Categorieën
Interview

Sarah van Sonsbeeck

De kunstenaar over hoe ze weerstand als motor gebruikt

Sarah van Sonsbeecks werk draait al bijna vijftien jaar om stilte. Ze benadert dat thema op alle mogelijke manieren; technologisch, esthetisch. Zo maakte ze een tas waar je telefoon geen bereik in heeft, ontwierp ze een anti-drone-tent en deed onderzoek op het stilste eiland ter wereld. Het leidt tot een heel fascinerend oeuvre.

Sarah koos eerst een heel ander carrièrepad. Ze was opgeleid als architect, maar gaf daar na krap een jaar werken de brui aan. Vervolgens schreef ze zich in voor de kunstacademie, lijnrecht tegen de adviezen van haar ouders en toenmalige werkgever in. 

In haar tijd aan de kunstacademie had Sarah enorm luidruchtige buren – die bedreven goedmaakseks terwijl ze keihard U2 draaiden –  en daardoor vond ze stilte als haar thema. In dit interview over haar jonge jaren hoor je hoe dat ging.

Het kan heel leerzaam zijn voor jonge kunstenaars hoe Sarah met de negativiteit van haar omgeving om ging. Ze vertelt in dit gesprek hoe je zulke weerstand als motor kunt gebruiken, en claimt zelfs dat haar beste werken eigenlijk allemaal mislukt zijn.

 💻 De officiële website van Sarah van Sonsbeeck

⭐️ Het Instagram-account van Sarah

👜 Nieuwsbericht over de Faraday Bag van Sarah

⛺️ De anti-drone-tent van Sarah en het nieuwsartikel erover op Gawker

📩 De brief van Sarah aan haar bovenburen

🎧 Sarah in de geweldige designpodcast Verwondering

🌈 Werk van Bruce Nauman in het Stedelijk Museum

📕 De Filosofische Onderzoekingen van Ludwig Wittgenstein

🏞 De site van DS Landschapsarchitecten

❤️ Sarah op de site van haar galerie, Annet Gelink

🤫 Het werk ‘One cubic meter of broken silence’ van Sarah

🪨 Sarah en haar hunebed en de Piss Paintings van Andy Warhol

🔑 Artikel op De Correspondent over Sarah’s goudproject van De Nederlandsche Bank

🐴 De Wikipedia-pagina van kunstenaar Maurizo Cattelan

Het volledige interview met Sarah van Sonsbeeck in tekst

ERNST-JAN PFAUTH: Sarah, wat fijn dat we in je atelier mogen zitten.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, echt leuk! Ook wel spannend. Het is een beetje mijn sanctuary en nu zitten we hier ineens met best wel veel mensen voor mijn doen. Met z’n vieren in totaal, maar ja, het is een heerlijke plek om te zijn. Het is eigenlijk denk ik wel eens gewoon mijn hoofd maar dan in een ruimte.

ERNST-JAN PFAUTH: Mooi. Een betere plek om te praten over hoe je kunstenaar bent geworden is er dan denk ik niet. Sarah, je werk draait om stilte. Op één van je eerste werken die ik van je zag, zag ik in het label een term staan waar ik me van afvroeg wat het betekent, namelijk ‘datastilte’. Dat staat als het goed is op deze tas toch?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, naast mij ligt een tas van verzilverd polyester. Even kijken, in het label staat: ‘this bag is made from Faraday fabric, a democratic instrument for data silence’.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, wat is dat, ‘data silence’?

SARAH VAN SONSBEECK: Zoals ik het zie: Er is overal data, in de zin van dat er overal Wi-Fi-netwerken, en andere elektromagnetische netwerken in de lucht zijn. En het is natuurlijk ook steeds meer dat die [netwerken] ons controleren. Dit klinkt nu heel erg conspiracy, maar ik bedoel gewoon dat je magneet poortjes hebt die kijken dat je niet dingen jat. En als we met ons pasje contactloos betalen, dan leest hij iets af.

Ik was dus door mijn buren met stilte bezig gegaan. Ik had toen een vriendje die de hele dag op zijn telefoon zat, ik werd daar helemaal gek van, ook als we samen waren. En dat kan je doen omdat je bereik hebt, dus ik realiseerde me hoe die data onze levens bepaalt. En toen dacht ik: ‘Wat zou draagbare stilte zijn, als je naar die data kijkt?’ Dus toen heb ik een tas gemaakt waarin je telefoon het niet meer doet, en die aan hem gegeven op zijn verjaardag zonder te zeggen wat de tas deed.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh echt waar? Dat is wel een belangrijk detail.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, maar op zich was het een vrij tech-savvy iemand dus die begreep wel genoeg toen hij dit label las. Dus ja, zo is de tas geboren. Dat was toen wel echt een liefdesbrief als aanklacht tegen dat overal aanwezig zijn van data en wat dat met ons doet.

ERNST-JAN PFAUTH: Want hoe werkt de tas?

SARAH VAN SONSBEECK: Het zijn twee lagen verzilverd polyester, en die werken als een ‘Kooi van Faraday’. Dat is bedacht door meneer Faraday, dat er in een kooi straling niet naar binnen of naar buiten kan, en welke straling hangt dan af van de grootste mazen in de kooi en de golflengte. Dus je kunt je voorstellen dat zo’n golf een bepaalde lengte heeft en die moet daar dan door zo’n maas heen. 

Bijvoorbeeld wat mensen vaak weten in hun auto, is dat je wel kunt bellen, dus de golflengte van je telefoonsignaal is vrij klein, maar in principe kan je niet door de bliksem geraakt worden, dus ben je veilig want de golflengte van de bliksem is ontzettend groot. Dan moet je niet zomaar uitstappen, maar de auto is een voorbeeld van een Kooi van Faraday, maar dus voor sommige dingen.

Wat veel mensen ook wel herkennen: in een lift kan je niet bellen. Dat is om dezelfde reden. Dus alle metalen hulsels, bijvoorbeeld een magnetron is ook zoiets, kunnen werken als een Kooi van Faraday. Je hebt zelfs gebouwen. Jullie zaten vroeger in zo’n soort staalachtig gebouw toch?

ERNST-JAN PFAUTH: Met De Correspondent, in een oud Shell-gebouw.

SARAH VAN SONSBEECK: Precies, daar heb je dat ook wel eens. Dus daar heb je wel eens gewoon geen bereik. In Delft was ook zo’n gebouw. Dat is dus omdat ze een Kooi van Faraday zijn.

ERNST-JAN PFAUTH: En jij dacht, laat ik een draagbare kooi maken. Ik kan me ook herinneren dat dit later illegaal werd gemaakt toch, omdat je er heel makkelijk dingen mee kan jatten.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja precies! Zeker, ik werd aangeklaagd. Zowel door een of andere Italiaan die zei dat hij het patent had op deze stof. Wat niet waar bleek, maar daar heb ik wel heel veel van geleerd over patenten, rechten en copyright. 

Maar toen verschenen er ook artikelen in de media over rooftassenterreur, en dat wist ik helemaal niet. Iemand mailde mij: ‘You’ve effectively made a booster-bag’. En een booster-bag is dus een tas die werkt als de Kooi van Faraday, waardoor je langs die magneetpoortjes kan. En dit heeft toen een vriend die in de beveiliging werkte met mijn tas geprobeerd. En inderdaad, het werkt. Haha.

ERNST-JAN PFAUTH: Je mag dan in Amsterdam hier niet mee rondlopen toch?

SARAH VAN SONSBEECK: Dat heb ik uitgezocht maar er zijn bepaalde gebieden waar het niet mag. Wat dat aangaat is de wet best wel gek. Dus je mag bijvoorbeeld wel ín een winkel deze tas hebben maar niet in een winkelgebied buiten een winkel, want dan zou je de intentie kunnen hebben om iets te stelen.

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt die technologie ook anders toegepast: Je hebt een tent gemaakt. Een anti-drone tent. Wat moet ik me daarbij voorstellen?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik heb eerst op dezelfde manier een Faraday-tent gemaakt, dus met dezelfde stof. Toen ging ik verder denken en lezen en toen las ik dat drones met hitte-camera’s in oorlogsgebieden naar vijandige mensen zoeken. Ik zag toen van die thermische reddingsdekens, van die gouden dekens die we nu veel kennen uit het nieuws over vluchtelingen. Maar die [thermische dekens] houden eigenlijk je lichaamswarmte binnen, dus ze zitten ook vaak in EHBO-pakketten voor als mensen onderkoeld zijn geraakt. En omdat ze je lichaamswarmte binnen houden als je dat om je heen zou doen in een tentje, dan ben je dus niet zichtbaar voor een hitte camera.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus als je dan in een gebied woont waar een militaire drone boven je hangt, dan kan je in dat tentje gaan zitten. Dan heb je één: geen bereik, en twee: je kan niet worden gezien.

SARAH VAN SONSBEECK: Dat klopt.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je dit getest eigenlijk?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik heb het niet zelf getest, tot mijn schande, maar ik vond het wel mooi dat er toen op Gawker Black Bag, dat was een soort schaduwsite van Gawker, de technologie-blog, daar verscheen een artikel met: ‘This artist had the same idea the Taliban already had.’ En zij zijn er schijnbaar achter gekomen dat het een Amerikaanse generaal opgevallen was dat er veel strijders van die dekens, niet in tentjes, gewoon om zich heen doen om onzichtbaar te zijn. En dan zo door greppels steigeren. En daar zijn ze achter gekomen doordat ze de bestellingen op Amazon zijn gaan volgen van die dekens en dat die dus ontzettend hard gingen naar die gebieden.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh wauw. En het oorspronkelijke tentje, niet het tentje waar de Taliban blij mee zou zijn, ik kan me voorstellen dat dat weer binnen het concept viel van draagbare stilte. Dat je naar een plek kan gaan en daar helemaal in afgesloten kan leven.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja voor mij vooral ook, ik noemde dat toen anti-drone architecture, en mijn idee was ook dat je dat dus ook zelf zou kunnen doen. Dat heeft voor zover ik weet nog niemand gedaan, behalve de Taliban dan, maar dan zonder mijn hulp gelukkig. Maar ik dacht: mensen kunnen dat zelf maken.

Ik vind echt dat we nu anders moeten denken over privacy, bereikbaarheid en stilte. En dat je dit dus zelf zou kunnen maken gewoon van een houten frame en zo’n deken is vier euro vijftig. Dus voor een paar tientjes heb je dan al een ‘Sonsbeeck’, als je hem zelf maakt.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat vind je wel belangrijk, dat andere mensen ermee aan de slag kunnen, dat je niet de enige bent die met die Faraday draagbare technologie aan de slag gaat.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, niet voor elk werk, maar die Faraday bag heb ik toen, dat was nog steeds niet goedkoop want het maken is heel duur, maar die heb ik toen voor de kostprijs verkocht.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoeveel is de kostprijs? Honderd euro ofzo?

SARAH VAN SONSBEECK: Honderd, honderdvijfentwintig, want die stof is belachelijk duur. Ik geloof 30 euro per meter ofzo, echt insane. En ik dacht: hiervan is het belangrijk dat de stilte zich verspreidt. Dat zoveel mogelijk mensen dat kunnen hebben. En datzelfde vond ik van die anti-drone architecture, dat zoveel mogelijk mensen die stilte kunnen terugpakken als ze dat willen.

ERNST-JAN PFAUTH: Laten we het eens hebben over hoe je op het pad bent gekomen van stilte, en hoe je al die werken daarover maakt. Er ligt daar een pakketje, zit daar het briefje in?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, dit is ook nog eens een Nederlandse brief, in een lijstje wat ik op de Rijksacademie ervoor gemaakt heb.

ERNST-JAN PFAUTH: Want het waren Nederlandstalige buren?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, dat weet ik, want ik heb, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, eerst gewoon gebeld, vóór dit kunst werd. En ja, zoals dat gaat: met lood in de schoenen gezegd dat ik last van ze had. Het was van: ‘Ja sorry, heel gênant, ik schaam me een beetje, ik hoor jullie…’ en hun geval, seksen, dat durfde ik geloof ik niet te zeggen. Maar wel van ‘ik hoor jullie soms’, dat zeg je dan. Ze gingen vechten, heel heftige goedmaakseks en vechtfilms, dus dat was best wel een intense… en ik geloof ook dat ze heel veel U2 draaiden, waar ik niet direct fan van ben. Van die gitaar uithalen dat je net herkent welk nummer het is maar het eigenlijk net niet hoort.

Dus toen dacht ik: ‘Misschien helpt het om te praten’, en toen luisterde zij heel lang, dat vond ik eigenlijk heel lief, en toen zei ze: ‘Ja, nee, je hebt wel gelijk.’ Dat verbaasde me. Ik dacht dat ze zou zeggen: ‘waar heb je het over?’. ‘Je hebt wel gelijk, we zijn best wel extravert, maar we hebben recht op een leuk leven’. Toen dacht ik: ‘Ja, dat is gewoon zo. Dat heb ik ook, maar zij ook’. Maar dat vond ik filosofisch zo’n kloppend argument, en toen realiseerde ik me pas: ik heb dat, zij heeft dat, maar die rechten zijn dus eigenlijk niet verenigbaar.

En dat was een soort leugen, of totale blinde vlek, die ik nooit zelf bij bouwkunde had geleerd. Dat er zoiets als burengeluid is als je een huis ontwerpt en dat dat totaal bepaalt hoe je dat huis ervaart. Veel meer dan vierkante meters, dan of een muur recht of rond is. Maar ja, iedereen die in een huis woont die buren heeft, die weet dat wel.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus toen ging je uitrekenen welke gedeelten van je huis er niet door hun geluid bereikt werd.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, waar ik het allemaal kon horen. En toen kwam ik uit op tachtig procent wat zij innamen in mijn huis met hun geluid. Toen heb ik ze dat briefje geschreven, wat ik hier uitpak. Daar staat: ‘Beste bovenburen, na berekening kom ik erop uit dat jullie tachtig procent van mijn woning innemen met jullie geluid. Graag zou ik jullie willen vragen ook het overeenkomstige deel van de huur te voldoen.’ En dan is er een sommetje, en dan eindig ik met: ‘Alvast bedankt’.

Ernst-Jan gniffelt.

SARAH VAN SONSBEECK: Hier is ‘ie: De brief der brieven.

ERNST-JAN PFAUTH: Helemaal mooi ingelijst in een houten lijst. En toen je dit briefje schreef. Dacht je toen al: dit is kunst wat ik aan het maken ben? Of leek je dit oprecht gewoon een goed idee van zo kunnen we uit deze burenruzie komen?

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, het was totale wanhoop. Ik had de TU Delft bouwkunde gedaan en was als architect gaan werken maar in de avonduren mijn grote droom gaan volgen om kunstenaar te worden. Ik moest afstuderen maar dat mocht niet want ze wilden dat ik iets met architectuur zou doen. Ik wilde dat helemaal niet. En ik had die vreselijke buren, en in een vlaag van woede, verstandsverbijstering, schreef ik ze die brief. 

En ik weet nog dat ik dat liet zien aan mijn docent, die dus best wel kritisch was en die had gezegd ‘Sarah sorry, maar zo wordt het hem niet’, en dat ze heel hard begon te lachen. En ik dacht: ‘fuck, is dit nou goed of slecht?’ Als iemand lacht vindt ze het dan een goed werk of vindt ze het belachelijk? Maar ze zei: ‘Meer van dit. Dit is het. Zo doorgaan.’

ERNST-JAN PFAUTH: Maar hoe kwam je erbij om dit mee te nemen dan? Was het wanhoop om de herrie? Of was het wanhoop om ‘ik moet iets verzinnen voor school’?

SARAH VAN SONSBEECK: Allebei, en het loste eigenlijk allebei op, dus dat was zo gek. Dus ik had tot dan toe, eigenlijk echt geen idee dat dit kunst zou kunnen zijn. Ik nam het mee omdat ik niks anders had en dacht: Nou, ja, als ik dan maar iets met de architectuur moet doen: Dit is mijn huis, dus dat is architectuur, nou ja, dan moet dit het maar zijn. 

Pas later, ook door die docente, ben ik gaan lezen over Bruce Nauman, een Amerikaanse kunstenaar die heel veel werk heeft gemaakt van heel gewone handelingen van dingen die hij in de studio deed. Hij is dan een uur aan het koffiedrinken, of drie uur aan het vioolspelen. Dus hij vergroot dat soort dingen uit. Hij zegt eigenlijk dat alles wat in een studio gebeurt is materiaal en kan kunst worden. Zo dacht ik: ‘mijn huis is mijn studio, dus alles in mijn huis kan kunst worden.’ 

ERNST-JAN PFAUTH: En dat werd dus het begin. Want er staat een datum op dit briefje: 9 april 2006. We leven nu in 2021, en je werk gaat nog steeds over stilte.

SARAH VAN SONSBEECK: Zeker, mijn werk gaat nog steeds over stilte en ik heb toen zelfs, heel radicaal, alles wat ik daarvoor gedaan had, alles van de Rietveld, vernietigd. Dat vind ik soms nog wel jammer, maar ik denk ook dat het goed was. Ik dacht: ‘Hier begint het. Dit is mijn eerste kunstwerk, dus alles daarvoor wil ik niet meer zien.’

ERNST-JAN PFAUTH: Wauw, een spektakel, een dramatisch moment. Heb je het ook in de fik gezet of gewoon in de container gegooid?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik heb het gewoon in de shredder gedaan op kantoor voor zover het papier was en de rest inderdaad gewoon bij het grofvuil weggegooid. Dus wie weet zijn er ergens nog hele vroege ‘Sarah van Sonsbeecken’, dus als jullie er een hebben en nu luisteren, mail me want ik ben benieuwd. Er zijn ook kunstenaars die ooit echt hun hele studio in de fik gezet hebben. Ik geloof niet dat ik daartoe in staat ben, maar ik dacht wel: ‘Er moet nu een daad gesteld worden, want dít is mijn kunst.’

ERNST-JAN PFAUTH: Maar had je toen verwacht dat je zo veel later, dus vijftien jaar later, dat dit nog steeds hetzelfde thema zou zijn als aan het begin van je oeuvre?

SARAH VAN SONSBEECK: Nee. Ik had absoluut niet gedacht dat ik de rest van mijn artistieke leven nog met stilte bezig zou zijn. En ik had toen ook helemaal niet door hoe dit werk mensen zou raken. 

Ik heb het toen ook als mijn uitnodiging verstuurd van mijn afstudeertentoonstelling bij de Rietveld. Het briefje heb ik geprint op telefoonrekening van T-Mobile, of misschien was het wel Ben toen. Daardoor staat erboven ‘bestemmingsanalyse’ en wat rare gegevens, maar dat is dus omdat het een rekening was. En in diezelfde kleine lettertjes had ik dan ‘Dit is een uitnodiging’ geschreven. En heel veel mensen belden verschrikt, dan zei ik ‘heb je mijn uitnodiging?’ en dan zeiden ze ‘nee, maar je gelooft nooit wat die vreselijke buren me nu hebben gestuurd’.

ERNST-JAN PFAUTH: Haha echt waar? Dat zegt dus ook wel iets over hoe je iets te pakken had waar heel veel mensen mee bezig zijn. Het is een beleving van het lawaai wat ze zelf veroorzaken. Want zij dachten dat ze de beschuldigde partij waren.

SARAH VAN SONSBEECK: Precies. En het bleek dus dat bijna iedereen die ik kende vreselijke buren had. Of in ieder geval, iets hadden met bepaalde buren. Maar ook, ik had dat nooit door, dat kunst… Je hebt natuurlijk allerlei soorten kunst, maar laten we zeggen dat de kunst die ik zou kunnen maken, dus wel iets heeft wat je ziet, maar ook een verhaal heeft, of iets wat heel persoonlijk is wat daar omheen zweeft. En dat is eigenlijk altijd gebleven, dat dus hetgeen je ziet en het verhaal eigenlijk even belangrijk is.

ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net al dat je, je hintte al naar een andere carrière die je voor je kunstenaar-periode had, en dat is dat architect was. Sterker nog, je bent afgestudeerd architect aan de TU Delft, werkte bij een bureau en op je vijfentwintigste dacht je: ‘Nee dit is het niet.’ Hoe is dat in godsnaam gegaan?

SARAH VAN SONSBEECK: Eigenlijk toen ik zestien was, zeventien, wist ik helemaal niet wat ik wilde worden. Ik tekende al wel heel mijn leven, maar deed dat voor uitnodigingen, voor cadeautjes, voor de leuk. Achteraf denk ik: ‘Ik knutselde eigenlijk wel alles wat iedereen altijd nodig had, dat moest ik dan altijd maken’, maar ja, dat denk ik dan nu.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar nog geen bouwtekeningen dus?

SARAH VAN SONSBEECK: Nog geen bouwtekeningen, nee. Gewoon een beetje stripachtige tekeningen. Doe ik nu nog steeds, dat weten niet veel mensen, maar dat geef ik nu alleen aan vrienden als cadeau. Ik heb het nooit voor mijn kunst gebruikt, het is een beetje mijn dagboek. Maar goed, ik wist het niet. Mijn ouders zeiden: ‘Doe een beroepskeuzetest’. Dat deed ik, en daar kwam uit: plastisch chirurg of architect.

Ik had wel heel voorzichtig een keer de Kunstacademie laten vallen maar mijn ouders zeiden: ‘No way, daar kan je nog geen droog brood mee verdienen, dat mag je niet doen.’ Je hebt wel een goed vakkenpakket, met wiskunde A en B, dus ga daar nou iets mee doen, een beroep leren. Dus toen ben ik een dagje mee gaan lopen met een arts en met een architect. En toen dacht ik: ‘als ik arts word dan kan ik er nooit meer iets naast doen’…

ERNST-JAN PFAUTH: Je had het plastische chirurg breder opgevat? Je dacht dat kan ook een arts zijn?

SARAH VAN SONSBEECK: Een arts, ja dat was toen kinderarts, want dat fascineerde me wel. Maar eigenlijk had ik denk ik dan plastische chirurg voor handen willen worden want dat vind ik nog steeds zo’n mooi deel van het lichaam. En dan voor brandwonden, voor mensen die het gebruik van de handen verliezen, dat lijkt me gewoon fantastisch.

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt er wel echt serieus over nagedacht naar aanleiding van de beroepskeuzetest.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja tuurlijk. Maar goed, ik werd architect, want ik dacht eigenlijk een beetje: ‘Nou dan kan ik ook nog wel erbij tekenen’, zonder daar heel goed over na te denken. De studie vond ik echt ontzettend leuk in Delft. Ik heb veel filosofievakken erbij gedaan, met name over [Ludwig] Wittgenstein, een taal filosoof, waarover ik ook een een scriptie heb gedaan.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat interesseerde jou daar zo aan?

SARAH VAN SONSBEECK: Eigenlijk meer het verhaal van de man. Net als dat verhalen eigenlijk nog steeds in mijn werk belangrijk zijn. Hij heeft namelijk maar heel weinig boeken geschreven. Op het begin van zijn leven ‘de Tractatus – Logico Filosoficus’, waarin hij één visie heeft over hoe betekenis ontstaat en hoe dat aan taal gekoppeld is.

Toen is ‘ie min of meer in een klooster gaan werken als tuinman, bijna zijn hele leven, en helemaal op het eind van zijn leven heeft hij ‘De Filosofische Onderzoekingen’ geschreven, die zou je kunnen zeggen, diametraal een andere visie hebben op hoe begrippen ontstaan en wat taal is. Eigenlijk zegt hij daarin: het ligt helemaal niet vast, het is totaal fluïde. 

[Dat is] iets wat ook heel erg in deze tijd past en ik nu weer steeds zie. Dus begrippen veranderen voortdurend, betekenissen veranderen voortdurend met hoe wij ze gebruiken. En zelfs de essentie van het leren is eigenlijk dat kinderen hun ouders kopiëren. En als je kopieert, doe je iets na, maar verandert er ook iets. Dus de essentie van begrippen is het veranderlijke.

Dat fascineerde me. Hoe kan je nou als één persoon compleet van mening veranderen?

ERNST-JAN PFAUTH: En dus even plat gezegd, als ik het niet goed zeg moet je het zeggen, maar je vond de architectuuropleiding heel erg leuk door de filosofische vakken die je erbij kon doen.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja! En ik weet ook nog dat ik bij die docent, Rypke Sierksma, binnenkwam en zei: Ik wil graag op Wittgenstein afstuderen. Nu je zou er nu niet meer mee wegkomen, maar het eerste wat hij zei was: ‘Dan spreken we twee dingen af: Je gaat geen hoger cijfer krijgen omdat je een vrouw bent.’ Ik zei: ‘Nou top.’ Dat was precies wat ik wilde: ik wilde graag serieus genomen worden. Nu zou je dit niet meer mogen zeggen als docent. En het tweede was dat hij zei: ‘Je moet deze vraag wel echt goed beantwoorden: ‘Wat heeft Wittgenstein met architectuur te maken?’’.

ERNST-JAN PFAUTH: Die vraag wilde ik je net gaan stellen.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat dacht ik al. En ik flapte eruit: ‘Niets’ en toen zei hij ‘dat was het goede antwoord, nu mag je bij mij afstuderen’.

ERNST-JAN PFAUTH: Oh wauw. Maar heb je toen nooit gedacht: Had ik niet gewoon filosofie moeten gaan studeren?

SARAH VAN SONSBEECK: Toen wel, maar nu niet. Ik heb wel wat vrienden die filosoof zijn, en joh je moet wel… Architect en kunstenaar is al erg, maar filosoof moet je wel heel bevlogen zijn om dat vol te houden. Er is zo veel concurrentie. Nee, ik weet ook niet of ik daar het geduld voor zou hebben. Want ik vind vooral Wittgenstein interessant, maar het is echt niet zo dat ik zo enthousiast ben over alle filosofen of daar iets mee kan.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar wat was de zoektocht? Het klonk wel alsof je allereerst naar de Kunstacademie wilde, dat dat je eerste keuze was.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja zeker. Maar mijn lieve ouders… en ik begrijp ze nu ik zelf wat ouder ben. Deze podcast gaat tenslotte over de jonge jaren…

ERNST-JAN PFAUTH: Geef je eraan over.

SARAH VAN SONSBEECK: Ik geef me eraan over. Ik begrijp dat beter want ja, als je kinderen hebt wil je gewoon dat het goed met ze gaat en zij kenden zelf ook geen kunstenaars, dus hoe moet je dan weten hoe je daarvan kan leven, of wat dat voor leven is.

ERNST-JAN PFAUTH: Want deden jouw ouders zelf?

SARAH VAN SONSBEECK: Mijn moeder had psychologie gestudeerd, maar moederde met name. En mijn vader had natuurkunde, sterrenkunde en economie gestudeerd. Maar was bij een bank gaan werken om ons, het gezin, te onderhouden. En er waren wel wat mensen met kunstzinnige hobby’s in de familie, maar weinig echt kunstenaars. Ik heb een tante die is kunstenaar, maar dat is het eigenlijk wel.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus het werd als een hobby gezien en niet als een vak.

SARAH VAN SONSBEECK: En nog steeds merk ik wel dat als je dan vertelt wat je doet, dat ze dan zeggen ‘ik maak ook aquarel, wat leuk’ weetje wel. Dat is ook gewoon moeilijk voor mensen. Vroeger vond ik dat heel vervelend, dan dacht ik: ‘Hoezo hobby?’

ERNST-JAN PFAUTH: Voelde je je dan niet serieus genomen?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik voelde me echt niet serieus genomen. Tegenwoordig denk ik: Iedereen die kunst omarmt, al is het via een hobby, juich ik toe.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja, dat is de entry point misschien, voor meer interesse in kunst.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja want dat gaat ook zo bij heel veel verzamelaars. Die hebben vaak kunstenaar willen worden, een hobby, en dat nooit durven doen en op zo’n manier. Het geeft voor hen vaak een antwoord op vragen die ze niet anders kunnen beantwoorden. Dus op die manier kan kunst dus toch mensen raken.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar hoe ging je daar vroeger mee om dan? Als jouw wens om kunstenaar te worden, misschien toen je het al was, niet serieus genomen werd. Wat was jouw coping mechanisme daarmee?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja gewoon kop in het zand. Ik ben heel goed met tegenstand. Dus op de Rietveld mocht ik niet afstuderen en toen heb ik mijn beste werk gemaakt. Dus misschien heb ik die weerstand wel nodig.

ERNST-JAN PFAUTH: Die heb je wel ergens gevonden, want je had niet toen je ouders zeiden dat je geen Kunstacademie ging doen, van ‘jawel, ik ga het wel doen.’

SARAH VAN SONSBEECK: Nee dat is waar. Ik moest die vinden en eigenlijk is dat bij het architectenbureau gekomen, het eerste bureau waar ik werkte. Een vrij groot en prestigieus bureau. En toen ik daar na één jaar zei ‘ik wil eigenlijk de Kunstacademie doen’, hebben ze me eruit gegooid met ‘hoe haal je het in je hoofd? Kunstenaar? Je bent toch al architect.’

ERNST-JAN PFAUTH: Want het klinkt wel alsof je lekker bezig was als architect. Dat je afstudeerde en meteen bij een groot bureau terecht kon.

SARAH VAN SONSBEECK: Ik was heel slecht. Nee, de studie kon ik goed, maar ik was in de praktijk echt niet goed. Al dat vergaderen joh, en al die bewoners-commissies. Ik moest een gemeentewerf ontwerpen, nou ik werd helemaal gek. Nee, ik was geen goede architect.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat stapelde zich allemaal op gedurende dat jaar, tot je dacht: ‘Ik wil alsnog naar de Kunstacademie.’

SARAH VAN SONSBEECK: Ja. En ik weet ook nog dat ze echt vrij hard waren bij dat bureau, dus ik kreeg op een gegeven moment een tekening terug en daar stond met een marker ‘kut’ op, dat deden ze daar.

ERNST-JAN PFAUTH: Subtiel.

SARAH VAN SONSBEECK: Niet echt. En ik zag zelf dat stukje muur en ik dacht: ‘dit kan toch niet het begin van de rest van mijn leven zijn?’

ERNST-JAN PFAUTH: Je kan je het moment ook echt nog herinneren?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat ik die muur zag en dacht ‘nee, dit kan niet waar zijn’.

ERNST-JAN PFAUTH: Want dat was het muurtje waar je vanaf je werkplek op uit keek?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja zo net boven dat dikke computerscherm wat je toen nog had, en ik dacht ‘het kan niet waar zijn als ik nog dertig jaar tegenaan moet kijken, no way’.

ERNST-JAN PFAUTH: En er zit toch wel een aantal jaar tussen je oorspronkelijke wens om naar de Kunstacademie te gaan, en dit moment. Was het dus altijd op de achtergrond aanwezig gebleven? Dat toen je eenmaal wist, ‘dat muurtje wordt het niet, dus dan wordt het dus de Kunstacademie’, dat betekent dat je wel altijd de wens op de achtergrond had.

SARAH VAN SONSBEECK: Wel de wens, maar eigenlijk nooit echt het vertrouwen. En nog steeds heb ik soms wel idee ‘ik ben een fraud’. Omdat er zo veel goede kunstenaars zijn, en ‘kan ik het wel?’ Ik vind het nog steeds spannend, maar dat helpt me ook wel die kritiek. Maar het was toen echt wanhoop. Ik dacht gewoon: ‘Het is nu of nooit.’

En ik vond toen andere baan, bij een heel leuk, kleiner landschapsarchitectenbureau, met een vrouwelijke directrice die ook veel affiniteit met kunst had en die me ook echt aanmoedigde.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoe heette dat bureau?

SARAH VAN SONSBEECK: DS Landschapsarchitecten en zij heette Maike van Stiphout. Ik denk dat als je het hebt over sleutelfiguren van mensen die jou echt helpen, dan was zij echt de eerste. Want zij heeft mij ook op de Rijksakademie gewezen bijvoorbeeld, dat dat bestond. En zij zei toen ik klaar was met de Rietveld Academie, dat [Rijksakademie] is best wel een prestigieuze residency in Amsterdam waar heel veel internationale, en ook wat Nederlandse kunstenaars, twee jaar een studio en een beurs krijgen, en zij zei: ‘Jij moet dat doen.’ Ik wist niet eens dat dat er was. En dus door haar ben ik op dat pad gekomen.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je was wanhopig over het muurtje, besloot meer de kunst-kant op te gaan en had toen het geluk dat je toen iemand tegenkwam die je het zetje gaf.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja. En wat ook wel hielp, dat wil ook graag nog wel zeggen, was dat bij mijn afstuderen op de Rietveld, die docenten waren heel kritisch, zelfs op het eind vonden ze mij maar een lastpak geloof ik.

ERNST-JAN PFAUTH: Ja want je zei net bij dat briefje dat ze zeiden: ‘We gaan je überhaupt niet laten afstuderen.’

SARAH VAN SONSBEECK: Dus voor het briefje niet, met het briefje was het ‘nou misschien, als je meer maakt’, dit gaat de goede kant op, maar nog steeds was ik wel die omhooggevallen lastpak denk ik, die niet wist wat goed voor haar was. 

En je hebt ook gecommitteerden bij je afstuderen, die ken je helemaal niet, die komen kijken en die bepalen of je mag afstuderen. Die hebben je nooit eerder lesgegeven. En dat was in mijn geval Macha Roesink, directeur van Museum de Paviljoen, wat toen nog bestond, en K. Schippers, Gerard Stigter, als ik het hopelijk goed zeg.

Ik weet nog dat zij mijn burenproject zagen, dus dat was dat briefje en dan had ik nog geluid van mijn buren opgenomen en dat in surround sound in het verlaagd plafond van de Rietveld Academie gestopt.

ERNST-JAN PFAUTH: Van de wilde seks met U2 op de achtergrond?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik had met een geluidsman, te gek, over meerdere dagen een compilatie gemaakt van hun ergste avond in tien minuten. Dus jouw geluidsman moet straks knippen en plakken, maar deze van mij heeft ook heel veel zitten knippen en plakken. Het was zo leuk, want hij zei: ‘Met surround sound kunnen we nu die trap, dan rennen ze de trap op, is dat linksachter of zat ‘ie rechts?’ weetje wel. Dat was te gek.

Maar goed, die twee gecommitteerden zeiden toen: ‘Ja, te gek. Sarah, fantastisch.’ En mijn docenten stonden een beetje schaapachtig te kijken.

ERNST-JAN PFAUTH: Want je zei net dat ze je zagen als een ‘omhooggevallen lastpak’

SARAH VAN SONSBEECK: Een beetje, denk ik.

ERNST-JAN PFAUTH: Hoezo werd je zo gezien dan?

SARAH VAN SONSBEECK: Nou, ze vonden mijn… en dit is echt embarrassing, maar ze vonden mijn naam vrij chic. Dat vonden ze voor een kunstenaar al not done. En dat is dan zoiets ‘hoogs’ gestudeerd had, ik snap nog steeds niet wat ze daarmee bedoelen. Bedoelen ze dat het moeilijk is? Nou ja, zo moeilijk is bouwkunde niet. En dat ik daar niks mee deed, dat ergerde ze denk ik. En ook ergerden ze zich dat ik ernaast werkte. Dus ik werkte gewoon vier dagen in de week om die studie te kunnen betalen. En er is letterlijk wel eens tegen me gezegd: ‘Ja, sorry maar een echte kunstenaar gaat gewoon borden wassen.’

ERNST-JAN PFAUTH: Maar wat verschrikkelijk ontmoedigend lijkt me dat. Dat je dan die overstap hebt gemaakt en dat je dan op puur, niet ter zake doende dingen… Toch? Deze drie dingen gaan niet over de inhoud. Zo een rottijd, het klinkt als een rottijd bij het Rietveld.

SARAH VAN SONSBEECK: Nou ja, aan de andere kant, en daar ben ik ze echt dankbaar voor, want ze hebben natuurlijk ook echt goede dingen gezegd en ze wilden echt iets goeds voor mij. Ook Dirk van Weelde heeft wel eens tegen me staan schreeuwen, hij zei: ‘Sarah je hebt zo’n bord voor je kop!’, hij gaf daar dus les, ‘Je kan het wel maar je doet het niet!’ Echt dat de hele kantine, waar we toen stonden, ons aankeek van ‘wat is hier aan de hand?’

Ik was ook lastig, ik ben best wel eigenwijs, misschien nu wat milder. Ik was toen echt recalcitrant en super eigenwijs en ik wilde gewoon niet luisteren. Dus ze wilden gewoon dat uit mij halen wat zij dachten dat erin zat.

ERNST-JAN PFAUTH: Had je dat op dat moment ook door of dacht je meer: Wat zijn dit voor gekken?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik dacht wat zijn dit voor gekken. Het zal wel. Zak er maar in. Dat was een beetje hoe ik erin stond.

ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net: ‘Ik ga goed op weerstand’, dat is je daar misschien ook aangeleerd dan?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik denk dat dat al, maar dan moeten we eigenlijk nog een uur praten, dat dat wat eerder terug in de jeugd is. Het gezin waaruit ik kwam en hoe dingen daar gingen. Dus ik ben gewoon goed met weerstand. Dat maakt dat ik niet meer twijfel. Ik ben op zich best een voorzichtig iemand, ik zal niet zo gauw boos worden, kan ik eigenlijk ook niet. Maar ja, als de ander mij uit de tent lokt door zelf vrij agressief op te treden dan valt die twijfel weg en denk ik ‘nou dan doe ik het gewoon zoals ik het wil.’

ERNST-JAN PFAUTH: Je wil er niet een uur lang over praten, maar kan je er iets korts over zeggen wat er dan in je jeugd gebeurd is waarin je dat…?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja het is natuurlijk altijd een beetje koffiedik kijken, en ook best persoonlijk voor anderen, dus daar wil ik niet te veel over zeggen. Maar je zou kunnen zeggen dat ik wel omringd ben door mensen die het veel minder makkelijk hebben in het leven en die dus heel vaak op de voorgrond stonden met hun problemen en dat ik gewoon heel erg gewend ben van ‘met mij gaat het wel prima en ik geef wel even niet m’n mening, laat maar even.’ Dus vrij passief, zou je kunnen zeggen. En in kunst moet je soms juist wel zeggen waar het op staat, snap je. Moet je juist niet doen wat een ander zegt maar echt je eigen pad zoeken.

ERNST-JAN PFAUTH: Om iets over mezelf te zeggen: Ik schrijf al heel lang non-fictie, journalistieke dingen, en dat kost me weinig moeite om dat te publiceren. Dat is gewoon van ‘zo is het gegaan’ en hier heb ik de tekstuele weergave van. Misschien een beetje als architectuur van: het moet functioneel zijn. Maar toen heb ik wel eens fictie proberen te schrijven en het naar wat vrienden opgestuurd, en dat vond ik echt doodeng omdat je eigenlijk niks anders doet dan je eigen fantasie opdringen aan de buitenwereld en zeggen ‘deze fantasie is belangrijk, want…’.

SARAH VAN SONSBEECK: Is dat zo?

ERNST-JAN PFAUTH: Is dat zo, Sarah? Nou zo ervoer ik dat. Omdat je net zei dat je als kunstenaar moet kunnen zeggen ‘dit is het’, het is vaak toch iets waarvan jij hebt bedacht dat het belangrijk is, of de verbeelding ervan belangrijk is.

SARAH VAN SONSBEECK: Wat ik nooit vergeten ben is Bert Taken, dat was de filosofie/kunsttheorie docent op de Kunstacademie. Dat die zei toen bij het burenproject: ‘Sarah hier heb je iets te pakken.’ En toen zei ik: ‘En waarom dan Bert?’ En toen zei hij ‘nou jij bent heel analytisch, theoretisch en dat kan wel eens heel abstract worden, maar iedereen heeft buren.’ 

En toen zei hij daar ook nog over: ‘Soms kan alleen het hoogstpersoonlijke, universeel mensen raken.’ En dat ben ik nooit vergeten. Want ik dacht ook dat wat jij zei: ‘Waarom zou mijn persoonlijke sores nou interessant zijn? For who?’ Maar ik denk dat je daarbij vergeet, en dat is wat goede kunstenaars soms ook doen, is dat soms iets heel persoonlijks, heel veel mensen meemaken. En dat je daarmee mensen kan raken. En voor mij is dat toch wel waar kunst over gaat. Dat het je raakt en dat mensen het zich aantrekken. Ik heb liever dat iemand boos wordt van ‘wat een belachelijk werk’ dan ‘so what?’. Dat is echt het allerergste.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus het universele vertolken door het heel persoonlijk te maken.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat was zijn theorie en ik geloof dat wel. Of je dat dan opdringt, dat weet ik niet. En of het zo persoonlijk is, kun je je dus ook afvragen.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar die worsteling die ik net omschreef, die herken jij wel?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja totaal, want ik dacht: ‘Mijn buren zijn toch totaal irrelevant. Hoezo zijn die kunst?’

ERNST-JAN PFAUTH: En toch bleek dat zo te zijn.

SARAH VAN SONSBEECK: Het is misschien nog steeds wel mijn beste werk ja.

ERNST-JAN PFAUTH: Je zei net ook dat toen je de uitnodiging opstuurde, dat andere mensen daardoor… Daar zag je eigenlijk wat Bert toen bedoelde dat andere mensen daardoor gingen reflecteren op hun buren en hun ervaringen.

En na de Rietveld ben je de Rijksakademie gaan doen. En dan op een gegeven moment word je losgelaten in de wereld en ben je kunstenaar. Om even een hele platte vraag te stellen: Hoe kwam je dan rond?

SARAH VAN SONSBEECK: Dat was echt heel moeilijk dus ik heb zeven jaar lang geleefd van minder dan duizend euro in de maand. Op zich ging dat heel goed, en ook nog wel wat minder, omdat ik lage huur had, met die vreselijke buren, maar oké.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar in je dertiger jaren heb je zeven jaar geleefd van duizend euro per maand?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat waren de eerste jaren van de Rietveld, maar toen had ik natuurlijk nog die bijbaan, plus dan nog de eerste jaren daarna, van ongeveer dat.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is best weinig.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat voelde ook weer niet zo. Ik bedoel, ja het was misschien niet… Ik heb ook niet echt dure hobby’s, ik kon alles zelf maken, mijn huur viel wel mee, ik hou heel erg van tweedehands kleding shoppen, als ik al shop. Ik ga niet op wintersport want ik kan toch niet skiën. Ik heb niet zo veel dure hobby’s. Het was ook wel overzichtelijk. Het was soms wel vervelend als je dan echt dacht ‘waar ga ik nu de huur van betalen?’

Maar ik ben zeker in de begin jaren door het Mondriaanfonds heel erg gesteund met een basissubsidie en het boek voor de buren, daar hebben ze geld voor gegeven. Ik heb toen van dat project zelf een kunstenaarsboek gemaakt, toen hebben ze [Mondriaanfonds] geld voor het drukken gegeven. Zo lukte dat.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus die duizend euro per maand kwam van dat soort subsidies?

SARAH VAN SONSBEECK: Vaak wel ja, want ik had weinig andere inkomsten. Ik deed wel af en toe lay-out klussen voor mensen erbij, en ik gaf ook wel eens praatjes over mijn werk. Dat heb ik altijd heel leuk gevonden en dat was best wel een dankbare manier om geld bij te verdienen.

ERNST-JAN PFAUTH: En als je dan zo’n heel, dit lijkt me een moment dat voor veel mensen lastig is, dat als de opleiding klaar is en de eerste dag van het nieuwe leven begint. Hoe bepaalde je dan ‘aan dit werk ga ik beginnen?’ Je kunst dan, bedoel ik.

SARAH VAN SONSBEECK: Nou dat bepaalde ik helemaal niet. Die eerste jaren was ik ook heel inefficiënt denk ik. Dan zat ik ook gewoon een hele dag maar te denken en dan kwam er niks. En dat vond ik ook heel moeilijk. 

Eigenlijk was een soort doorbraak toen ik in… dat was al veel later, want in 2008 en 2009 was ik op de Rijks[akademie] en in 2012 kreeg ik een residency via N. Goldstein in Mönchengladbach. Nou dat is ongeveer het allerstilste, meest eenzame dorp in Duitsland, net over de grens bij Venlo. Daar zat ik een half jaar lang in een heel vochtig appartementje wat uitkeek op een parkeerplaats, dat was ook vrij somber. Maar daar is bijvoorbeeld de Faraday-bag, de Faraday-tent, het eerste werk met goud, acoustistic paintings [ontstaan]… Ik had van oordopjes een soort zero-kunst achtige schilderijen gemaakt. Allemaal daar ontstaan. Dus dat is achteraf zo’n productieve tijd geweest. Ik heb wel nog een jaar een soort hoestje gehad van dat vocht daar, en mijn relatie ging ook uit, met deze jongen aan wie de tas toen gewijd was, dus dat was een moeilijke tijd.

ERNST-JAN PFAUTH: Hij bleef te veel op zijn telefoon zitten.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja ik weet het niet. Ik denk dat we gewoon niet voor elkaar waren.

ERNST-JAN PFAUTH: Kwam het niet omdat je alleen maar met kunst bezig was bijvoorbeeld? Hij met zijn telefoon en jij met de kunst.

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, zeker niet. Hij wilde in de kunst en hij is ook in de kunst gegaan. Nee, ik denk dat we gewoon echt niet bij elkaar pasten, dat kan in het leven.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik was even opzoek naar offers voor de kunst, maar dat is er niet één van.

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, dat is er niet één van. Maar ja, dus financieel. En toen ontstond ook samenwerking met mijn galerie, de Annet Gelink Gallery. In de eerste jaren was dat ook helemaal niet per sé dat het inkomen genereerde, maar dat is dus wel waardoor ik het de laatste jaren echt veel ruimer heb.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat was er dan aan die residentie op een vrij afzichtelijke plek, ik bedoel je was voor een muurtje gevlucht en je kreeg er een parkeerplaats voor terug. Wat was er dan dat het toch zo productief werd?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik zit nu te denken, het was eigenlijk, die residentie was één grote Faraday-tent want er was ook geen internet. Er was gewoon helemaal niks om me af te leiden.

ERNST-JAN PFAUTH: En mobiel internet was nog niet echt een ding.

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, dat was geloof ik nog niet echt een ding. En ik zat daar dus echt helemaal in mijn eentje. Er kwam ook niemand me echt opzoeken want het is best wel ver weg en onhandig. Dus ik had gewoon alle tijd en een hele grote studio. 

En ik weet nog dat ik begon en ik dus op die parkeerplaats uitkeek, op zo’n sombere en grijze dag. Ik zag dat er allemaal grijze auto’s stonden. Toen ben ik een fotoserie begonnen, ‘Colour-code Parking’, waarbij ik bijhield wanneer de kleur van de auto’s overeen kwamen met de kleur van het weer. En zo kwam het eerste werk. En toen ging het helemaal los.

ERNST-JAN PFAUTH: En wat ik me af zit te vragen… Markeerde dat het einde van die zeven jaar?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja een beetje wel, voorzichtig aan. Maar dat ging niet zo van de ene op de andere dag dat ik ineens veel meer geld te besteden had. En nog steeds, ik heb het wel eens opgezocht, ik geloof dat ik het onder het secretaresse niveau zit, maar goed. Dan nog, nu is er niks wat ik zou willen wat ik niet heb.

ERNST-JAN PFAUTH: In die zeven jaar dat je dus weinig geld had, en dus weinig erkenning voor je werk. Heb je toen wel eens gedacht: Ik gooi het bijltje erbij neer?

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, eigenlijk niet. Ik weet wel dat ik toen heel erg moest lachen, want ik had op zich wel veel erkenning maar dus geen geld, dat ik wel moest lachen dat mijn moeder, die nog steeds dat allemaal wel moeilijk vond, toen ik op een gegeven moment in de Elegance of zo’n soort tijdschrift stond, dat zij zei: ‘Wauw Sarah, nu weet ik zeker dat het goed met je gaat.’

ERNST-JAN PFAUTH: Toch een vak!

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat vond ik ook echt bizar, maar ik dacht: ‘Oké, ze willen gewoon alleen maar weten dat het goed met je gaat.’ Dat is het eigenlijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Protesteerden je ouders toen je wegging bij het architectenbureau?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, ze vonden het madness, echt. Ze zeiden: ‘We weten niet waar je nu mee bezig bent.’ En ‘dit gaat natuurlijk niet goed’ en ‘waar begin je aan’.

ERNST-JAN PFAUTH: Is het raar om ondanks je ouders kunstenaar te zijn geworden, in plaats van dankzij?

SARAH VAN SONSBEECK: Het is in mijn geval denk ik allebei. Dus ondanks en dankzij. Want als zij niet zo aarzelend waren geweest, was ik nooit eerst bouwkunde gaan doen. En misschien had ik dan wel helemaal geen succes gehad. Want ik denk dat de buren-brief, en veel van mijn werk de Faraday-bag of de Faraday-tent zijn best technisch, of kijken op een hele specifieke manier naar de wereld die me eigenlijk in Delft is aangeleerd. Ze zeggen daar altijd ‘meten is weten’, totale onzin, maar dat ben ik nooit vergeten. 

En ik moest ooit uitrekenen hoe zwaar een vinvis is voor een of andere rubriek, en ik zat daar best dichtbij, terwijl ik daar helemaal geen verstand van heb. Maar dat leer je in Delft. Dus ja, misschien ondanks en dankzij mijn ouders.

ERNST-JAN PFAUTH: Zij hebben mede dat unieke pakket samengesteld wat nu jouw werk zo bepaalt. Wat ik ook interessant vind van jouw werk, en ik ben benieuwd waar dat vandaan komt, is dat je veel van wat we hier in je atelier zien, en het werk dat ik van je ken, bijvoorbeeld de dekens waar we het net over hadden, die heb je in Oude Kerk neergelegd, of in ieder geval, over de graven…

SARAH VAN SONSBEECK: Ja precies, de hele vloer zijn grafstenen, daar ligt nu niemand meer onder, maar onder andere de vrouw van Rembrandt, Saskia, lag daar bijvoorbeeld. En daar had ik inderdaad in een soort raster, driehonderd-drieëndertig Mylar thermische gouden redding dekens gelegd die dus je lichaamswarmte binnenhouden.

ERNST-JAN PFAUTH: Ook om ons te laten nadenken over vluchtelingen toch? Van ‘we’re all-in the same boat.’

SARAH VAN SONSBEECK: Ja zeker, met name ook over het redden. Ik vond dat echt een ingewikkeld werk. Zeker de eerste maanden ging ik alleen maar incognito daar naartoe, toen het er ook was dacht ik ook: ‘Jeetje, waarom hebben ze me dit laten doen’. Ik vond het heel confronterend.

Die Oude Kerk, voor wie hem niet kent, is tweeduizend vierkante meter groot. Het was echt een groot werk. En ik dacht: ‘Mag ik wel iets doen met de vluchtelingen? Want ik ben toch geen vluchteling?’ En toen heb ik veel gelezen en heel goede gesprekken gehad met mensen daarover en dacht ik: ‘Wacht even, ik ben natuurlijk onderdeel van de maatschappij waar mensen heen vluchten. Het is onzin dat ik daar niet onderdeel van ben.’ Die kerk staat een beetje voor die maatschappij. Dus ik dacht: ‘Ja, ik kan daar op mijn manier iets mee doen, door bijvoorbeeld het redden te benadrukken.’

Religie wil soms, zo zou je kunnen zeggen, mensen redden. Die dekens redden mensen. Van de vluchtelingen is het ook de vraag: ‘Moeten we ze wel of niet redden?’ Maar door die Westerse houding abstraheren we ze ook. Maken we ze tot anonieme entiteiten: ‘de vluchteling’ die gered zou moeten worden, in plaats gewoon ‘een tandarts uit Syrië’, of ‘een bakker uit Afghanistan.’

ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat gaat eigenlijk ook weer over ‘redden’ en over dat je ze helpt schuilen, net als de tent en de tas. Maar een ander ding waar ik eigenlijk heen wilde wat ik terugzie in jouw werk is dat het heel sec is uitgevoerd, heel sober. Dus in dit geval, alleen maar die dekens.

SARAH VAN SONSBEECK: Minimalistisch.

ERNST-JAN PFAUTH: Minimalistisch, dankjewel. Ik zit niet zo goed in mijn kunstjargon. Maar het spreekt wel heel erg door de materialen die je gebruikt. Daar gaat heel veel controle vanuit, van dat werk, van heel veel van je werk. Maar tegelijkertijd wordt jouw werk ook vernield, onder gepist. En dat kan je vervelend vinden als kunstenaar, maar jij omarmt het.

Want je hebt bijvoorbeeld een kunstwerk gemaakt ‘Eén kubieke meter aan stilte’, voor Museum de Paviljoen, dat museum van Macha Roesink.  Maar dat werk werd buiten tentoongesteld en als ik het goed begreep vond je dat eigenlijk niet zo’n goed werk.

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, Macha vroeg mij toen ik op de Rijksacademie zat… Ik had daar een kist staan van precies een kubieke meter inhoud. Iedereen zei ‘oh wat leuk heb je een werk verkocht’. Ik zei ‘ja’ want ik durfde niet te zeggen dat dit het werk was, die kist. 

Ik wilde namelijk een nieuwe maateenheid maken voor stilte. Macha herkende dat. Die zei ‘Sarah, ik geloof dit niet. Wat is dit echt?’ We raakten in gesprek en toen zei ze: ‘Ik wil graag dat je dit maakt voor mijn show, maar denk wat beter over het materiaal’. En toen heb ik geïnspireerd door Jacques Tati, de documentairemaker die veel over moderne architectuur en de onmenselijkheid daarvan, hele mooie films heeft gemaakt. Over bijvoorbeeld glas, waar je doorheen kan kijken maar keihard op botst. Dus toen heb ik hem uitgevoerd in akoestisch werend glas. Maar ik kon het niet zelf, want dit werk is vierhonderd kilo. Dus ik kon niet zelf vierhonderd kilo aan glas aan elkaar lijmen.

ERNST-JAN PFAUTH: Akoestisch werend glas. Dus daarbinnen is het stil.

SARAH VAN SONSBEECK: Daarbinnen is het stiller. Want wat is stilte Ernst-Jan? Daar kunnen we nog een uur over praten. Misschien een andere keer.

Maar goed, dat stond voor het museum, en het idee was dat ik een nieuwe maateenheid voor stilte wilde maken, zoals bijvoorbeeld de kilogram en de meter ook fysieke eenheden hebben. Er bestaat een staaf, die is precies een meter lang, die ligt ergens in een kluis in Frankrijk, helemaal geklimatiseerd. Dat was lange tijd ‘de meter’. Tegenwoordig definiëren we dat met een formule, als een deel van de lichtsnelheid. Maar toen was dat ‘de meter’.

Zo wilde ik een kubieke meter stilte maken, maar ja, ik kon dat niet zelf. Saint-Gobain had dat gemaakt, heel chic, en ik dacht ‘ik heb gewoon een slechte Dan Graham gemaakt.’ Dan Graham is een kunstenaar die veel glazen bouwsels heeft gemaakt. Ik dacht ‘het is helemaal niet van mij.’ Maar ja, het geld was al uitgegeven en de opening was daar.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus je moest het maar gewoon ownen.

SARAH VAN SONSBEECK: Het moest maar. Maar ja, dat kan hè, je kan ook slechte dingen maken soms.

ERNST-JAN PFAUTH: En toen kwamen er een stel vandalen langs, die gooiden er een steen in.

SARAH VAN SONSBEECK: Een baksteen, die ligt er nog steeds in, met een enorme biels waarvan ik nog altijd spijt heb dat ik die niet ook bewaard heb, maar daarmee hadden ze dat gat wat ontstaan was open gewrikt, maar er zitten ook stukjes hout in en ook stukjes glas. En ja toen ik het zag, ze belden me op van ‘je moet toch komen kijken, want ja de verzekering dekt dit niet en wat moeten we nou doen.’ En ik weet nog dat ik daar kwam en de zon scheen zo op die barsten en ja het was gewoon fantastisch. Ik dacht: ‘Dit is het werk.’

ERNST-JAN PFAUTH: En toen heb je het herdoopt naar…

SARAH VAN SONSBEECK: Een kubieke meter gebroken stilte.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat werk is nu in een mooie collectie en is museaal en wordt af en toe tentoongesteld. Een ander voorbeeld is dat je, ik zit nu naar een foto ervan te kijken, bij een Hunebed een kunstwerk mocht maken. En toen de eerste tegenslag was dat je het niet op het Hunebed zelf mocht doen, dus toen heb je een bronzen afgietsel van zo’n Hunebedsteen op de weg gelegd en er een soort wegomleiding omheen gemaakt.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja ongeveer inderdaad. Dus ik mocht in het Holtingerveld een werk maken en ik zag het Hunebed en ik dacht ‘dit is eigenlijk misschien wel het eerste door mensen gemaakte kunstwerk, daar wil ik iets mee doen.’ 

Nou dan komen we weer bij filosofie Wittgenstein, ik wil graag onderzoeken ‘wat is het hunebed?’ Hoe kun je uitzoeken wat iets is, is door te kijken ‘wat mag er niet mee?’. Bijvoorbeeld iemand ander’s vrouw mag je niet afpakken. Dat zegt iets over wat ‘iemand ander’s vrouw is’. Wat mag er niet bij een Hunebed? Ik wilde een bronzen steen toevoegen. Dat mocht niet. Dat was fantastisch.

Ik heb toen ook nog een heel boekje gemaakt van de e-mails van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en alle correspondentie. Hun argumentatie was ‘mensen zouden in het hunebed kunnen gaan klimmen om opzoek te gaan naar de kunst.’ Dat vind ik nog steeds een fantastische argumentatie. Heel mooi. Er was toen ook veel om te doen in de krant dat men op Hunebedden klom, dus dat was ook een angst. 

Maar het [kunstwerk] schoof dus steeds verder naar buiten op, tot het wel op de asfaltweg ernaast bleek te mogen, wat ik echt absurd vond, mits ik me aan het verkeersboek hield. Dus ik heb het grote verkeershandboek gevolgd en zelf zo’n witte streep op de weg gemaakt met zo’n brander, echt heerlijk. En een paar paaltjes. Dat was dan voldoende.

ERNST-JAN PFAUTH: En dat werkt. Ik kan niet uitleggen waarom het werkt, maar als ik het zie merk ik dat ik het mooi vind. Het zet aan tot denken.

SARAH VAN SONSBEECK: Heel veel mensen herkenden het niet. Dus ik heb ook mensen gehad die zeiden: ‘Dat werk van jou, ik kon het niet vinden maar er was wel een ontzettend gek hunebed, dat half op de weg stond.’

ERNST-JAN PFAUTH: Dat op de weg gedonderd was. Maar dit bleek ook een goede strategische plek om de blaas te luchten.

SARAH VAN SONSBEECK: Het was voor hangjongeren een gewilde plek daar want daar waren niet zoveel cafés in de buurt. En als jongens, denk ik dan toch, sorry heren, dan veel biertjes drinken dan moeten ze plassen en daarbij krijgen ze een doel… heb ik me laten vertellen. En die steen stond daar natuurlijk heel mooi geschikt voor. Dus eerst hoopte ik nog even dat het geiten of schapen waren, maar ik zag dus hele mooie soort mosgroene druipsporen op dat werk ontstaan. Want het zuur van urine, urine is natuurlijk ontzettend zuur, dat oxideert metalen zoals brons, waar dit werk van was. Eerst vond ik dat heel vies. Ik ben nogal van de controle, zoals je inmiddels wel zal snappen, dus ik heb flink staan boenen, maar dat deed helemaal niks.

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt je er wel echt nog tegen verzet?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja ik heb ontzettend staan boenen maar dat deed helemaal niks. Dus dat zuur dat zit in dat materiaal. Het gaat niet altijd zo makkelijk. Het is niet dat ik het meteen omarm. Maar toen dacht ik wel ‘het is ook wel mooi’ en ik dacht ook meteen aan Andy Warhol’s Piss Paintings. Die heeft op een gegeven moment hele mooie werken gemaakt op grote koperen platen, waar hij dan zijn assistenten op liet plassen. En dat zijn een soort hele mooie druipende, bijna een soort landschap schilderijen. Dus toen heb ik er een hele serie, ben ik gaan schilderen met goud op glas, met allemaal dit soort druipsporen.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat fascineert me dus: Je kan over je werk heen pissen of je kan het kapot maken en jij vindt wel weer een manier om het in je oeuvre te passen.

SARAH VAN SONSBEECK: En sterker nog, het is nu verkocht aan de Nederlandsche Bank. Waarbij ik dan weer een afgietsel heb gemaakt van deze steen in was, en die is weer vervormd in een show waar hij stond door de vloerverwarming. En die heb ik opnieuw afgegoten. Die komt dan binnen in de nieuwe Nederlandsche Bank straks, met een glazen wand. En dan komt in de beeldentuin deze steen die echt bij de Hunebedden stond, waar over geplast is, die komt dan buiten in weer en wind, waar dus ook de bankiers straks alles er mogen doen ermee, wat ze willen.

ERNST-JAN PFAUTH: Bij de vrijmibo, je weet maar nooit. Ik vind dat zo fascinerend aan jouw carrière, dat je aan de ene kant zo’n controle kan hebben en dat spreekt ook uit je werk, het minimalistische, en aan de andere kant dus wat het publiek ermee doet wordt toch omarmt. Hoe kan dat naast elkaar bestaan?

SARAH VAN SONSBEECK: Ik denk dat veel mensen tegenstrijdigheden in zich hebben. En dat het één, dat is een beetje gratuit, niet zonder het ander bestaat. Ik verlang ontzettend naar controle maar tegelijkertijd kan ik heel erg geraakt worden door totaal oncontroleerbare dingen. 

Ik bedoel, de beste dingen in het leven, zoals liefde, zijn totaal oncontroleerbaar. Die gaan eigenlijk allemaal, misschien dansen, uitgaan, gaan allemaal over verlies van controle. Alleen ik vind dat ook eng. Dus het is altijd een tweestrijd. Maar mijn beste werken zijn eigenlijk bijna allemaal mislukt.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is wel interessant dat je dat zegt. Want je laat ook een paar keer doorschemeren in dit gesprek dat je dan niet per se tevreden was over je werk, of onzeker, en dat je dan wel durft te zeggen dat je meesterwerken mislukt zijn.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja het is dubbel hè. Want als ik een mislukking wil, dan lukt het nooit. Misschien is dat ook wel weer wat we eerder hadden, die wijsheid van Bert Taken, dat het alleen het hoogstpersoonlijke universeel kan worden. Dat geldt natuurlijk ook voor mislukking. Je hebt natuurlijk zo’n beroemd Russisch credo, dat moet je straks maar even opzoeken uit welk boek, maar dus ‘ieder gelukkig gezin is gelukkig op dezelfde manier en ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op geheel eigen wijze’.

ERNST-JAN PFAUTH: Dat is de eerste zin van ‘Anna Karenina’ van [Leo] Tolstoy.

SARAH VAN SONSBEECK: Juist. En dat is denk ik waar. En dat dus dat hele persoonlijke aan mislukkingen, dat herkennen we allemaal. Dus daar zit ook een dubbelheid in, denk ik.

ERNST-JAN PFAUTH: Je kan ook zeggen: Het is een beschermingsmechanisme. Want als je altijd tegenslag omarmt, en zegt ‘het is mislukt, maar daardoor goed’, dan zit je er daardoor nooit naast.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja zeker dat is ontzettend waar. Bijvoorbeeld Maurizio Cattelan, een kunstenaar die ik geweldig vind. Die zegt dat ook. Hij doet dat wel nog veel absurder, maar die laat dingen expres mislukken. Hij zegt: ‘If I fail in plain sight, what is the worst that can happen?’ Dus hij doet bij voorbaat belachelijke dingen, dat is zijn strategie.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik ken hem zelf als een van de beroemdste kunstenaars ter wereld.

SARAH VAN SONSBEECK: Een van de meest beroemde, en ook hij heeft wel slechte dingen gemaakt, maar ook een van de beste kunstenaars ter wereld.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je ooit gedacht van ‘nu heb ik het, nu ben ik kunstenaar.’

SARAH VAN SONSBEECK: Nee. Ik denk nog steeds vaak: ‘Ben ik het wel?’ Ik vind het erg awkward als mensen dat zeggen: ‘Jij bent toch kunstenaar’, of ‘hoe is dat nou, kunstenaar zijn?’ Ja weet ik veel.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus als op een verjaardag aan jou wordt gevraagd ‘wat doe je?’ zeg je dan wel kunstenaar?

SARAH VAN SONSBEECK: Of ‘hoe creëer jij nou?’ dat vind ik echt het allerergste. Dus vraag dat nooit als je me ooit tegenkomt, dankjewel lieve luisteraar.

ERNST-JAN PFAUTH: Waarom is dat zo erg?

SARAH VAN SONSBEECK: Ja weet ík veel.

ERNST-JAN PFAUTH: Je doet maar wat.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja dat kan het ook niet zijn. Maar het is in ieder geval niet dat ik het helemaal weet. Het is voor mij ook heel ongrijpbaar en dat maakt het ook eng. Ik ben nu met een paar nieuwe grote opdrachten bezig en dat is dan best wel spannend. Dan moet je dus echt met iets komen. Maar het is niet dat ik kan zeggen één plus één is twee. En het is ook niet dat ik voor een marathon train en dan een beetje kan zien dat mijn rondetijden in de buurt komen en dat ik het wel ga redden. Nee, ik weet het niet.

ERNST-JAN PFAUTH: Je hebt geen meetbaar vak in die zin.

SARAH VAN SONSBEECK: En ook geen garantie dat het lukt.

ERNST-JAN PFAUTH: Maar dat je het dan ongemakkelijk vindt, om ondanks dat in zo ongeveer elk museum in Nederland je werk is opgenomen, en het MoMA New York heeft werk van je aangekocht. Je hebt alle prestigieuze scholen afgelopen en dat je jezelf nog steeds geen kunstenaar wil noemen, durft te noemen. Welke van de twee is het?

SARAH VAN SONSBEECK: Het is misschien ook omdat het voor mij zo veel als een beroep klinkt terwijl ik het nooit als een beroep heb gezien.

ERNST-JAN PFAUTH: Omdat je ouders zeiden dat het geen beroep was.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja, misschien heb je wel gelijk, is het dat gewoon. Maar ik denk: ‘het is gewoon wie ik ben en wie ik eigenlijk altijd al was, kunstenaar zijn’. Het is een staat van zijn, het is gewoon wie ik ben, hoe ik naar de wereld kijk.

ERNST-JAN PFAUTH: Je wil het niet reduceren tot je beroep.

SARAH VAN SONSBEECK: Nee, het is veel meer dan dat want anders zou het niet vol te houden zijn.

ERNST-JAN PFAUTH: Klinkt ook alsof je redelijk veel vergroeid bent met je werk.

SARAH VAN SONSBEECK: Totaal.

ERNST-JAN PFAUTH: Heb je een identiteit naast je werk?

SARAH VAN SONSBEECK: Nou goede vraag. Ik heb moeite gedaan de afgelopen jaren om in ieder geval hobby’s te hebben, dat vond ik al heel ingewikkeld.

ERNST-JAN PFAUTH: Want net zei je ‘ik teken’, maar de zin die daarna kwam was ‘maar dat is dus niet als onderdeel van mijn kunst’.

SARAH VAN SONSBEECK: Nou daar staat bijvoorbeeld een tekeningetje van een hond die een stok precies in tweeën bijt, en dat was wel een mooi moment want dat heb ik getekend op Tristan da Cunha, het meest afgelegen bewoonde eiland ter wereld. Ik ging daarheen zonder plan. En vervolgens totaal ertegenaan liep dat ik daar niks kon. Niks kon waar de mensen daar, wat een kleine agrarische gemeenschap is met iets meer dan tweehonderd man, waar ze wat aan hadden. Terwijl hier iedereen zegt ‘je bent kunstenaar, wat geweldig’, maar zeiden ze steeds ‘oh you’re an artist, amazing, what do you paint?

ERNST-JAN PFAUTH: En toen dacht je: Ik moet toch maar wat tekenen.

SARAH VAN SONSBEECK: Ik zei: ‘I don’t really paint.’ En toen ging ik dit doen en toen begrepen ze me. En toen ontstond ook het eerste werk, met die hond. Daar heb ik ook een beeld mee gemaakt. Maar toen begrepen ze me. En toen realiseerde ik me ook, dat dat ook wel heel heftig is als je hele identiteit dat kunstenaar zijn is.

ERNST-JAN PFAUTH: Ik vind het wel interessant want toen je net over de tekeningen praatte had ik die hond nog niet gezien. Ik had een soort cartoonesk iets in mijn gedachten, van dat doe jij voor de lol erbij. Maar dit is een hele mooie tekening. En er zijn mensen die een teken-carrière met deze vaardigheden opbouwen. Waarom is het toch zo belangrijk om dat niet als onderdeel van je kunstenaarschap te zien?

SARAH VAN SONSBEECK: Dit is totaal ironisch gezien wat we net allemaal bespraken, maar het voelt als te persoonlijk. Het is mijn dagboek. En het voelt misschien toch ook wel als niet goed genoeg. Dus het lief wat je net zei maar de lat ligt vrij hoog.

ERNST-JAN PFAUTH: Dus dat is toen ik vroeg ‘wat is je identiteit naast je werk’, dan kom je dus hierop uit.

SARAH VAN SONSBEECK: Ja tekenen is echt een hobby. Hardlopen een beetje. Dat is het.

ERNST-JAN PFAUTH: Ook al heb jij dan misschien zelf niet het gevoel dat je kunstenaar bent, of tenminste dat het je beroep is, dat je het ‘gehaald’ hebt, de feiten spreken je tegen. Leg je daar alsjeblieft even bij neer. En met die palmares, wat zou je jonge kunstenaars adviseren? Want dat is deels ook doel van deze podcast, om andere jonge makers te inspireren, die nu misschien overwegen om naar de kunstacademie te gaan.

SARAH VAN SONSBEECK: Het is heel erg, het klinkt ook een beetje van ‘oma vertelt’, maar overweeg als je nu zeventien bent en je wil kunstenaar worden, overweeg eerst een paar jaar iets anders te doen. Ik vond het toen vreselijk en ik geloofde het niet, maar ik denk dat dat mij heel erg geholpen heeft. Ik denk dat ik een heel specifieke soort stijl heb, specifiek soort werk maak, en dat is echt belangrijk nu. Want er zijn zoveel mensen in de kunstwereld nu. Het is echt een keiharde wereld. Dus, neem wat bagage met je mee. Het maakt niet uit wat.

ERNST-JAN PFAUTH: Doe een beroepskeuzetest, doe het andere wat eruit komt, niet kunstenaar…

SARAH VAN SONSBEECK: Of vraag het tien mensen ‘welk beroep heb jij en hoe is dat?’ En loop stage ergens een paar maanden, ga eens bij iemand in een bedrijf, gewoon om te zien hoe dat ook is. Begin niet op je zeventiende. Dat is gewoon te ingewikkeld.

Ik heb nu een nichtje van vijftien en die zei ook: ‘I’m only fifteen, how do I know what I want?’ De wereld is zo complex, je kan nu nog meer studeren dan toen. Neem eerst wat andere bagage mee en volg dan wel je droom, maar natuurlijk wel altijd je dromen volgen hè jongens en meisjes.

ERNST-JAN PFAUTH: Zodra je het uitzicht van je werkplek zat bent dan weet je ‘het is tijd’.

SARAH VAN SONSBEECK: Ga dan je dromen volgen, maar misschien maak je dan wel een heel mooi kunstwerk over je vervelende baas.

ERNST-JAN PFAUTH: Dankjewel Sarah.

SARAH VAN SONSBEECK: Alsjeblieft. Heel graag gedaan. Jij bedankt!

Wil je geen aflevering missen?

Geef je dan op voor de persoonlijke nieuwsbrief van presentator Ernst-Jan Pfauth. Hij mailt je nieuwe interviews en de belangrijkste lessen uit de gesprekken.