik De Schippers van de Kameleon of Winnetou en Shatterhand enzo. Maar jij las toen al Hunter S. Thompson met Fear and Loathing in Las Vegas.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: [Grinnikt] Ik wil daar even opheldering over krijgen hoe dat zit. Hoe kan je als twaalfjarige al… Hoe kwam dat boek in je leven?
FABERYAYO: Ik heb het van mijn moeder gekregen. Wij hadden het gewoon thuis, ze heeft het niet voor me gekocht. Maar zij zei op een gegeven moment: “Dit kan je ook lezen.” Dat was ook wel een watershed moment, denk ik. Ik las daarvoor denk ik ook wel al boeken, gewoon normale boeken, geen kinderboeken. Maar dit is wel, zeg maar, zo rigoureus had ik het nog niet meegemaakt.
ERNST-JAN PFAUTH: Want je moeder die zag jou blijkbaar boeken lezen waarvan ze dacht: oké hij is nu wel klaar voor… Voor degenen die niet weten wie Hunter S. Thompson is: een gonzo journalist die onder invloed van drugs naar Las Vegas gaat en eigenlijk een heel mooi portret van die stad schrijft. En van de tijdgeest.
FABERYAYO: Ja, nou ja, precies van de soort clashende generaties in Amerika in de jaren zestig, jaren zeventig.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
FABERYAYO: Ja, nou ik las sowieso… mijn moeder heeft me heel erg, of heel erg, maar zij zag dat ik het leuk vond om boeken te lezen. En toen ik, ik weet niet, op een gegeven moment ging ik ook Kruistocht in spijkerbroek lezen, terwijl ik toen eigenlijk nog vrij jong was. En dan niet omdat dat een heel heftig verhaal is, maar meer omdat het gewoon best wel dik is. En de taal wat zwaarder is dan de meeste kinderboeken. En toen zei ze ook: “Als je dit dan deze zomervakantie uitleest, dan…” ik weet niet, dan kreeg ik een tientje of een cadeautje of zo. En dus, zij bevorderde dat altijd al op een bepaalde manier. En ik was volgens mij ziek. En toen wilde ik iets lezen, gewoon iets anders. En toen gaf ze me terloops dat. En toen, nou ja, dat was dat.
ERNST-JAN PFAUTH: In het Nederlands of in het Engels?
FABERYAYO: Wel in het Nederlands.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké.
FABERYAYO: Maar gewoon omdat we het in het Nederlands hadden.
ERNST-JAN PFAUTH: O ja. Maar dat… ik weet niet of je koorts had, maar het is ook wel een koortsachtig boek om te lezen.
FABERYAYO: Ja, het is een heel raar boek om te lezen. Maar ja, die eerste pagina is meteen, als dat je niet pakt, dan is het niks voor jou, maar als dat je wel pakt, dan zit je er ook meteen in.
ERNST-JAN PFAUTH: Want wat gebeurt er op de eerste pagina?
FABERYAYO: Ja, het is een opsomming van alle narcotica die in die koffer zit, die hij mee heeft genomen. En dan zitten ze, of Gonzo, wel of niet Hunter S. Thompson-personage, samen met zijn advocaat in een gehuurde rode Cadillac in de woestijn tussen Los Angeles en Las Vegas. En dan begint de LSD net te werken en dan zien ze overal vleermuizen vliegen en zo. Dus het is meteen, ja, je gaat mee of je gaat niet mee.
ERNST-JAN PFAUTH: En jij als twaalfjarige dacht van: dit is voor mij?
FABERYAYO: Ja, ik vond het echt supervet.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat sprak je er zo in aan dan? Kan je dat nog terughalen?
FABERYAYO: Ik denk de roekeloosheid ofzo, of de vrijgevochtenheid van het karakter van Dr. Gonzo. Maar hij is dan gek genoeg ook nog wel degene die wat meer in control of things is, want zijn partner, die advocaat, die is echt helemaal gek. [Lacht] Maar ja, hij beweegt zich door de wereld van de normale mensen en autoriteiten op een manier waarop er niks aan hem lijkt te blijven plakken. En dat vond ik direct heel vet.
ERNST-JAN PFAUTH: Hij weet een soort van de werkelijkheid te vermijden of zo.
FABERYAYO: Ja, precies. Of in ieder geval alles alleen maar helemaal op de manier te doen dat hij het wil doen. Of het nou iets normaals is of iets abnormaals.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom had jij als twaalfjarige daar al een soort van behoefte aan?
FABERYAYO: Ik heb geen idee. Maar toen ik dat las, toen pakte het me volledig. Ook wel vanwege die drugs hoor. Dat was dan ook… want toen zat ik volgens mij net op de middelbare school. En op de lagere school, ja, dan ben je gewoon nog een kind. En dan heb je daar niet zo heel veel mee te maken. Ik weet nog toen was heroïne een heel groot ding, en kinderen die naalden oppakten van straat en een ziekte kregen en zo. Je had die film van Michael Jackson, Moonwalker, waarin dan drugsdealers kinderen verslaafd wilden maken. Dat was echt een soort subplot in die film. En dan ga je naar de middelbare school, en dan word je in een soort wereld gegooid met ook mensen van 16, 17, 18, die sigaretten roken en weet ik wat allemaal doen. En dan, ik had als twaalfjarige ook meteen het idee van, oké, nu ben ik ook een soort volwassen persoon of zo. En dan realiseer je dat dat ook nog een hele andere dimensie heeft. Daarom vond ik dat ook heel intrigerend, denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: En die andere dimensie is dan dat soort vrijgevochten ervan ofzo, dat Hunter…
FABERYAYO: Nou, dat weet ik niet eens zozeer, maar meer dat dat ook niet alleen iets is wat slechteriken in films op kinderen proberen te pushen, maar ook iets wat mensen die je in het dagelijkse leven ziet voor hun plezier doen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik vind het wel grappig dat jouw moeder dat boek aan je gaf. Want ik kan me ook voorstellen dat je denkt: ik moet die verhalen over drugs weghouden. Zou je het zelf al aan je twaalfjarige kind geven?
FABERYAYO: [Denkt na] Oef.
ERNST-JAN PFAUTH: Je kind is nog geen twaalf, maar…
FABERYAYO: Ja, nee, weet ik niet. Nee, ik denk het eigenlijk niet. Maar ja, ik vind het ook heel lastig om in te schatten, hoor. Want voor hetzelfde geld heeft het een heel ander effect op iemand. Het is ook gewoon een bizar verhaal, een soort verwrongen sprookje voor grote mensen. Dus op die manier kan je het ook zien of lezen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, ik vond het wel grappig, want ik las ergens verderop ook dat je Wim de Bies verhalen heel goed vond.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Vooral zijn verhalenbundel Meneer Foppe en het gedoe. Wat gebeurt er in dat verhaal?
FABERYAYO: Ja. Shoutout naar Wim de Bie. Rest in peace.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat gebeurt er in dat verhaal?
FABERYAYO: Ja, meneer Foppe is gewoon een hele vervelende meneer. Gewoon echt een onmogelijk persoon. Die… Ja, hij maakt niet echt ruzie met mensen, maar hij maakt wel, zeg maar, zijn eigen problemen of wensen zo groot dat het andere mensen in de weg zit. Maar op een gegeven moment wordt er dan aangebeld en verwacht hij niemand. En dan gaat hij in de woonkamer onder de tafel zitten en dan realiseer je je… Het is gewoon, het is gewoon ook… Het gaat nog veel dieper. Het is gewoon een heel raar mens. En dat is natuurlijk ook een beetje een uitvergroting van allemaal trekjes die iedereen wel kan hebben. Maar ik vind dat… Ik hou wel van personages die heel vervelend zijn, maar uiteindelijk ook zichzelf in de weg zitten.
ERNST-JAN PFAUTH: Die heel vervelend zijn en zichzelf in de weg zitten?
FABERYAYO: Ja, dat kan ik altijd wel waarderen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is beter dan een verhaal waar iemand vervelend is en er zelf mee weg komt ofzo?
FABERYAYO: Nee, maar ja, dan is het zo eendimensionaal of zo.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. Maar het is ook weer een soort van… misschien probeer ik het leesgedrag van een tiener te psychologiseren, maar ook weer een soort van ontsnappen aan de werkelijkheid. Niet open doen als er aangebeld wordt.
FABERYAYO: Oh, zeker. Ja, maar ik heb ook altijd wel boeken gelezen om niet per se te ontsnappen aan de werkelijkheid, maar gewoon als fijne manier om niet met andere dingen bezig te zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik las ook dat je moeder zei, nee, ik hoorde dat je moeder… Je hebt je moeder geïnterviewd voor je podcast. Dat vond ik heel dapper om te doen, omdat het best intiem is natuurlijk eigenlijk.
FABERYAYO: Oh ja, zeker. Ja, maar ik had mijn vader ook al een keer geïnterviewd.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. En je moeder zei dat jij vroeger altijd meer wilde dan je kon.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe kwam dat dan tot de uiting?
FABERYAYO: Ik denk dat dat gevoel van: ik kan dit wel, ik ga het ook doen. En dan blijk je het toch nog niet te kunnen omdat je het nog nooit gedaan hebt. Dat zie ik in mijn oudste zoon bijvoorbeeld ook wel heel erg. Hij zegt ook gewoon: “Ik hoef dat niet te doen, want ik denk dat ik dat wel kan.” [Lacht] Dus ik denk dat zij dat ook wel in mij heeft gezien.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het wel echt vet dat ze je bijvoorbeeld stimuleerde meer te gaan lezen. Dat is wel echt een groot geschenk. Ik kan me voorstellen dat je daar veel aan gehad hebt toen je later zelf ging schrijven.
FABERYAYO: Ja, ik denk het wel. Zeker.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat voor werk doet of deed ze?
FABERYAYO: Nou, ze heeft kunstgeschiedenis gestudeerd. En daarna heeft ze eigenlijk allemaal verschillende dingen gedaan. Ze heeft ook heel lang automatiseringscursussen gegeven. Dus dan leerde ze mensen om met computers om te gaan, WordPerfect en dat soort dingen te gebruiken. Daarom hadden wij ook vrij vroeg een computer thuis. Dat was ook heel vet. En dan had zij gekopieerde spellen van collega’s mee met King’s Quest en Space Quest en zo.
ERNST-JAN PFAUTH: Serieus? Je moeder nam gekopieerde spellen mee?
FABERYAYO: Ja, ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is een soort inverted wereld. Want bij mij was het andersom. Ik moest mijn computer uitleggen aan mijn ouders en ik nam die gekopieerde spellen mee. Maar jij kreeg gewoon gekopieerde spellen van je moeder!
FABERYAYO: Ja, dat was heel vet. En daarna heeft ze heel lang als secretaresse gewerkt bij de scheikunde afdeling van de Universiteit van Utrecht.
ERNST-JAN PFAUTH: En welke spellen speelde jij?
FABERYAYO: King’s Quest III, Space Quest heb ik ook geprobeerd, Commander Keen, eigenlijk al die Apogee dingen. Eigenlijk alles een beetje totdat Doom uitkwam en daarna was onze computer altijd chronisch te langzaam en te log om nog mee te kunnen doen.
ERNST-JAN PFAUTH: En gebruikte je het ook om dingen al mee te maken?
FABERYAYO: Nou ja, ik weet niet. Er was een soort… Je had een programma waar je een soort opmaak van een krant mee kon maken. En dan kon je lettertypes kiezen en een tekstje. En dan maakte ‘ie zo’n pagina die je ook uit kon printen. En verder hadden we ook QBasic, daar kon je in programmeren, maar dat kon ik dan net niet. Daar was mijn beste vriend dan heel goed in. Die kon een soort knipperende, verschillende grote cirkels maken, en geluidjes uit de computer laten komen. En ik kon dan… Ik probeerde dan een cirkel te programmeren, en dan was ‘ie net een soort van plat in het midden, omdat ik ergens een komma verkeerd had gezet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je had niet zoiets van ‘fuck, ik wil dit leren’. Dat trok je niet.
FABERYAYO: Ja, jawel. Ik vond dat ook heel vet. Maar er was op een gegeven moment op de middelbare school… Toen zat ik volgens mij ook in de eerste. Toen was er zo’n QBasic cursus. En daar ben ik op vrijdagmiddag een paar keer naartoe geweest. En toen begreep ik op een gegeven moment van: dit is niet… Ik kan misschien op een gegeven moment zo’n cirkel programmeren. Maar dat is het hoogst haalbare voor mij.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer merkte je voor het eerst dat de dingen die je nu doet, dus muziek maken, tekst schrijven, of dat nou boeken of columns of muziekteksten zijn. Wanneer begon dat?
FABERYAYO: Ja, eigenlijk ook vrij vroeg. Ik denk… Mijn broer die zong wel eens rapjes en dan ging ik dat ook proberen. En ik weet nog dat die… Er was een nummer van Osdorp Posse met EXTINCE, Turbotaal. En ik vond dat couplet van EXTINCE zo sick dat ik dan ook dingen ging schrijven. Ik vond eigenlijk op de lagere school ook altijd wel al leuk om verhalen te schrijven, maar dat was dan vaak een soort opdracht, dat je iets moest schrijven. En dat waren dan meestal hele suffe opdrachten. En dan was de uitdaging om dan iets heel vets te maken, waar de opdracht dan wel letterlijk in voorkwam, maar eigenlijk grotendeels aan voorbij werd gegaan.
ERNST-JAN PFAUTH: Hoe deed je dat dan bijvoorbeeld?
FABERYAYO: Ja, gewoon in de eerste zin dat opwerpen en dan toch al meteen ook de stekker eruit trekken.
ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon eerst door een meta-blik als basisschoolleerling te introduceren en daarna gewoon te doen waar je zin in hebt.
FABERYAYO: Precies, ja. Ik keek heel veel actiefilms. Er waren in die tijd best wel veel soort coole jaren ‘70, jaren ‘80 science fiction actiefilms op BBC. Later in de avond op, ik denk Veronica en zo, dan gewoon niet Terminator 2, maar dan wel Terminator 1, en films van John Carpenter en zo. En dan programmeerde ik de videorecorder voor, zodat ik die op kon nemen en dan ’s ochtends kon kijken, als iedereen nog lag te slapen. En daar zat ik gewoon helemaal in. En ik vond, je had ook nog Street Fighter 2, op een gegeven moment was echt huge, maar we hadden geen spelcomputer. Dus ik kon alleen maar die in de tijdschriftenwinkel van die tijdschriften lezen. En dan zag ik die plaatjes van die poppetjes en die namen. En dan was ik helemaal: wow, wie is dit dan? En hoe zit dat? En daar schreef ik dan verhalen over.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel vet dat je dan… Er zijn genoeg mensen die daar fan van zijn. En die het gewoon bij het consumeren ervan houden, wat ook prima is. Maar jij besloot dus meteen al op vrij jonge leeftijd: ik ga zelf ook dingen in die wereld creëren.
FABERYAYO: Ik denk dat dat ook gewoon een manier was om er dan wel mee bezig te zijn, zonder dat je dan echt die spellen kon spelen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus als je die spelcomputer had gehad, dan was je misschien wel gewoon alleen maar al je tijd aan het besteden aan het spelen ervan, in plaats van zelf dingen creëren.
FABERYAYO: Ja, ik denk het wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus in die zin was dat een hele goede omissie, dat het er niet was.
FABERYAYO: [Lacht] Ja, maar het heeft ook wel geleid tot een levenslange obsessie met spelcomputers en vooral Nintendo.
ERNST-JAN PFAUTH: Om te compenseren voor het gebrek eraan in je jeugd?
FABERYAYO: Ja, omdat, het was zo… bijna mythologisch hoe het eruit ziet en die knopjes en die spellen. En ook met die 8-bit Nintendo bijvoorbeeld, de art op die stickers, dat waren gewoon ge-airbrushte schilderijen bijna. En dat zag er zo ontzettend vet uit. Dat sprak zo tot mijn fantasie ook, daar kon uiteindelijk die blokkige graphics helemaal niet tegenop.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom kreeg je eigenlijk niet zo’n Nintendo van je ouders dan?
FABERYAYO: Dat was veel te duur. Mijn ouders hadden vier kinderen en iedereen moest gewoon eten en naar school en allemaal andere dingen. Dus dan kon ik niet, de jongste, een spelcomputer van 300 gulden krijgen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus waarschijnlijk bracht je heel veel tijd bij vrienden ook door die er wel een hadden.
FABERYAYO: Ja, zeker. Shout-out Tim, mijn beste vriend. Hij en zijn broertje hadden op een gegeven moment een Super Nintendo gekregen. Dus dan kon ik daar wel spelen en dan af en toe zeggen van: “Hey, moeten we niet aan je moeder vragen of we een Streetfighter kunnen gaan huren bij de videotheek?” En soms kon dat wel, soms kon dat ook niet. Maar goed, dat was ook weer anders, want zij hadden dat ding dan zelf. Dus het ding van gamen is ook dat je het de hele tijd moet doen, zodat je kan groeien in de moeilijkheid. Dus dat is ook nog weer een andere ervaring dan wanneer je dat één keer in dezelfde tijd doet.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, jij bleef gewoon achter bij de rest.
FABERYAYO: Nee, maar het bleef voor mij gewoon best wel een spectator sport, dan echt iets waar ik zelf helemaal in zat.
ERNST-JAN PFAUTH: En waar, toen je voor het eerst je raps ging schrijven, toen was je 14, 15, waar ging dat dan over? Was het dan nog taalexperimenten of vertelde je er verhalen mee?
FABERYAYO: Nee, gewoon taalexperimenten denk ik. Gewoon leuke dingen om te zeggen.
ERNST-JAN PFAUTH: Want ik weet bijvoorbeeld, Akwasi vertelde in Jonge Jaren dat hij disraps ging schrijven omdat hij gepest werd op school, en op die manier een soort uitlaatklep vond. Had jij zo’n urgentie erachter of ging het jou meer over de taal zelf?
FABERYAYO: Nee, ik vond het gewoon heel leuk om te doen. En toen was het ook nog best wel… Je had EXTINCE en Def Rhymz zat op een gegeven moment aan een paar grote singles toen ik op de middelbare school zat. En verder was er eigenlijk niet zo heel veel, dus het was ook helemaal niet iets waarvan ik dacht… Ik luisterde heel veel naar Amerikaanse rap, maar dat voelde als iets… als fictie of iets wat zo ver van mijn wereld af stond dat het bijna niks met mij te maken had.
En er was ook niet echt een voorbeeld van mensen in Nederland die dat deden, behalve dan dus EXTINCE en Def Rhymz, maar dat voelde ook gewoon een beetje als een soort, een fluke. Iets wat één iemand of twee mensen hebben laten lukken, maar niet iets wat andere mensen ook zouden kunnen doen. Dus het was veel meer gewoon iets leuks om te doen of mee bezig te zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus Amerikaanse rap was een fictie, in die zin, niet iets waarbij het in je op zou komen dat je het zelf zou gaan doen. Die cultuur had je ook gewoon niet in Nederland. En wat er dan wel in Nederland was, dat was zo beperkt, dat je dacht: dit is een hobby, dat is het. Of zo. Gewoon een grappig iets.
FABERYAYO: Ja nou, precies. Ik bedoel, ik vind EXTINCE nog steeds de allerbeste rapper van Nederland ooit, maar ik had niet het idee: dat kan ik ook. Ik had gewoon het idee van: oké, EXTINCE doet dit. En dit is niet iets wat andere mensen ook kunnen.
ERNST-JAN PFAUTH: Gewoon omdat er maar eentje was?
FABERYAYO: Ja, en omdat het gewoon echt heel goed was ook.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké.
FABERYAYO: Ik had ook niet het idee van: ik heb dit nu geschreven, dit kan ik hiernaast leggen ofzo. Ik weet ook nog dat ik toen ik veel jonger was, had ik ook een keer tegen mijn zus gezegd dat ik ook wilde rappen. En dat zij zoiets had van: “Ja, dat kan niet, want je bent wit.” En toen zei ik: “Ja, maar je hebt toch ook de Beastie Boys?” En toen zei zij: “Ja, maar zij zijn een apart verhaal.” En ja, dat was ook… tot best wel lang leek dat ook wel echt de realiteit. Ik denk sowieso gewoon dat hele… Op een gegeven moment zijn er wel heel veel jongeren gekomen die heel graag wilden rappen en muziek wilden maken. En er is natuurlijk ook een soort democratisering geweest in het opnameproces met software en microfoons en YouTube en social media. Maar ik denk dat überhaupt het vak rapper pas… Ja, dat bestaat ook nog niet eens tien jaar, denk ik.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus het was gewoon geen mogelijkheid, punt. Het was gewoon een hobby.
FABERYAYO: Nee, het was gewoon niet iets waar ik op die manier over nadacht.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar je ging toch al vrij vroeg, zat je met je neef en je broer in een groep? Spaarndammerbuurtkliek.
FABERYAYO: Ja, maar dat was de Spaarndammerbuurtkliek, inderdaad. Mijn neef woonde in de Spaarndammerbuurt. Maar dat was heel… Hij had een viersporenrecorder, dus daar gaat een cassettebandje in. En dan kan je op één spoor, heb je dan de beat, op een ander spoor de vokalen. En dan op nog een ander spoor kan je dingen toevoegen aan je vokalen. Hij had die gekocht en toen hadden ze in een soort dronkenavond, in een weekend, had hij met mijn broer allemaal dingen opgenomen. En toen liet mijn broer dat horen. En toen dacht ik: wow, we kunnen dit gewoon zelf maken nu? En toen was ik meteen helemaal… Oké, ja, ik wil het ook, ik moet hier… Dit. Hier wil ik ook bij zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Want, dus dat was alles wat er nodig was? Gewoon die hele eenvoudige techniek?
FABERYAYO: Nee, het was niet eens die techniek. Het was gewoon het feit dat ik de stem van mijn broer hoorde op een bandje. Binnen dezelfde vorm waar… zij het een primitievere versie daarvan, maar als de dingen die ik ook kende. Dus toen dacht ik ineens van: oh shit, het is gewoon binnen handbereik.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dus toen vroeg je: mag ik mee doen? Het irritante kleine broertje of…
FABERYAYO: Nee, niet eens. Ik ben gewoon een keer bij mijn neef gaan logeren en toen: “Hey, die viersporenrecorder…” En toen waren we een liedje aan het opnemen.
ERNST-JAN PFAUTH: En zat Bas Bron daar nou ook al bij?
FABERYAYO: Ja, zeker, zeker. Zeker.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus de helft van de formatie van De Jeugd was toen eigenlijk al gevormd met de viersporen…
FABERYAYO: Ja maar Bas, die maakte toen al muziek en die bracht ook al platen uit. En hij had thuis ook een redelijk professionele studio met een DAT-recorder en een interface en allemaal synths [synthesizers] en weet ik wat allemaal. Dus voor hem was het, en hij is ook… zeg maar mijn neef kon ook wel een beat maken, maar Bas die deed echt zo hup, en dan was er echt iets heel sicks. Voor hem was het ook veel meer echt een soort leuke hobby. En hij vond het ook wel weer leuk om mij te begeleiden dan bijvoorbeeld.
ERNST-JAN PFAUTH: Waar gingen dan je raps over in die tijd? Waar schreef je dan over?
FABERYAYO: Geen idee. Niet hele specifieke dingen.
ERNST-JAN PFAUTH:Gewoon dingen uit je leven?
FABERYAYO: Ja, nee, gewoon puur vorm.
ERNST-JAN PFAUTH:Oké.
FABERYAYO: Want hier was ik dan wel 16, 17 denk ik, en dan dronken we Jameson uit theekopjes in de studio. En dan zei ik: “Ik drink mijn Earl Grey alleen maar koud.” Gewoon dat soort dingen.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is best wel een lijn in je jeugd, dat je dus vooral met taal als vorm bezig was.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Hunter S. Thompson doet dat niet per se en Wim de Bie ook niet echt. Waar had je die voorbeelden dan vandaan? Wim de Bie doet het trouwens wel.
FABERYAYO: Ja, jawel. Dat denk ik wel. Van Kooten en De Bie zijn sowieso…
ERNST-JAN PFAUTH: Ja De Bie heeft veel nieuwe taal geïntroduceerd in Nederland.
FABERYAYO: Ja, maar dat niet eens zozeer. Maar heel veel van die typetjes zijn ook gewoon mensen die dan vooral dingen op een bepaalde manier zeggen. Bijvoorbeeld die oude guy die nog steeds bij zijn moeder woont en gewoon wil neuken. Maar ja, ik ben even de specifieke term kwijt, maar hij komt daar ook altijd op.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja.
FABERYAYO: Bij wijze van spreken.
ERNST-JAN PFAUTH: Nee, I stand corrected. Hij is inderdaad wel heel veel met taal bezig. Heb je nog meer voorbeelden die je lieten zien dat het mogelijk was?
FABERYAYO: Nou ja, ik bedoel, ik denk Jiskefet ook in zekere zin. Heel veel van die sketches zijn letterlijk één zin waar dan een soort sfeer omheen ontstaat.
ERNST-JAN PFAUTH: Zoals “goeiesmorgens” ofzo?
FABERYAYO: Ja, bijvoorbeeld, of: “Zijn we geil? Ik ben gewoon geil.” [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Ja. [Lacht]
FABERYAYO: Er gebeurt gewoon vrij weinig anders. En toch, zeg maar, toen dat op televisie kwam, toen was ik nog niet eens echt met seks bezig. Dat was ik denk tien of elf ofzo. En toch had je dan beyond “hahaha, hij zegt geil!” wel zoiets van dit is wel echt grappig. Zeg maar dit, dit, ja… En verder, ik weet eigenlijk niet zo goed, maar ik probeerde wel altijd gewoon dingen op een leuke manier te zeggen.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer kwam je erachter van: oh ik ben hier eigenlijk best wel goed in?
FABERYAYO: Nou, het was al vrij snel dat ik als eerste klaar was met de coupletten schrijven. En dat mijn broer en mijn neef en Bas echt nog helemaal bezig waren met: hier moet nog iets, hier moet nog iets, misschien wordt het zus, misschien wordt het zo. En toen ik klaar was met de middelbare school, wist ik ook van: oké, ik wil dan gaan studeren in Amsterdam, maar eigenlijk vooral zodat ik de hele tijd bij Bas in de studio kan zijn en zo veel mogelijk dingen op kan nemen. En dat hing ook een beetje samen met dat ik gewoon heel veel daarvan, dat gewoon zoveel mogelijk wilde doen en het voor hen meer een lolletje was.
ERNST-JAN PFAUTH: Je was sneller klaar en je wilde meer dan de rest?
FABERYAYO: Ja, zeker.
ERNST-JAN PFAUTH: En het rappen zelf? Moest je jezelf dat echt aanleren of ging dat goed?
FABERYAYO: Nee, dat ging gewoon meteen goed. Ja, ik bedoel, er is heus wel het een en ander op aan te merken, maar het lukte me meteen wel om alles goed te laten passen. En als het dan niet paste, dan wist ik ook wel hoe je het aan moet passen, zodat het alsnog wel klopte.
ERNST-JAN PFAUTH: Dan komen we bij het moment dat jullie Watskeburt gingen opnemen. Als ik even een grote stap neem. Hoe zag die dag eruit? Want Freddy was je tegengekomen? Die had je gevraagd mee te gaan, toch?
FABERYAYO: Nee, het was zo. Ik had al afgesproken met Bas om een soort project op te nemen samen met mijn beste vriend Jeroen. Maar toen had Bas gezegd van: “Ja, jullie moeten eerst alles schrijven en daarna spreken we af in de studio.” En dat werkte gewoon niet voor mij, want dan… Als ik niet in de studio was met muziek aan, dan ging ik ook niet schrijven. Dat was te… Dat vind ik nog steeds, zeg maar, ik kan dat nu wel, maar ik vind dat zeker 35% minder leuk dan gewoon in de studio meteen aan de slag.
ERNST-JAN PFAUTH: Heb je dan die urgentie nodig van: ik ben er nu, dus nu moet het gebeuren?
FABERYAYO: Ja, ik denk het wel.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is gewoon een soort anti-uitstelgedrag methode.
FABERYAYO: Ja, maar het is ook gewoon een soort sfeer. Of gewoon een vibe waar je in bent en waar je je anders helemaal toe moet zetten. En dat je je ergens toe moet zetten staat ook weer haaks op de soort positieve energie van iets nieuws maken.
Dus toen was dat op een gegeven moment een beetje verwaterd en toen zei Bas dat hij graag een plaat wilde produceren met beats van hem. En allemaal rappers erop en dan zou ik die rappers daarbij zoeken. En we hadden het in die tijd heel veel over het snijvlak van elektronische muziek en rap. Dus ja, van electro dingen, zoals Anthony Rother en Legowelt ook wel. Wat dan weer heel goed te mixen was met dingen van 2 Live Crew bijvoorbeeld. En ja, toen in die tijd was de gangbare vorm van rap die veel gedraaid werd, overal allemaal sample-based. Dus beats die samples waren van soul en jazzplaten uit de jaren ‘60 en ‘70 en zo. En Bas maakte natuurlijk alles met synths. En alle dingen die Bas en ik samen tof vonden, die waren ook synth-based. Dus we hadden echt een soort fictief moodboard tussen ons tweeën van iets wat heel vet zou kunnen zijn, maar wat er nog niet was.
En er werd ook of heel serieus gerapt of heel zoet. Zo: meisje, kom eens hier, we doen dit en dat. Maar er was geen soort leuke rap. Zeg maar gewoon, weet ik veel, we gaan dit doen… Het was of de opgeheven vinger of het wenkende vingertje. [Lacht] Daar zag ik ook een plek voor mij, maar ook heel veel mogelijkheid voor de algemeniteit.
Toen leerde ik Fred kennen via een gezamenlijke vriend van ons, Lukas. En toen gingen we uit en toen deed Fred op een gegeven moment een rapje, gewoon a capella. En dat had precies alle dingen waarvan ik dacht van: oh wow, dit klopt precies bij wat ik dacht dat er zou moeten zijn of zou kunnen zijn. En toen waren we in de studio en toen hadden we dus al bedacht dat we niet over een soort gangbare rap beat zouden rappen, maar over een elektronische, meer een uptempo elektro productie. En toen stond dat refrein erop van Watskeburt, dat had ik al opgenomen.
En toen had ik gevraagd of Lukas, die vriend van me, dat ‘Watskeburt’ in het refrein wilde komen doen, want ik had dat woord van hem gehoord en hij kon dat heel goed uitspreken. En toen is Fred meegekomen, omdat dat woord van, via een rapper uit Amsterdam-Noord, Heistrockah, bij Lukas terecht was gekomen. En hij zoiets had van: “Ja, hij kan niet zomaar met onze dingen aan de haal gaan.” Ik had toen ook ruzie met Fred, een soort frictie met Fred over iets anders. Dus hij was op hoge poten naar de studio gekomen. En toen kwam ‘ie die trap af, want die studio was in de kelder. En ik had Bas die week over hem verteld: “Ik heb nu iemand ontmoet, hij deed een rap, dat was zo vet, je moet dat echt horen.” En toen kwam ‘ie dus die trap af, toen zei ik: “Nou Bas dit is hem gewoon! Hij is gewoon nú in onze studio.” En toen, voordat hij eigenlijk echt iets kon zeggen, hadden we hem in de vocal booth gezet en was hij die rap aan het doen. En ja, de rest is geschiedenis, as they say.
ERNST-JAN PFAUTH: Wat grappig, dus hij was daar in een soort zoektocht naar de bron van het woord ‘Watskeburt’, de rechtmatige eigenaar zogezegd. Daarom was hij daar, om die case te maken. En er was blijkbaar spanning, je had er ergens ruzie over gehad ofzo, tussen jullie?
FABERYAYO: Ja, gewoon iets persoonlijks wat er verder niet meer toe doet.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar al heel vroeg hadden jullie dus al een soort… Je vond hem blijkbaar zo goed, tegelijkertijd hadden jullie ook ruzie, maar hij kwam alsnog opdagen…
FABERYAYO: Nee, ik had niet echt ruzie met hem, maar hij had meer een soort wrok tegen mij.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. En besloot toch te komen.
FABERYAYO: Ja, juist omdat hij zoiets had van: ja, gaat hij nou dat nummer opnemen? Waar achteraf ook wel iets voor te zeggen valt, hoor. Maar op het moment dat we dat op aan het nemen waren, had ik nooit gedacht dat het iets zou worden wat iets anders zou zijn dan een liedje dat wij aan elkaar zouden laten horen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, wel grappig dat een soort halve copyright kwestie aan de grondslag ligt van De Jeugd.
FABERYAYO: Zeker, maar daarom krijgt hij ook ‘props voor de Heistrockah’ helemaal aan het begin van die track.
ERNST-JAN PFAUTH: En ik mis Willie Wartaal in het verhaal, die was er nog niet of zo?
FABERYAYO: Nee, hij was wel al de beste vriend van Fred heel lang. Maar, of hij woonde nog in Portugal of hij was er om… Ik had hem op dat moment in ieder geval nog niet ontmoet, volgens mij.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer kwamen die dingen samen dan? Dus het nummer Watskeburt?!, Willie en Freddy in de studio?
FABERYAYO: Niet heel lang daarna, of wel heel lang, dat weet ik eigenlijk ook niet meer zo goed allemaal maar, heeft Fred samen met Wiwa Voorjekijkendoorlopen opgenomen in de studio. En niet heel lang daarna heeft Bas gezegd van: “In plaats van een album met allemaal verschillende rappers, zijn jullie gewoon de groep en gaan we op die manier een plaat maken.”
ERNST-JAN PFAUTH: Bas heeft dat besloten voor jullie?
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. Hij klinkt best wel streng, Bas, in die tijd. Van: “Eerst teksten schrijven, dan moet je komen. Jullie zijn nu een groep.” [Lacht]
FABERYAYO: [Lacht] Nee, helemaal niet. Nee, hij is gewoon een hele pragmatische, onmogelijke, anarchistische, muzikaal genie.
ERNST-JAN PFAUTH: Oké. Maar het klinkt wel alsof hij jullie discipline bijbracht om met elkaar iets te gaan doen.
FABERYAYO: Ik zie het meer als het inzicht om de losse puzzelstukken aan elkaar te zetten.
ERNST-JAN PFAUTH: En je had dus Watskeburt al vrij vroeg. Maar je had niet zoiets van: ik heb goud in handen, ofzo?
FABERYAYO: Ja, jawel, want het was meteen iets waar mensen heel erg op aansloegen. Eerst vrienden die we het lieten horen en daarna, op een gegeven moment stond het ook op, ik weet niet meer, iemand had het op een forum geplaatst en toen was het meteen mensen die het heel vet vonden en mensen die het echt heel kut vonden. Dus dan… Het maakte echt wat in mensen los. En het was ook heel, zelfs… Want wij waren dan uiteindelijk getekend bij het label van Bas en Kostijn Egberts, die later onze manager is geworden, Magnetron Music. En Kostijn zei eigenlijk meteen van: “Ik ga hier een grotere partij bijhalen, want ik kan dit niet genoeg faciliteren.”
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat hij al door had dat het heel groot zou worden?
FABERYAYO: Ja, precies, dat het echt meer was dan gewoon een soort underground ding. En toen hebben we, hebben zij uiteindelijk een promo en distributiedeal met Topnotch getekend. En Topnotch was in die tijd echt nog heel erg stoer en serieus, maar Kees de Koning had ook meteen zoiets van: nou ja, ten eerste wil ik het hebben, en ten tweede is dit ook echt iets wat potentie heeft op een grote manier.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar even kijken of ik het goed begrijp, het was dus op een forum was het heel populair en het begon te leven in jouw vriendengroep en dan een soort de Amsterdamse uitgaanswereld ofzo.
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat waren de signalen waarvan hij dacht: dit gaat echt heel groot worden?
FABERYAYO: Nou ja, dat weet ik niet zozeer, maar ik weet wel dat hij… Het werd wel al gedraaid, ook door dj’s en zo. En ja, het was gewoon… Het maakte gewoon heel veel los bij mensen.
ERNST-JAN PFAUTH: In clubs werd het gedraaid?
FABERYAYO: Ja.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer veranderde er voor jou dan in je hoofd van: oké, misschien is het toch wel een mogelijkheid, misschien kan het toch wel?
FABERYAYO: Nou, kijk, op dat moment had ik gewoon al een platencontract getekend. Dus toen dacht ik wel echt van: oké, we zijn dit aan het doen nu. En überhaupt toen Topnotch erbij betrokken werd, dat was het label wat ook de albums van EXTINCE uitbrengt. Dus dan…
ERNST-JAN PFAUTH: Je zat opeens bij het label van je grote voorbeeld.
FABERYAYO: Precies, dat voelde wel echt als: we zijn het nu aan het doen. Maar toen was het nog steeds wel, ja, het was nog niet uit. Dus het voelde nog steeds wel alsof: oké, misschien is het dan toch helemaal niks. En dat was ook best wel… Toen die single… Want we hadden daar een video bij geschoten en dit en dat. Toen het uitkwam, was het ook eerst… Ik denk een week, of twee weken gebeurde er niet zo heel veel. Dat wij ook zoiets hadden van: ah, misschien was het dan toch allemaal vooral in ons hoofd. Maar daarna ging het dus wel echt ook op dezelfde manier als het onder vrienden en die fora al was gaan leven, ging het ook in de echte wereld leven. En het bleef ook maar groter en groter worden, totdat het dus uiteindelijk op 1 stond in de top 40.
ERNST-JAN PFAUTH: En wanneer durfde je tegen je ouders te zeggen dat je er vol voor wilde gaan?
FABERYAYO: Nou, ja… Ik heb toen nog wel, toen studeerde ik nog en ik heb dat jaar toen nog wel afgemaakt en ook nog een opdracht ingeleverd om alle punten van het eerste jaar te kunnen hebben om mijn propedeuse aan te vragen.
ERNST-JAN PFAUTH: Terwijl je op 1 stond?
FABERYAYO: Ja, backstage bij het late night programma van Jörgen Raymann heb ik nog een paper geschreven.
ERNST-JAN PFAUTH: [Lacht] Dat is wel toewijding! Waarom was dat zo belangrijk voor je dan?
FABERYAYO: Ja, omdat ik had toch al, ik had toch al… Zeg maar, ik was begonnen met rechten studeren om mijn vader een plezier te doen, omdat hij heel lang advocaat was geweest. Nou, echt een totale mislukking. Toen was ik begonnen aan Europese Studies. En daar had ik wel wat meer mijn best voor gedaan, maar daar had ik dan ook niet alle punten van het eerste jaar gehaald. En dan ging ik daar ook nog mee ophouden, dus ik wilde dan wel in ieder geval die propedeuse mentaal gehaald hebben.
ERNST-JAN PFAUTH: Een soort geldingsdrang, of een bewijs naar jezelf dat je het kon.
FABERYAYO: Ja, of in ieder geval, ik houd gewoon niet van… Ik lees ook geen… Zelfs kutboeken lees ik meestal uit. Ik hou gewoon niet van te veel losse eindjes.
ERNST-JAN PFAUTH: Dus als je aan ideeën hebt gewerkt, of projecten hebt gewerkt, die gewoon een beetje lopen, maar niet echt groot worden, moet je het dan voor je gevoel ook echt afsluiten, of kan je het ook laten gaan?
FABERYAYO: Nou, ik heb bijvoorbeeld mijn nieuwe boek, dat hopelijk volgend jaar uitkomt, dat was eerst iets anders, namelijk een hoorspel dat ik aan het ontwikkelen was, maar de financiering kwam er niet rond. En dat heeft me echt een goede twee jaar in de weg gezeten, omdat ik, ja, ik had het verhaal bedacht en helemaal geschreven, maar er waren dan de hele tijd weer obstakels waardoor het niet door kon. En daardoor kon ik dan ook niet ergens anders aan werken binnen diezelfde mindspace.
ERNST-JAN PFAUTH: En dan heb je dus een nummer, een nummer één hit. Wat heb je geleerd achteraf, als hier bijvoorbeeld jonge artiesten in spe naar luisteren, wat heb je geleerd over hoe je van een nummer naar een plaat gaat? Want je had Watskeburt en Voorjekijkendoorlopen…
FABERYAYO: Ja, nou ik denk dat op het moment dat Watskeburt uitkwam en zo hard ging, toen hadden we wel al, ik denk, negen of tien nummers. En voor ons was dan… Kijk, wij werken dan alleen maar met Bas. Dus dat is al, hij maakt hele gevarieerde dingen, maar het is wel, de omlijsting vormt het al of maakt het al coherent. En we zijn met z’n drieën, dus je kan steeds een duit in het zakje doen, en soms de een wat meer, soms de ander, maar er is al op die manier heel veel samenhang.
En wij hadden dan ook nog het voordeel dat wij alle vier stellig overtuigd waren van een smakenpalet wat er niet was en een soort gebrek aan meerdere factoren, zowel stilistisch als inhoudelijk dan wel niet inhoudelijk, waar we uit konden tappen. Dus er was een soort, ook al wisten we niet precies waar het naartoe ging, wisten we wel van dit moet het in ieder geval allemaal niet zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: En dat hielp je erbij dan in vervolgens een plaat maken, omdat je dan daaruit… omdat je weet wat je allemaal niet wil, dan blijft er maar één route over?
FABERYAYO: Ja, maar ik denk ook dat als je eenmaal drie of vier dingen gemaakt hebt die kloppen bij elkaar, dan, ik wil niet zeggen dan ontstaat de rest vanzelf, maar dan komt er steeds meer interne logica. En dan weet je ook van: oh ja, misschien moeten we nu dan dit proberen of dit proberen, maar dat in ieder geval niet.
ERNST-JAN PFAUTH: En wist iemand van jullie al hoe je een plaat maakte? Wist Bas dat dan bijvoorbeeld al?
FABERYAYO: Nee, maar Bas had gewoon heel veel goede tips, namelijk je moet altijd beginnen bij het refrein. Want als je geen refrein hebt, maar wel bijvoorbeeld twee coupletten opgenomen en je doet die track weg en je pakt hem er later weer bij, dan is de kans dat het je nog lukt om een geïnspireerd refrein daarbij te schrijven veel kleiner dan als je een beat hebt met een goed refrein erop, waar nog coupletten bij moeten komen.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, omdat de anker van een nummer dan al staat of zo.
FABERYAYO: Ja, precies. Precies.
ERNST-JAN PFAUTH: Had hij nog meer van dit soort tips?
FABERYAYO: Ja, ja, hij… Ik denk dat wij allemaal eigenlijk pas op dat moment geleerd hebben hoe lang een couplet is. Dus zeg maar wat 16 maten is, of wat 12 maten is, of wat 8 maten. Daarvoor schreef iedereen gewoon wat hij wilde schrijven en dan was dat het. En dan gingen we het gewoon rappen en zei Bas op een gegeven moment: “Stop! Dat was het.” Of hij zei: “Ja, er moeten er nu nog vijf bij.” Alleen Fred is eigenlijk altijd gewoon gevarieerde lengtes blijven schrijven. Maar hij is ook een beetje de anomalie die de rest dan nog weer extra saus geeft, zeg maar. Het kan zo zijn omdat Wiwa en ik dan meer technisch wel heel erg op de gestelde waarden zitten, daardoor is er ook ruimte voor hem om juist andere dingen te doen. En dat versterkt elkaar dan allemaal ook weer.
ERNST-JAN PFAUTH: En daar zijn jullie dus allemaal in die eerste maanden achter gekomen?
FABERYAYO: Ja, ik denk het wel. Maar het was ook… Het is niet dat ik daar de hele tijd notities van gemaakt heb. Het was ook echt een hele wilde en intense periode waarin gewoon de hele tijd alleen maar rare dingen gebeurden. [Lacht]
ERNST-JAN PFAUTH: Ik weet niet of je het kunt reproduceren, als je zelf artiest wil worden. Maar eigenlijk hadden jullie een soort hele veilige cocon in die studio, met z’n vieren…
FABERYAYO: Zeker. Nou, het feit dat wij, dat we alle vier vrij contrair in het leven staan. Als in: oké, dat wat jullie aan het doen zijn, dat wil ik in ieder geval niet. Dat heeft ons ten eerste heel sterk gemaakt in de verbindingen naar elkaar toe, en ten tweede ook heel erg onkwetsbaar voor negatieve dingen. Maar ja, het betekent ook dat we… Ja, we zijn altijd… We hebben ook als groep altijd bestaan buiten de bestaande dingen. En dat betekent ook dat je…
Ik weet nog op een gegeven moment, kwamen uit een hele lijpe tour met alleen maar super goede shows waar het dak eraf ging. En wij er ook echt heel goed in zaten. En dat er een of andere award was, of award show, ik weet niet eens meer precies wat het was. En dat wij niet eens genomineerd waren voor beste live act, dat ik echt dacht van: waar slaat dit op? Maar dat is ook een soort bijproduct van helemaal insulaire zijn.
ERNST-JAN PFAUTH: Omdat het establishment, in de vorm van die jury, dan niet ziet dat het iets serieus kan zijn?
FABERYAYO: Nee, precies.
ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel gecorrigeerd, toch? Inmiddels.
FABERYAYO: Zeker, ja, nee, absoluut. Maar nee, ik bedoel gewoon meer dat dat hoort er dan ook bij.
ERNST-JAN PFAUTH: Vond je dat vervelend dan, het uitblijven van dat soort erkenningen in het begin?
FABERYAYO: Nee, helemaal niet. Want ik weet nog dat er op een gegeven moment, volgens mij was het datzelfde ding, dat Twan dan ofzo beste producer had gewonnen. En dat Bas niet eens genomineerd was, dat ik ook echt dacht van: ja, waar gaat dit over? Ik bedoel, Bas is gewoon de allerbeste producer van Nederland en eigenlijk de hele wereld. [Lacht] Dus het was ook helemaal niet, dat had ook niks met onze realiteit te maken. Dus die kant op werkt het ook.
ERNST-JAN PFAUTH: En we hebben het nu de hele tijd over De Jeugd en over je muziek, maar je hebt natuurlijk zelf ook nog, je bent zelf op een gegeven moment solo albums gaan maken. Je bent columns gaan schrijven, romans, korte verhalen bundels, podcasts gaan maken. Wanneer ontstond er de ruimte voor die creatieve kant van jou?
FABERYAYO: Nou, in eerste instantie denk ik, ik had op een gegeven moment van Piet Parra een beat gekregen, die ik heel tof vond. En toen, ik had niet echt een studio ofzo, maar ik wou heel graag daar iets op opnemen, en Rimer London, een goede vriend van me, ook weer een vriend van Bas trouwens, die was eigenlijk de enige andere persoon die ik kende die ook een studio had. En toen heb ik daar wat opgenomen op die beat en toen is Piet later ook een keer meegekomen en toen zijn wij daar Le Le geworden.
En mijn eerste ingeving was dat het dan niet in het Nederlands kon omdat ik dat al deed met De Jeugd. En toen ging ik een beetje in fantasie Frans en Duits en ook wel wat Engelse dingen, maar later toch ook gewoon in het Nederlands. We hebben heel veel dingen opgenomen. En dat was heel fijn, want in plaats van met z’n drieën een liedje te schrijven, kon ik dan alles helemaal in mijn eentje verzinnen.
En dat was ook nog in een periode waarin we bezig waren met het tweede album van De Jeugd. Maar Bas’ vader lag volgens mij op een gegeven moment in het ziekenhuis. En Fred was heel druk met afstuderen aan de Rietveld. Dus toen lag die plaat helemaal op zijn gat, terwijl ik echt aan het… op het toppunt van ‘creatieve kunnen’, of eigenlijk ‘moeten’ zat. Dus toen hebben we heel veel opgenomen en dat heb ik toen ook aan Kostijn gestuurd. En die had meteen zoiets van: “Ja, dat is heel vet, laten we dit uitbrengen.” En toen voelde ik me heel erg gesterkt van: oh oké, ik kan dus ook gewoon allemaal andere dingen doen. En dat is eigenlijk het begin geweest van alle andere dingen die ik ben gaan doen. Of in ieder geval het geloof van: oké, als ik dit wil, dan kan dat ook gewoon.
ERNST-JAN PFAUTH: En toen ben je dus ook gaan terugkeren naar die oude liefde uit je jeugd van literatuur bijvoorbeeld? Om dat zelf te gaan doen?
FABERYAYO: Ja, nou, het was eigenlijk zo dat Wiwa had op een gegeven moment een column in de Hitkrant. En hij had een hele grappige column geschreven over… Ik kan het niet reproduceren. Maar de eerste zin was: ‘Het bloemetje was te faya’. Dat ging dan over een bloem die doodgeschoten werd. En toen dacht ik: hè, maar ik wil ook heel graag schrijven! Ik moet dit ook doen.
En toen had je net VICE magazine hier. En via via ben ik toen met Mick Johan in contact gekomen. En heb ik hem… Of, nee, nee, nee, Mick deed dat nog niet in het begin volgens mij. Iemand anders. Maar in ieder geval, toen mocht ik daar een column schrijven over rap in Nederland. En toen was ik na een halve column eigenlijk al klaar. En toen heb ik allemaal rappers erbij bedacht die helemaal niet bestonden. En toen werd dat ook een beetje het ding, dat ik voor iedere column gewoon een nieuw iemand bedacht, daar foto’s bij maakte en gewoon een soort verhaal verzon. En dat is toen langzaam een beetje gegroeid naar dat ik dacht: oh ja, ik kan ook een keer een kort verhaal schrijven.
En toen heb ik nog meer korte verhalen geschreven. En toen heb ik dat op een gegeven moment, via Parra ook trouwens, naar een uitgeverij gestuurd en die waren daar wel in geinteresseerd. En toen is dat uitgekomen en toen dacht ik: ja, ik kan niet alleen maar korte verhalen geschreven hebben. Dat is niks, dan staat dat boek in de kast en dan is dat het. Dus toen wilde ik heel graag een soort langer verhaal schrijven, dat was dan weer de motivatie om daarmee aan de gang te gaan.
ERNST-JAN PFAUTH: En waar komt die strengheid naar jezelf vandaan? Want je had zoiets van: oké, ik heb een verhalenbundel. Dan kan je, of de overheersende emotie, trots zijn, maar bij jou was het dus ook meteen: oke, dan moet er meer komen, voor mijn legacy. Ofzo. Je kan ook niet niks doen, hoor ik je ergens zeggen. Zodra je niks doet, wat voel je dan?
FABERYAYO: Ja, gewoon onrust. Hoe langer ik niks doe, hoe minder de dingen die ik wel gedaan heb waar ik trots op ben, hoe minder dat waard wordt. Of hoe minder ik daar de waarde van in kan zien.
ERNST-JAN PFAUTH: Waarom dan?
FABERYAYO: Dat weet ik niet. Zo werkt dat gewoon in mijn hoofd.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar is dan een beetje het cliche van: je bent zo goed als je laatste plaat? Of je moet jezelf blijven bewijzen?
FABERYAYO: Ja, zeker. Maar niet, ook helemaal niet tegenover iemand anders hoor. Gewoon echt alleen maar tegenover mijzelf.
ERNST-JAN PFAUTH: Baal je daarvan? Dat je dat hebt?
FABERYAYO: Nee, het is niet iets waar ik van baal of wat ik fijn vind. Het is gewoon iets wat zo is.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is bijna een soort calvinistische werkhouding, van: ik moet blijven produceren.
FABERYAYO: Ja maar het is ook, ja hoe zeg je dat? Ik kan verder niks, ik wil ook niet iets anders. Ik wil gewoon de dingen doen die ik goede ideeën vind. En dat betekent ook dat ik dan moet doen. En dat ik dat ook moet doen. Dus het is ook, als ik dat dan niet aan het doen ben dan krijg ik ook het idee van: misschien is het er straks niet meer. Of wat ben ik dan wel aan het doen?
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, maar je legt je daar dus bij neer?
FABERYAYO: Nee, het is eigenlijk anders. Het is gewoon, meestal daarvoor al, ben ik al weer ergens aan begonnen. Het is niet zo dat ik iets afrond en dat dan laat totdat ik mij er ongemakkelijk bij voel en dan weer iets nieuws ga doen. Ik ben, meestal heb ik sowieso wel twee of drie ballen in de lucht. Als het ene een beetje zo gaat, dan gaat het andere hopelijk alweer een beetje zo.
ERNST-JAN PFAUTH: Ik zit na te denken over dat ik heb dat ik nooit tevreden ben en dan meteen bedenk: oke, wat ga ik nu weer doen? Hoe kan dit beter? Maar dat is ook iets waarvan ik soort probeer tegen te vechten of te onderzoeken van: waar komt dat vandaan? En waar, weet ik veel, ben ik ergens voor aan het vluchten? Heb jij die behoefte, voor dat soort zelfonderzoek? Of denk je: dit is nou eenmaal wie ik ben en ik jakker voort?
FABERYAYO: Ja, nou, wat ik fijn vind is dat als ik iets gemaakt heb en ik ga weer iets maken, dat ik dan wel weet van: oke, vorige keer heb ik dit gedaan, dus dan wil ik het nu zo. Of juist niet zo. En dat ik ook wel echt daardoor het idee heb dat er een groei zit in wat ik aan het maken ben. Linksom of rechtsom. Of het nou technisch is, of inhoudelijk. En dat vind ik heel fijn. Ik vind het ook op base level heel fijn dat ik nooit twee keer hetzelfde probeer te maken. Als ik naar de studio ga om een liedje op te nemen dan is dat altijd om echt iets helemaal nieuws te maken. Dus ik zie het denk ik meer op die manier, de uitdrukking van zelf, want dat is het. En dan ook nog continu in ontwikkeling.
ERNST-JAN PFAUTH: Maar oke, dat snap ik en dat is ook iets moois. Maar het is toch ook jammer die je niet gewoon trots kan zijn op wat je gemaakt hebt als je een tijdje niks doet?
FABERYAYO: Ja, maar zo zie ik het niet. En ik ben ook wel trots op dingen die ik gemaakt heb. Soms hoor ik dingen terug van een paar jaar geleden en dan denk ik: wow, dat is echt super goed gelukt. Soms hoor ik een couplet ergens van wat ik helemaal vergeten was en dan denk ik van: wow, dat is echt heel vet. [Lacht] Maar dat staat dan weer los van het dingen maken. Op het moment dat iets uitkomt, dan is het ook niet meer echt van mij. Dan registreer ik het niet meer op die manier.
ERNST-JAN PFAUTH: En het geeft je geluk als je aan iets werkt dat van jou is, dus moet je gewoon weer aan de bak dan?
FABERYAYO: Ja, precies. Ik vind het ook gewoon heel fijn om te schrijven en om muziek te maken.
ERNST-JAN PFAUTH: He en je hebt met Abel nu van Hang Youth, heb je samen nu een label waar jullie jonge artiesten proberen een platform te geven. De laatste vraag gaat daarover: wat zijn een beetje de belangrijkste lessen die jullie hen meegeven?
FABERYAYO: Het allerbelangrijkste is dat je iets maakt wat je zelf wilt maken. Wat je zelf tof vindt. En als jij iets maakt wat je zelf echt heel tof vindt, dan vind je daar vanzelf een publiek voor. Want mensen horen dat ook. Als jij ergens van overtuigd bent, dan kan je mensen daar ook van overtuigen. En in het uiterste geval, waarin niemand het leuk vindt of daarop zit te wachten heb je in ieder geval iets gemaakt wat je zelf heel tof vindt. Als je iets maakt om andere mensen een plezier te doen en die mensen die doen er niks mee of die vinden het niet leuk, dan heeft niemand er iets aan gehad.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, en als jij iets hebt gemaakt wat niet begrepen wordt maar wat je zelf vet vond dan heb je in ieder geval zelf nog een goede tijd gehad.
FABERYAYO: Precies!
ERNST-JAN PFAUTH: Heb je dat wel eens gehad met iets? Dat deze aanname getest werd?
FABERYAYO: Nee, maar, in de… Ik heb natuurlijk heel groot succes gehad, voor met De Jeugd, onze laatste album is ook weer een nummer 1 album…
ERNST-JAN PFAUTH: Ga ik ook in de intro zeggen, maak je geen zorgen. [Lacht]
FABERYAYO: [Lacht] Maar ook heel beperkt succes. Maar ja, ik vind het feit dat iemand de moeite neemt om een boek van mij te lezen, vind ik echt al gigantisch. Ik zie het meer op die manier.
ERNST-JAN PFAUTH: Het is wel een gave dat je dat kan blijven vinden als je voor, weet ik veel, zes keer, of… ik ben de tel kwijt geraakt, voor een volle Alpha [het grootste podium van het festival Lowlands] staat. Maar er ook nog van kan genieten als één iemand je boek leest.
FABERYAYO: Ja maar kijk, dat vind ik ook fijn aan verschillende dingen doen. De Jeugd is zo’n… het heeft door de jaren heen zo’n gigantische vlucht genomen dat je ook echt hele grote dingen aan het doen bent. Maar daarom is het juist ook fijn om op een andere manier bezig te zijn met het soort gevoel dat er de hele tijd iets gemaakt moet worden.
ERNST-JAN PFAUTH: Of op een totaal ander register kan bespelen.
FABERYAYO: Ja, maar ik vind het bijvoorbeeld ook, als ik ga schrijven, meestal heb ik dan op een gegeven moment een beetje een outline in mijn hoofd van wat er moet gaan gebeuren. Maar ook nog niet helemaal precies. En dan ga je zitten en dan ben je, ja, wekenlang je adem in aan het houden totdat je op een gegeven moment een soort eerste vorm ergens voor gevonden hebt. Dan voelt het echt alsof je een soort marathon gerend hebt. En dat is heel bevredigend op een soortgelijke, maar tegelijkertijd ook op een hele andere manier dan wanneer je samen in een studio zit en een liedje maakt en dat aan het einde van de avond gewoon af is en je dat terug kan luisteren.
ERNST-JAN PFAUTH: Ja, mooi. Ik vind het ook gewoon een groot pleidooi voor intrinsiek gemotiveerd zijn en daarnaar streven.
FABERYAYO: Absoluut.
ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel.
FABERYAYO: Bedankt dat ik hier mocht zijn.
Lees hier de interviews met andere rappers zoals Typhoon en Akwasi.